GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een wel verdiende afstraffing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wel verdiende afstraffing.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wel zelden zal het voorkomen, dat een hoogleeraar aai^ de eene Universiteit een zoo scherpe critïek uitoefent op den arbeid van een collega aan een andere Hoogeschool, ais dit geschiedde In de beoordeeling, die Prof. Van Veen in het jongste nummer van de Stemmen des Tijds gaf van de Geschiedenis der Nederlandsch Hervormde Kerk, door zijn ambtgenoot, kerkelijk hoogleeraar te Leiden, Prof. Dr. L Knappert geschreven. Reeds het opschrift van deze recensie: een uiterst-partijdig boek, zegt jn. genoeg. Heel deze recensie is niets dan een aanklacht tegen de stuitend partijdige wijze, waarop Dr. Knappert, die in zijn voorrede verklaarde de geschiedenis, voor zoover dit op zijn standpunt mogelijk was, onpartijdig te willen schrijven, de geschiedenis onzer Kerk behandeld heeft. Na eerst vermeld te hebben, waarom hij met weerzin zich had neergezet tot zijn taak om dit boek te recenseeren, gaat Prof. Van Veen aldus voort:

Mijn oordeel is dus reeds bekend. Het is ongunstig en zelfs zeer ongunstig. Ik zou dit boek niet in handen geven van iemand, die de geschiedenis der Ned. Herv. Kerk wil leeren kennen, want hij zou in menig opzicht teleurgesteld en op een dwaalspoor geleid worden.

De Schrijver. toch blijkt niet in staat geweest te zijn, die geschiedenis te schrijven. Hij heeft wel veel gelezen en citeert boeken in overvloed, en geen schrijver citeert bij meer dan Prof. Knappert, zoodat hij zelfs de aandacht vestigt op wat nog van diens hand verschijnen moet, maar in de keuze van zijn boeken toont hij dezelfde booze eigenschap, die openbaar wordt in bet gatische werk: de ergerlijkste partijdigheid. Ik heb mij daaraan bij het lezen herhaaldelijk gestooten. Van het „ernstig pogen, om, bij onvermijdelijk blijkende voorkeur, ieder recht te laten wedervaren", waarvan Kn. in het voorbericht van het tweede deel melding maakt, heb ik helaas bitter weinig kunnen bespeuren.

En daarna volgt een breede reeks van bewijzen om deze aanklacht te staven. Partijdig is Prof. Knappert, waar hij onder de tegenwoordige theologen bijna uitsluitend aan de moderne een eereplaats geeft en andersdenkenden niet noemt, of met een enkel woord zich van hen afmaakt (zelfs de naam van Prof. Bavicck komt in dit werk niet voor). Partijdig Is Prof. Knappert in het citeeren der bronnen, omdat al wat niet uit den modernen hoek voortkomt, wordt voorbijgegaan. Partijdig Is zijn beschouwing van Calvijn en het Calvinisme, van mannen als Bogerman en Festus Hommius, van het Neo Calvinisme onzer dagen en van de Vrije Universiteit. En niet alleen dat deze felle haat tegen het Calvinisme als een roode draad door heel het boek heenloopt, maar Prof. Knappert geeft waar h^ bronnen citeert „scheeve voorstellingen", waardoor een geheel onjuist licht op de historie valt. Zoo gaat deze critiek van bladzgde tot bladzijde voort, en het vonnis Is zoo wel gedocumenteerd, dat er wel niemand wezen zal, die tegen dit verdict appel durft aanteekenen.

Voor dit publieke protest van een zoo bevoegd beoordeelaar als Prof. Van Veen is, zijn we hem dankbaar. Er kon voor den kenner der historie wel geen oogenbllk twijfel over bestaan, dat dit boek, nog daargelaten de onbillijke beoordeeling van de geestesrichtingen, zich kenmerkte door groote onnauwkeurigheid en, laat ik het zacht uitdrukken, „vergissingen", die bij een goed geschiedschrijver niet mogen voorkomen. Het was dan ook kwalijk te begrijpen, dat men van de zijde der Hervorming en van de Nieuwe Rotterdammer aan dit werk zooveel lof toekende, of ook hier moet gelden, dat al wat van moderne z'jde komt, daarom per se goed is. Toch zou, wanneer van onze zijde deze critiek gekomen ware, allicht gedacht zijn aan zekere geprikkeldheid tegenover den auteur.

