GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zamen als in barensnood”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zamen als in barensnood”.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST 5 9 13].

Want wij weten, dat het gansche schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe. Rom. 8 : 22.

Aangrijpend is de bittere tegenstelling tusschen 't zalig Ker.stfeest, dat weer ingaa't, en de onzalige vredeverstoring, die schier heel de Christenheid.dood-enverderfzaaiend, verdeelt. Het is of Bethlehems kribbe scherper dan wat ook ons aan komt klagen, dat zulk een helsche toestand als we thans doorleven, en die dan toch door Christen-Staatslieden en Christenvolken in 't leven is geroepen, een smaad voor onzen Heiland is en oordeel over zijn belijders brengt. De eerste Christenen, en zoo ook de Apostelen, hebben nimmer een Kerstfeest gevierd. Ons Kerstfeest kwam eerst in veel later eeuw op, maar het bedoelde dan toch te zijn niet alleen verspreiding over alle natiën en volken van jubelzangen, maar ook een viering van onze eenheid in Christus; en nu reeds ten tweeden male wordt de orgeltoon van Bethlehem door het gebulder van 't geschut schier overstemd. En of men nu dezen terneergeslagen jubel van Bethlehem al poogt te doen opleven door Kerstboom en Kerstgeschenk; allemaal oud-heidensche gebruiken, die men overnam; hiermee kan niet vergoed wat uit zijn aard een aanklacht tegen heel Europa's Christenheid is. Het is de Kainsgeest, en niet de geest van 't Kindeke van Bethlehem, die op 't slagveld 't bloed der duizenden en tienduizenden vloeien doet. En toch heeft 't karakter van ons Kerstfeest nooit recht verstaan, wie zich inbeeldde, dat reeds in Efrata's velden het engelenheir den eeuwigen vrede inzette. Er is ja op 't Kerstfeest de heugenis van het aanminnige Kindeke in de kribbe, er is de zalige herinnering van de Engelverschijning aan de Moedermaagd, en de herders uit Efrata die komen aanbidden, brengen 't voorspel van 't halleluja dat straks heel ons werelddeel zal doen juichen; ja, zelfs de Wijzen uit 't Oosten spreken van de missie van het heilig Kindeke voor heel ons menschelijk geslacht. Het was of er in Bethlehem Efrata voor een oogenblik een hemelsch tafereel van Boven was n.edergedaald. En in een oogenblik van heilige aangrijping kondt ge er als inleven, dat 't nu ook op aarde onder de kinderen der menschen iets als een heilig Engelenleven worden zou, maar toch, hoe spoedig wordt die glans niet overschaduwd, en maakt teleurstelling van het verdoolde hart zich meester. Immers toen dan nu eindelijk de profetie van Immanuel in vervulling ging, en hij die onze Vrede is, geboren werd, kon 't schier niet anders, of wie er van hoorde verwachtte, dat dan nu ook het hemelsche Koninkrijk zich op onze aarde ontplooien zou en dat het einde der dingen nabij was. Zoo ge Daniël en Zacharia uitzondert, was van de profeten ook in Juda geen andere voorstelling uitgegaan, dat dat met Davids grooten Zoon het einde van de worsteling aanstonds in zou treden, en dat, was Immanuel geboren, 't „alles uit God, door God en tot God" de vervulde wet van ons menschelijk leven zou worden. En hierin nu juist zag, wie in zoo hooge verwachting geleefd had, zich schier vlijmend teleurgesteld.

