GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Be kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Be kinderen des Verbonds.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Niet genoeg kan telkens weer de aandacht • der gemeente gevestigd worden op het heerlijke feit, dat naar de vaste ordinantie Gods ook onze kinderen tot het Verbond der genade behooren en daarom recht hebben op al de schatten en weldaden, in dit Verbond aan Gods volk geschonken. Heel de Schrift legt hier telkens getuigenis van af, en er zijn weinig waarheden, die zoo klaar en duidelijk geopenbaard zijn geworden als deze. En de gemeente, die uit deze waarheid niet leeft, verstaat ook niet den rijkdom der barmhartigheid Gods, die niet alleen over ons, maar ook over ons zaad zich wilde ontfermen.

Op dat zaad wordt altoos weer de nadruk gelegd. Reeds bij de eerste openbaring van het Genadeverbond aan Abraham, den vader der geloovigen, luidt de belofte Gods: Ik zal uw God zijn en de God van tiw zaad. Zelfs kan men achter deze belofte Gods bij de sluiting van het Genadeverbond, aan Abraham geschonken, nog teruggaan tot de eerste belofte in het Paradijs^ de moederbelofte, waarin heql het Evangelie in kiem reeds lag opgesloten. Want ook in deze belofte is van het zaad sprake. »Ik zal vijandschap zetten, zegt God de Heere tot de slang, die den mensch verleid heeft, tusschen u en deze vrouw en tusschen uw zaad en haar saadii.. Daarin, in dat zetten van vijandschap, ligt reeds de eerste aankondiging van de genade, van het verbond, dat God met den mensch sluiten wil. Want den mensch, die door zijn val bondgenoot van Satan geworden is in diens onheiligen krijg tegen God den Heere, en daardoor vijand van God, wacht niet anders dan het oordeel en de verdoemenis. En als, God de Heere nu terstond na den val komt om als straf 'over Satan uit te spreken, dat Hij dit onheilig verbond verbreken en te niet zal doen, want dat Hij vijandschap zetten zal tusschen Satan en den mensch, dien hij verleid heeft, dan blijkt juist daaruit, dat God de Heere nog gedachten des ontfermens over dien schuldigen mensch heeft, en dat Hij hem niet verdoemen maar redden wil, want wie weer vijand wordt van Satan, wordt daardoor tegelijk ook weer vriend van God den Heere. Het verbond, dat God met Adam sloot, maar dat door diens ontrouw verbroken was, wordt dus door de genade Gods weer hersteld. En de vastigheid van dit nu onwankelbaar geworden verbond met God, dat niet meer van onze trouw, maar van de genade Gods afhangt, want God zegt: Ik zal vijandschap zetten, blijkt daaruit, dat dit verbond niet alleen met Eva, de eerst verleide en gevallene, gesloten wordt, maar ook met haar zaad, het kroost dat uit haar schoot zal geboren worden. Daarom wordt ze na die belofte Eva, d. i. moeder des levens, genaamd.

Deze belofte, die wel in Christus eerst volkomen vervuld is, maar die toch tegelijk op heel het zaad des verbonds ziet, gelijk Calvijn reeds terecht heeft opgemerkt, is dan ook de heerlijke hope, die Eva in haar harte omdraagt, en die, wanneer ze haar eerstgeborene baart, tot uiting komt in dat aandoenlijke woord: k heb een man van den Heere, d. i. den God des Verbonds, gekregen. En al heeft Eva zich vergist, toen ze in dat eerste kind, in Kaïn de vervulling der belofte meende te zien, — want niet allen, die naar het vleesch geboren worden, zijn kinderen der belofte — straks blijkt de belofte Gods toch waarheid te zijn geweest, als de kinderen uit de heilige geslachtslinie wordt geboren, die van Seth doorloopt tot Noach, om daarna in Sem zich te verbijzonderen en in Abraham over te gaan tot Israël, dat dan het volk des verbonds worden zal. Vandaar — een uitdrukking die vaak tot misverstand aanleiding heeft gegeven en die toch in dit verband genomen, juist zulk een rijken en diepen zin heeft, — dat de kinderen uit deze heilige geslachtslinie geboren, reeds in Gen. 6 : 2 zonen Gods worden genoemd. Zonen Gods, niet omdat ze door heiligen levenswandel uitblonken of als Henoch 'met God wandelden, want wat in Genesis 6 van deze , , zonen Gods" verhaald wordt, hoe ze zich vermengden met de , , dochteren der menschen" en daardoor de gruwel der goddeloosheid ten top steeg, toont eer het tegendeel; maar „zonen Gods", omdat zij behoorden tot het zaad des verbonds en daarom voor kinderen Gods werden gerekend, in tegenstelling met het van God afgevallen geslacht van Kaïn, dat den verbondszegen had verbeurd.