Daarom te meer stellen we het op prijs, dat Prof. Van Veen uit den hoek kwam en openlijk den staf brak over dit boek, dat In felle partijdigheid zijn weerga zoekt. Dat oordeel heeft te meer waarde, omdat Prof. Van Veen, die, zooals hij zelf zegt, geen neo-KalvInist en geen voorstander van de Vrije Universiteit is, toch met kracht opkomt tegen de „sctieeve voorsteliiagen", die Prof. Knappert van ons geeft:

Welk een scheeve voorstelling geeft Ko. van de neo-Kalvinistische partij van onze dagen! Waar is door haar of door een harer voorstanders ooit gezegd dat zij, met uitsluiting van alle anderen, is „het christelijk volksdeel tegenover het paganistisch"? (II 343). Waar is, als vrucht van Dr. Kuyper's invloed, „de groote massa, die, niet scherp onderscheidend, in de nieuwe vormen toch eigenlijk naar het oude greep, ^reep mei grimmig begeeren naar de lee der verkiezing en der verdoemenis"? (II 344)

Als hier van niet-scherp-onderscheiden sprake is, dan moet dat wel gezocht worden bij Knappert, sprekend in den stijl van liberale verkiesingsartikelen tegen de coalitie. Daaraan denk ik ook, als Kn. van de Vrije Universiteit niets anders heeft te melden, dan dat zij is „de smidse geworden, waar de wapenen tegen de vijanden van Gods volk zijn gesmeed" en dat van bier uit is de oorlog geleid tegen allen, die niet met de neo-Kalvinisten stoelden op denzelfden wortel des geloofs, burgerkrijg, die zoo bitteren jammer óver het land brengen zou, waar zonen van hetzelfde huis niet meer als broeders samenwonen". Ik dacht anders, dat Kn. als kerkhistoricus dankbaar behoorde te wezen voor zoo menige voortreffelijke kerkhistorische dissertatie aan de Vrije Universiteit verdedigd. Maar 't is waar ook, Kn. kent geen andere dan moderne kerkhistorici (II 330 en Addend»). Zelfs de bekende Prof. Rutgers van de Vrije Universiteit, die slechts eenmaal in het werk vluchtig genoemd wordt met de voorletters, die hem toekomen, heet in het Register (II 365) F. C. Rutgers.

Aan deze critiek veel toevoegen, zullen we niet.

Prof. Knappert heeft veel gelezen en beschikt over een niet geringe mate van litteratuurkennis, maar hij las oppervlakkig en vervalt daardoor telkens In de fout, dat hij een geheel verkeerde voorstelling van de zaken geeft.

Wil men een eclatant voorbeeld ?

In Deel I blz. 85 heeft hij het over Coornhert's strijd met Calvijn. Hij zegt van Coornhert:

Zijne hoofdbeteekenis ligt in zijn onvermoeiden kamp voor godsdienstvrijheid. In zijne „Veischoonicghe van de Roomsche afgoderije" (1562) zet hij uiteen, dat verschil van ceremoniën nooit recht geeft tot kettervervolging, zooals Kalvijn ook had gezondigd tegenover Servet, wat aan denGeneefschen theoloog zijn „Réponse k un certain HoUandais.... etc. in de pen gaf, door Beza in 't Latijn vertaald, waarin hij niet zoozeer argumenteert, als wel den schrijver voor een aantal zeer leelijke dingen uitmaakt als daar zijn botte Hollander, HoUandsche boef, razende hond, onbesneden Goliath. Men kan. niet zeggen, dat dit Coornherts beginselen over ketterdooden ontzenuwt.

Prof. Knappert heeft blijkbaar noch het bedoelde geschrift van Coornhert noch het antwoord van Calvijn ooit in handen gehad, en fantaseert er nu maar op los.

Er was in dezen strgd tusschen Calvgn en Coornhert geen sprake van het dooden van ketters, maar het ging om de vraag, of een Protestant zich uitwendig bij de Roomsche Kerk mocht blijven voegen en aan de Roomsche ceremoniën mocht blij ven deel nemen. Coornhert, die evenals Erasmus voor martelaar niet in de wieg was gelegd, schreef zijn tractaat: Verschoo ninge van de Roomsche afgoderije om dit gemis aan heldenmoed en beginselvastheid te verdedigen, en Calvgn heeft daarop waarlijk niet alleen met scheldwoorden, maar met zeer bondige en afdoende argumenten Coornhert weerlegd.

Dat in dien strijd het recht aan Calvijn's z^'de was en het een ramp zou geweest zijn, wanneer de Nederlandsche protestanten naar Coornhert hadden geluisterd, zal thans wel niemand ontkennen.

Maar Prof. Knappert maakt ér van, dat Coornhert tegen 't ketter-dooden van Cal vijn schreef, en dan natuurlgk juicht ieder weldenkende den braven Coornhert tqe en veroordeelt Calvijn.

Zoo schrijft men in Lelden historie in 't jaar 1912.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 oktober 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Een wel verdiende afstraffing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 oktober 1913

De Heraut | 4 Pagina's