Hoor 't maar in Zacharïa's lofzang : »Een verlossing zou komen van onze vijanden, dat we onzen God dienen mochten zonder vreeze, in heiligheid en gerechtigheid al de dagen onzes levens, en zulks wel-door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezoeken zou de Opgang uit de Hoogte, om zoo onze voeten te richten op den weg des Vredes". De groetenis van den Engel Gabriel scheen zulk een hooge verwachting te vervullen. Immers in Nazareth vloeide 't van zijn lippen, dat God aan het Kindeke uit Maria's schoot den troon van zijn vader David zou geven, en dat deze over het huis Jakobs Koning zou zijn in der eeuwigheid, zoodat zijn Koninkrijk geen eind zou wezen. Ook den herders in Efrata's velden klonk gelijke toon van eeuwigen vrede toe. »Vrede op aarde, in de menschen een welbehagen!" En eerst met Simeon kwam de wanklank. Ook hij toch roemt wel in"'t heil, dat nu voor alle volken bereid is, een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Israel, maar straks vloeit over Simeons lippen het bange woord: »dat dit Kindeke gezet werd tot een val en opstanding, en tot een teeken dat wedersproken zou worden, opdat de gedachten uit veler hart openbaar zouden worden«. En deze heel andere profetie loopt tenslotte zelfs uit op de aankondiging, dat reeds Maria zelve in de angsten die te wachten waren, ook als moeder zou worden ingewikkeld. Ook een zwaard zou door haar eigen ziel gaan. Er was derhalve niet alleen het wondere Kindeke van Bethlehem, maar er was ook de aankondiging van zijn weer sterven, en van een worsteling die na zijn sterven volgen zou. En dit nu konden de eerste Christenen, ja zelfs de apostelen tot na den Pinksterdag, niet in zich opnemen. Steeds was het Israels verwachting geweest, dat uit Davids huis de volksheld in Godes glorie zou opstaan, om de volken terug te werpen, Israel vrij te maken, en diens heilige scepter over heel de wereld te doen heerschen, maar dan ook in de stellige hope, dat alle strijd hiermee uit, alle worsteling hiermede voltooid zou zijn, zoodat, kwam 't heilige Kindeke, dan nu ook alle zonde en jammer zou worden teniet gedaan, om nu aanstonds, hier op aarde, onder den scepter van dien toegcjuichten Koning, het einde aller dingen, en daarmee het rijk van eeuwige heerlijkheid te doen ingaan. Zoo en niet anders hadden Maria en Jozef, hadden de discipelen, en allen die Jezus het Hosannah toeriepen, het zich voorgesteld. Niet eerst later, maar nu reeds zou het rijk van eindelooze heerlijkheid ingaan. Het lijden dezer wereld was nu geleden. Aan Israel zou nu het Koninkrijk worden opgericht. Gods majesteit zou triomfeeren!

Wat de vromen in Israel, en met hen een Zacharias en Anna de profetesse, de herders van Efrata en een Simeon in den tempel verbeidden, was dat 't nu aanstonds zijn zou een ingaan van de heerlijkheid, die aan Israel was toegezegd, en een nu zonder verwijl zich openbaren van de heerlijkheid Gods. Het zou nu worden het lam dat met den wolf verkeerde ; het zou zijn een nieuwe aarde onder den nieuwen hemel, niet eerst na eeuwen, maar nu aanstonds reeds; en het was de nu geboren Messias, die dezen idealen ommekeer als ware het binnen een menschenleeftijd zou tot stand brengen. Wie 't zoo verbeidde, greep het ideaal, alsof 't nu reeds terstond zou verwezenlijkt worden. Van wat hiertegen als hinder zou intreden, hadden de herders noch de Wijzen uit het Oosten geen gis of aandoening. Was metterdaad in Maria's Kindeke de Messias der Vaderen, de Verlosser Israels en de Koning der heerlijkheid geboren, dan, zoo beeldden zij 't zich in, kon de rijpe, volle vervulling van de aloude profetie ook niet langer toeven. Dat het nog een bange worsteling zou kosten, ontkenden ze niet. Maar die worsteling die nu kwam, zou dan ook de laatste, die worsteling zou kort, en ze zou op eenmaal beslissend zijn. Zoo hun het leven niet te onverwachts werd afgesneden, zouden zij als in eigen persoon zelve aan die worsteling deelnemen, en er het einde van beleven mogen. Van verder uitstel was nu geen sprake meer. De gedachte van de komst van den Messias was in hun ideale opvatting steeds op 't engst verbonden geweest met den eindtriomf. Zoolang de