GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvijn en de gezangen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn en de gezangen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Immers achter den Psalmbundel door hem in 1539 te Straatsburg uitgegeven, bevonden zich drie gezangen: de lofzang van Simeon, de Tien Geboden en de Twaalf Geloofsartikelen. En vooral , uit dat laatste gezang, de berijming van de twaalf Geloofsartikelen zou dan blijken, dat Calvijn volstrekt niet alleen door God zelf geïnspireerde liederen in den eeredienst wilde toelaten, maar ook menschelijk werk. Want de Apostolische Geloofsbelijdenis is niet door God geïnspireerd, maar door de Kerk opgesteld.

Nu willen we in dit dispuut over de wenschelijkheid om gezangen in te voeren in onze Kerken, ons thans niet mengen. Mjaar wel dienen de voorstanders van d« gezangen toch ietwat voorzichtig te zijn met het aanvoeren van argumenten, die historisch zeker niet juist zijn.

Wie Calvijn'sgevoelen op dit punt kennen wil, behoort natuurlijk uit te gaan van wat Calvijn zelf hierover geschreven heeft, toen hij principieel deze quaestie behandelde. En dat heeft Calvijn gedaan, toen hij voor de uitgave van zijn liturgie in 1543 een voorrede schreef, waarin hij zijn gevoelen klaar en duidelijk genoeg uiteengezet heeft. »Wathebben we noodig? zegt hij daar: we moeten gezangen hebben die niet alleen eerbaar zijn, maar ook heilig en die ons als prikkelen kunnen dienen om ons aan te sporen tot God te bidden. Hem te loven en zijn werken te overpeinzen, opdat we Hem beminnen, vreezen, eeren en verheerlijken. Nu is het juist, wat Augustinus zegt, dat niemand liederen kan zingen Gode waardig, of ze moeten ook van Hem gekomen zijn; daarom, wanneer we overal rondgeloopen hebben om hier en daar te zoeken, zullen we geen betere liederen vinden noch meer geschikt om dat te doen, dan de Psalmen van Dax-id, welke de Heilige Geest hem voorgezegd en gemaakt heeft. En daarom, wanneer wij ze zingen, dan zijn _ we zeker, dat God deze woorden ons op de lippen legt, alsof Hij zelf in ons zong om zijn glorie te verhoogen". Al blijkt hieruit natuurlijk niet, dat Calvijn-het als sonde beschouwde, wanneer men ook menschelijke gezangen in den eeredienst invoerde, toch geeft Calvijn zeer duidelijk de principieele reden aan, waarom hij de voorkeur gaf aan de Psalmen, nl. omdat alleen wie deze liederen zong, zeker was, dat hij zong, zooals God zelf het wilde. Geheel in overeenstemming daarmede heeft Calvijn — in tegenstelling met Luther — dan ook alleen de Psalmen uitgegeven als gezangenboek voor den eeredienst ; dat hij daaraan ook nog toevoegde den lofzang van Simeon behoeft niet te verwonderen, omdat immers ook deze lof^ zang doer den Heiligen Geet was geinspireerd.

Bevreemdend is het alleen, dat Calvijn daaraan ook toevoegde een berijm ing van de Wet en het Apostolische geloof; niet zoozeer omdat de Apostolische geloofsbelijdenis een belijdenis der Kerk en geen Schriftwoord is, want de inhoud van deze geloofsbelijdenis is niet anders dan de korte inhoud van het Evangelie en elke uitdrukking is aan de Schrift zelf ontleend; maar, wel omdat noch de Wet noch het Apostolisch geloQf het karakt'er dragen van een lofzang. Metterdaad is het ook nooit de bedoeling van Calvijn geweest, deze berijmingen als lofzangen door de gemeente te laten zingen, zooals wel met de Psalmen van David en Lofzang van Simeon het geval was. De oorzaak voor het opnemen dezer berijmingen in zijn liturgie was alleen, dat Calvijn in zijn liturgischen eeredienst niet, zooals dat bij ons pleegt te geschieden, de Wet en dè apostolische geloofsbelijdenis door een voorlezer liet voorlezen, maar wilde, dat de gemeente zelve beide zou opzeggen. Nu is het natuurlijk uiterst, moeilijk door een talrijke schare een stuk proza gemeenschappelijk te laten reciteeren; in de Engelsche Kerk doet men dit wel, maar het maakt toch altoos een ietwat zonderlingen indruk, en het kan licht tot stoornis aanleiding geven. Wilde Calvijn de gemeente dus zelf laten optreden in deze liturgische actie om de Wet als regel voor ons léven en de Apostolische Geloofsbelijdenis als uiting van ons ongetwijfeld geloofd uit te spreken, dan kon dit moeilijk anders geschieden dan door beiden op rijm te brengen en ze naar een vaste melodie te laten zingen. Dat is de reden, waarom deze béide berijmingen in de liturgie van Calvijn zqn opge'nomen, maar volstrekt niet omdat Calvijn ze beschouwde als geestelijke liederen of Lofzangen om God daarmede te verheerlijken.

Natuurlijk is hiermede het vraagstuk, waarvoor de gezangenquaestie ons stelt, volstrekt niet uitgemaakt. Onze opmerking diende alleen om een voorkomend misverstand uit den weg te ruimen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Calvijn en de gezangen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's