Wat bij de sluiting van het Genadeverond aan Abraham beloofd werd : Ik zal uw God en de God van iiw zaadz\]n, - wa& dus niet iets nieuws, niet iets wat nu eerst openbaar werd en alleen gold voor het zaad van Abraham, maar het was de ordinantie Gods voor het Genadeverbond van het Paradijs af en het werd reeds verwerkelijkt in de heilige geslachtslinie, die door de patriarchen yóór den zondvloed heen loopt. Alleen de openbarins; van deze genade Gods is bij Abraham rijker en voller dan ze in het Paradijs geschonken kon worden : daar is de belofte nog gegoten in den vorm van een strafdreiging tegen Satan ; daar is het nog alleen de aankondiging, dat God vijandschap zal zetten tusschen de slang en tusschen Eva met haar zaad ; daar wordt alleen de relatie met Satan afgebroken, maar nog niet gezegd, hoe de relatie met God den Heere hersteld zal worden. Maar bij Abraham, den vader der geloovigen, neemt de belofte Gods voor het »zaad des verhond" een veel rijker vorm aan, want nu is het niet meer: atan zal uw vijand zijn, maar Ik zal uw God zijn, en volgt er daarom op: n de God van uw zaad. Zooals God de God van Abraham was geweest, de God des verbonds die hem riep uit Ur der Chaldeeën, die de rijkste beloften hém schonk, die hem rechtvaardigde door het geloof, die hem kende en liefhad, die zijn zonden vergaf en zijn gebed verhoorde, zoo zou die zelfde God de God zijn voor het zaad uit Abraham geboren. Hij zou hun God zijn en zij zouden zijn kinderen worden genaamd. Wat in het »zonen Gods« in Genesis 6 reeds lag aangeduid, wordt bij Israel, het uitverkoren volk Gods, dan ook eerst ten volle verstaan. God noemt Israel zijn zoon, zijn eerstgeborene (Exodus 4 : 22) en Israel noemt God zijn Vader (Jesaja 61 : 16). En dat dit niet alleen gold voor het volk als geheel, niet alleen voor de volwassenen, die reeds tot het geloof waren gekomen, maar QOVVOOXAZ kinderen uit het volk geboren, blijkt uit het teeken der besnijdenis, het zegel van dit verbond der genade, dat op Gods bevel aan elk kind wordt gegeven, dat uit Abraham is geboren. Vandaar dat God de Heere, wanneer de afgodische-ouders onder Israel hun kinderen den Moloch offeren, door Ezechiel zeggen laat: , is het wat kleins, dat gij, niet uwe, m> ar mijne kinderen geslacht hebt en hebt ze overgegeven, als gij hen door het vuur hebt doen gaan" (Ezech. 16 : 21). Zelfs de kinderen dezer afgodische ouders noemt God de Heere nog zijn kinderen, juist.om daarmede te sterker te doen uitkomen, welk een gruwel het was, dat de ouders deze kinderen, Gods kinderen, hadden geofferd aan de afgoden.

Zoo is God de Heere de God van het zaad des verbonds en zijn deze kinderen skinderen des Heeren", die recht hebben Hem hun »Vader" te noemen en die Hij tot »zijn "zonen en dochteren" aannemen wil. Want deze belofte Gods aan Abraham geschonken, geldt niet alleen voor Israel, maar geldt ook voor ons. Reeds op zich zelf zou het ondenkbaar wezen, gelijk Calvijn terecht opmerkt, dat waar heel het Nieuwe Testament ons leert, dat de genade nu overvloediger en rijker is dan onder het Oude verbond, God de Heere deze rijke belofte aan Abraham^ voor zijn zaad gedaan, aan ons zaad onthouden zou. We zouden dan door de komst van Christus niet rijker, maar armer zijn geworden; we zouden niet meer, maar minder dan Israel bezitten; Israel's kinderen zouden Gods kinderen zijn geweest en onze kinderen zouden niet Gods kinderen zijn. Het is daarom een loochening van de volheid der genade Gods, die in Christus ons geschonken is, wanneer men deze verbondsbelofte niet even rijk op onze kinderen durft toepassen. Het is in strijd met het woord van Christus zelf, die de kinderkens zegende en sprak: Laat af en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen. Het is in strijd bovenal met hetgeen de Heilige Geest zelf, toen Hij op den Pinksterdag op de Apostelen werd uitgestort, door den mond van Petrus liet verkondigen als de heeriijke belofte van wat onder het Nieuwe verbond de genadige beschikking Gods zijn zou: »Want u komt de belofte toe en uwen kinderen < (• Hier, waar de Nieuw Bedeeling aanvangt, waar de Kerk van Christus wordt gesticht, wordt de belofte aan Abraham geschonken, nu tot alle geloovigen uitgebreid. De belofte Gods komt u toe en uwen kinderen. Hij wil uw God zijn en de God van uw zaad.