Messias nog uitbleef, had de geloofsblik zich wel op verre toekomst moeten richten, maar nu het Kindeke in de Kribbe lag, en in dat zalig Kindeke de belofte der Vaderen als onder aller bereik verkeerde, nu kon het opgroeien en het straks zich openbaren van dat Kindeke niet anders dan tot wederoprichting van het Koninkrijk leiden. En was eenmaal dat Koninkrijk hersteld, dan zou wel ook hier op eenmaal de ontzettende worsteling uitbreken', die eerst doorleefd was tusschen God en Satan, tusschen Israel en zijn vijanden, tusschen den Messias en zijn belagers, doch dan zou de beslissing ook op eenmaal komen, zou finaal zijn, en ons den triomf van de zaak van Jehovah brengen. Alle zonde en ongerechtigheid, alle jammer en alle ellende zou dan door de Openbaring van Gods wondere macht en majesteit op eens in 't niet wegzinken. De zonde zou, volkomen verzoend, in de diepte der zee zijn weggeworpen, en de verre landen zouden er zelfs getuigen van zijn, dat de heerlijkheid inging. Meer nog, al wie aan Israels roeping vasthield, zou er zelf straks in deelen. Vandaar het hooggespannen karakter dat van meet af de verv/achting van wat er uit en door Jezus worden zou, droeg, en hoe dikwijls Jezus ook onder zijn discipelen die geestelijke overspanning bestreed en afwees, het hield aan. Zelfs nog na de Opstanding van den Christus en na zijn hemelvaart, bleef dit ideale grijpen standhouden. Eerst met den Pinksterzegen kwam het tot stilstand, al kan niet ontkend, dat zelfs nog na den grooten Pinksterdag tot zelfs onder de apostelen steeds weer een inkorten van de tusschenperiode uit hun heimwee naar de Voleinding opkwam.

De teleurstelling voor wie in zulk verbeiden en verwachten waren opgegroeid, moest dan ook aangrijpend en pijnlijk zijn. In heel dezen kring der vromen uit die dagen kon men ht.t zich niet anders voorstellen, of 't z.u nu alles op eens gaan, en toch, het bleek alras, dat de eindtriumf niet nu reeds en op eenmaal, doch eerst na zooveel eeuwen later en alzoo niet dan in tweeën, zou tot stand komen. En wat hiermee samenhing, en niet minder spande, was, dat in stee van den Koning der heerlijkheid, de Man van Smarte onder hen bleek om te wandelen, en dat als schijnbare uitgang van zijn verschijning niet de kroon en het diadeem, maar het kruis en de doornenkroon voor hem bestemd was. Waar op hemelschen lichtglans gehoopt was, ten slotte niets dan donkere schaduw. Het einde, dat ze gehoopt hadden dat nu in idealen zin door zou breken, verschoven naar een onberekenbare toekomst. En in stee van een eeuwigen vrede dien ze waanden, dat nu in zou gaan, het uitbreken van een nog veel heftiger worsteling dan ooit in 't verleden Gods volk benauwd had. Alzoo scheen 't in elk opzicht een booze realiteit, die schier alles wedersprak, wat ze in hun ideale opvatting gehoopt hadden. En al stond nu hier tegenover de openbaring van Jezus wondere m.acht, de aangrijpende bezieling, die van zijn woord uitging, de schier betooverende indruk, dien zelfs een hoofdman aan 't Kruis van hem opving, dit alles boeide en bond wel. Ze konden dan ook hun Jezus niet loslaten. Judas bleef in zijn doodelijke zonde geheel alleen en op zich zelf staan. Maar toch, de teleurstelling viel niet weg te cijferen, het liep van meet af zoo heel anders dan ze 't zich hadden voorgesteld. Het sloeg alles zoo bitterlijk tegen. En toen nu in het eind hun Jezus wegstierf voor hun oogen, bracht straks wel de Opstanding weer vfei-deming, en werd ze gevolgd door de hemelvaart van Jezus, maar ook bij die hemelvaart liep 't alles weer op niet anders uit dan op een profetie, op een looze belofte: »Deze Jezus zal alzoo wederkomen, gelijk gij hem ten hemel hebt zien henenvaren, " Zoo bleef de triomf ook hier nog altoos uit. Het loste alles zich weer op in een ideale verwachting, waar de realiteit zoo bitter hard tegenin bleef roepeij. Straks kwam 't zelfs tot vervolging. Jacobus stierf reeds op 't schavot. En zoo op Pathmos niet de heerlijke verschijning van den Christus ware gevolgd, zou zelfs 't beeld, de afteekening, de voorstelling hun ontbroken hebben van de glorie, waarin het Kindeke van Bethlehem eens bij zijn Parousie triomfeeren zou.

Reeds de Kribbe, in stee van de Koninklijke wieg, was een teleurstelling geweest. Ook de betrekkelijke armoede, die zich in die doeken en windselen uitsprak, had wat bevreemden moest. De vlucht naar Egypte bracht zelfs angst. De kindermoord van Bethlehem moest een schok in aller gemoed te weeg brengen. Toch kon dit alles nog alles dof voorspel zijn geweest, om straks den hoogen toon van glorie te schitterender te doen uitkomen. Maar toen in Nazareth eerst, en straks in de drie jaren van Jezus' omwandeling, naar den maatstaf van het reeële, 't al bleef bij een niet hebben waar hij zijn hoofd zou nederlegen, en in zooverre een achterstaan zelfs bij de vossen die holen, en bij de vogelen des hemels die nesten hadden, en ten slotte niet de Kroon maar het Kruis hem opwachtte, en de bittere dood een leven afsneed waarop aller hope zich gevestigd had, toen kwam van zelf de breuke in het geloofsbesef, en eerst zoo kon toen, tegenover de donkere schaduw van Golgotha, de glans van het morgenrood der geboorte van Jezus opglinsteren. En zoo nam dan ook eerst van lieverlede het Kerstfeest in Christus Kerk vorm en wezen aan. Historie en Profetie kwamen nu allengs beide tot haar recht. Eenerzijds de Profetie, die op eens vooruit greep en doorreikte tot in de heerlijkheid van het einde, en anderzijds de Historie die ons den met bloed als bedropen weg uitteekent, waarlangs't van zonde en ellende tot glorie en majesteit komen zou. Het is uit de verwarring van die beide, dat onder Israel van buds en onder de ketters in Christus Kerk steeds alle misstand is opgekomen, en het is de roem die aan Christus Kerk niet mag betwist worden, dat ze, zij 't ook al met veel misgreep, toch ten slotte ^altoos tot het helderst onderscheid tusschen Historie en Profetie is terug gekeerd. De historie riep om 't nog eeuw na eeuw geboren worden van Gods uitverkorenen; de historie kon niet aflaten van de geleidelijke ontwikkeling waarin eerst de rijkdom van het Evangelie kan uitschitteren. De historie was 't die de krachten Gods die in heel de Schepping scholen, eerst van eeuw tot eeuw in 't licht kon doen uitkomen; de historie alleen kon 't diepe wezen van zonde en afval ontdekken; en straks evenzoo alleen de historie den rijkdom doen schitteren van het medicijn dat de hemelsche Medicijnmeester hiertegen bereiden zou. Maar juist daarom kon de historie niet volstaan, en moest aan de Historie de Profetie, en ten slotte zelfs de Apocalypse worden toegevoegd. Dit toch is tusschen deze beide het diepgaand onderscheid, dat de Historie het verloop der dingen, de Profetie de saamvatting van het doen Gods in één enkelen greep ons voorhoudt. De historie gaat, als we ons zoo uitdrukken mogen, den slakkengang van schrede tot schrede, van stap tot stap, en daarom zoo stil en langzaam de rol van 't leven afrollend, dat ge ten slotte allen samenhang uit 't oog verliest, en uw . blik niet meer vast op 't geheel kunt zetten. Zelfs in uw eigen leven valt dit reeds zoo moeilijk. Hoe telkens moeten we niet uit al de schijnbaar nietige bijzonderheden van ons leven tot ons zelf besef terugkeeren, om de eenheid, den samenhang, de ontplooiing van ons leven te verstaan. Wie las ooit een biographic, dat niet de waarde van 't stuk geheel afhing van de vraag, in hoeverre het den Schrijver gelukt was, het beeld zelf van zijn held terug te brengen uit al de details van zijn leven en sterven. En zoo nu ook toont de Heilige Schrift 't ons.