Het is de eere van onze gereformeerde vaderen, dat zij deze verbondsgedachte zoo diep hebben begrepen en zoo heerlijk hebben beleden, In óns Doopformulier wordt daarom gezegd, dat »onze kinderen, gelijk zij zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig worden, alzoo ook weder in Christus tot genade worden aangenomen*. Onze kinderen worden daarom verder in dit formulier genoemd: »erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond*, en daar niemand erfgenaam kan wezen van het Rijk Gods of hij moet tot kind Gods zijn aangenomen, ligt reeds daarin opgesloten, dat onze kinderen als kinderen Gods worden beschouwd. In het gebed vóór den doop wordt dit nog uitdrukkelijker uitgesproken, want de Kerk bidt hier : »wij bidden u bij uwe grondelooze barmhartigheid, dat Gij dijt uw kind genadiglijk wilt aanzien en door* uwen Heiligen Geest uwen Zoon Jezus Christus wilt inlijven". Dit uw ind is hier zelfs de pleitgrond, waaroiig eel deze voorbede rust. Dat kind, dattetf*^ oop wordt aangeboden, moge in zonde ntvangen en geboren, ja der verdoemenis elve onderworpen zijn, het is, zoo wil de erk in dit gebed zeggen, toch o God uw ind. En zooals de barmhartigheid van een ader te sterker zal worden opgewekt wanneer hij zijn kind arm en ellendig voor zich ziet, omdat het zijn kind is, zoo bidt de Kerk ook, dat de God de Heere naar zijn grondelooze barmhartigheid daarom in genade op dit kind moge nederzien, omdat het Zijn kind is.

Dat deze kostelijke en troostvolle verbondsleer, door onze vaderen aan de Schrift ontleend en in ons Doopformulier uitgesproken, in onze dagen nog altoos door velen niet gekend en zelfs als een schadelijke nieuwigheid verworpen wordt, mag geen oogenblik er toe verleiden om, uit vrees van aanstoot te geven, deze verbondsleer in de prediking niet te laten uitkomen. Op de spits gedreven behoeft deze verbondsleer daarom niet; voor eenzijdige excessen hebben we zelf meer dan eens gewaarschuwd; en zeker mag nooit vergeten worden, dat naast deze verbondsbeschouwing van het »zaad der geloovigen* de ernstige waarschuwing der Schriftstaal, dat niet allen Israel zijn, die Israel worden genaamd. Als in de dagen van Christus' omwandeling op aarde de Joden zeggen: ij zijn Abrahams zaad en wij hebben eenen Vader, namelijk God, dan antwoordt de Heere Jezus hun om dezen valschen roem af te snijden: Indien God uw Vader ware, zoo zoudt gij mij liefhebben. Gij zijt uit den vader den duivel en wilt de begeerten uws vaders doen« (Joh. 8 : 33—44). Maar hoezeer daarom bij elk kind des verbonds, wanneer het opwast, moet worden aangedrongen op zelfonderzoek, of de liefde tot Christus, die het ware kenmerk is, of men een kind van God is, wel in het hart wordt gevonden, teneinde alle valsche gerustheid en vleeschelijk betrouwen weg te nemen, |och mag de verbondsgedachte zelve daarom nooit worden prijs gegeven. Zelfs dan wanneer Paulus in den brief aan de Romeinen het ernstigst de Joden waarschuwt, om noch op. hun afkomst uit Abraham, nóch op de besnijdenis te vertrouwen, voegt hij er toch aan toe: at , , zij Israëlieten zijn, dat , hunner is de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de beloftenissen" (Rom. 9 : 4). En wat de Apostel hier zegtvan de Joden in zijn dagen, geldt natuurlijk in nog veel sterkere mate van de kinderen der Christ-geloovige ouders, die in het verbond Gods geboren zijn. Ook hunner is de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid des Evangelies en de verbonden en de beloftenisse Gods. En wel verre, ~ dat dit zorgelooze en goddelooze menschen zou maken, gelijk onze Cathechismus het uitdrukt, of gelijk men thans wel zeggen hoort, de menschen met een ingebeelden hemel naar de hel zou laten gaan, zal deze verbondsbeschouwing, mits goed verstaan, juist het krachtigste middel wezen, om de harten onzer kinderen tot Christus te leiden. Mijn zoon, zegt de Goddelijke wijsheid bij Salomo, geef mij uw hart, en juist in dat mijn zoon ligt de sterkste drangreden, ligt het heiligste recht, om het hart van het zaad des verbonds voor Christus op te eischen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Be kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's