Lees en herlees de Profetieën in de Heilige Schrift maar, en steeds ziet ge .opnieuw, hoe er geen sprake van is, dat in de Profetieën achtereenvolgens alle bijzonderheden aan elkander worden geregen. Geheel omgekeerd wordt reeds in het Paradijs al wat te komen staat en worden zal, in de ééne groote gedachte samengevat ons geteekend in den kop van den Satan en de verzenen van het Vrouwenzaad. De Profetie toont u nimmer hoe 't kleed uit 'draad en vezel geweven werd, maar hangt 't voor u op in zijn voltooiden vorm, dat u door schoonheid boeit. Ze zegt u, wat er uit 't alles, dat u boeit, worden zal. Ze doorwandelt niet met u elk slingerpad, maar leidt u aanstonds naar de poorte toe, wier ontsluiting u de wereld der heerlijkheid in 't zielsoog zal doen glinsteren. Het gaat in de Profetie uit de eeuwigheid van vóór de Schepping op eenmaal door tot in de eeuwigheid, waarin al 't geschapene zich voleinden zal. En .dit nu is 't, wat ook op ons Kerstfeest ons bezielen komt. Die Moedermaagd, die herders in Efrata, dat Engelenlied, die wijzen uit 't verre Babyion, en dan dat heilig Kindeke, in de doeken gewonden en liggende in de Kribbe, — het heeft alles geen zin en geen sprake, zoo God niet over dat alles de heilige Profetie, in 'tWoord vervat, had doen uitgaan. Dat wondere Kindeke in die kribbe draagt in 'zich en zal tot volle openbaring brengen de Eere Gods, den Vrede in de Schepping, en 't welbehagen Gods in 't menschenkind. Hoe, dat wordt er niet bij verhaald, aan de historie wordt hier 't woord niet gegund, 't lang verhaal van wat eeuvif na eeuw te komen stond, zou thans de stilte der aanbidding breken. En dit nu juist drukt Christus Kerk in haar Kerstfeestviering uit. In den glans van dat Kerstfeest trekt wie er in mee aanbidden mag, zich voor die twee etmalen als uit de harde realiteit van 't leven terug, om zich in de ideale samenvatting van het groote der Verborgenheid weer te verlustigen. Op't Kerstfeest gaat 't ons om dat Kindeke, en zelfs van Jezus verleden en toekomst is hier verder niets te hooren, noch hoe hij leed en op Golgotha schijnbaar onderging. Zelfs de Verlosser Jezus boeit ons hier niet. Wat ons hier aangrijpt en onze zalige gewaarwording wekt, isdat Kindeke, en in dat Kindeke de profetie, maar als profetie in een verborgen, schuilende eenheid 't al saamgevat. en dan 't verzinken in stille aanbidding, dat 't dat Kindeke in de windselen en in de Kribbe is, in welks geboorte het lot van heel onze wereld, ja van 't heelal besloten ligt, en uit wien en door wien eens, op den tijd door God in de historie bepaald, de %^lle, de eeuwige heerlijkheid komen zal.

De Historie is Gods geheimenis, en een geheim, dat eerst als 't geschied is, zich voor ons ontdekt. De Historie kennen we eerst van achteren, niet van te voren. Het is de Historie die de Vader in zijn eigen macht gesteld heeft, en die daarom niemand vooruit kent, zelfs niet de Zoon. De Profetie daarentegen kondigt vooruit aan wat te komen staat als 't eindresultaat, en waarop 't alles zal uitloopen. Vandaar dat we op 't zalig Kerstfeest ons uit de historie die zich om ons beweegt, terugtrekken, ons van wat om ons geschiedt isoleeren, en afzien van wat op aarde het leven der volken beroert, om ons in te denken en als in te leven in het ideaal, gelijk dit in de Profetie voor ons schitteren mag. En zoo nu staat 't ook met ons Kerstfeest tegenover den ontzettenden oorlog. Te vereenigen zijn die beiden niet. Ook in de Historie van 't heden kunnen we ons op 't Kerstfeest niet verdiepen noch verliezen. Er is van een wapenstilstand op ons Kerstfeest gerept, en het zou heerlijk zijn zoo 't daartoe komen kon. Maar al komt zulk een daadwerkelijke wapenstilstand niet tot stand, om waarlijk met volle overgave van uw hart, voor uzelf en voor uw gezin en in uw Kerk het Kerstfeest te kunnen vieren, moet ge voor een wijle toch een wapenstilstand in uw eigen besef laten gelden tusschen het Kindeke in de Kribbe en 't zwaard dat op 't slagveld woedt. Van de Historie van het heden maakt ge uw viepng van 't Kerstfeest los, om met een geestelijk vergezicht als in te leven in den triomf van het Godsrijk dat komt. Altoos weer 't Onze Vader, en dan het: uw Naam worde geheiligd, uw Koninkrijk kome, en straks de ziel als uitgaande in de slotperiode: > Want U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, Amen«. Op ons Kerstfeest moet ge van Jezus eerste komst op eenmaal naar de wederkomst van uw Koning als overspringen, en valt wat daar tusschen in ligt, als uit uw vrijgemaakt besef weg. Uw Kerstfeest is een vorm die zaliger doet inleven in het heilig ideaal, om straks, met nieuwen moed, weer af te dalen in de vaak zoo sombere realiteit. Van beide moet ge de kunst verstaan. Wie op religieus gebied niet anders kent dan de Profetie en hierin zich als baadt, mist de gave die zoo onmisbaar is voor het ingaan in het practische leven. Maar dan ook omgekeerd, wie 't ideaal met zijn zielsoog niet meer prijsgeven kan, dooft voor zijn zielsbesef de lichten daar boven, de lichten van het ideeele uit, neigt tot somberheden, en stuit ten slotte met zijn geloof op de zelfs door uw geloof niet te rijmen onverkwikkelijkheden van het reëele leven. Ge moet daarom afzien van elk ijdel pogen, om 't idealisme uwer Christelijke hope met wat ge beleeft in de realiteit overeeri te brengen. Van dié twee sluit 't één steeds het ander uit. Op Kerstdag jubelt uw ziel, al is het dat ge u in de telegrammen van het oorlogsveld verliest. En die oorlog, en wat u deert in uw gezin, en wat ge onder tegenspoed in uw zaken tobt, het moet bij de Kribbe van Bethlehem alles van uw zielsbesef afgeschoven. Buiten de reëele wereld, moet ge u • op Kerstdag in 't zalig ideaal terugtrekken. En juist wie dat doet, zal, als hij morgen weer met den golfslag van 't leven heeft te worstelen, vol kracht en met onbezweken moed tegen het dreunen van dien golfslag kunnen inworstelen.

Onder die harde tegenstelling ziet met u, naar het apostolisch woord, heel de Schepping, al 't schepsel als met opgestoken hoofde nu uit, verbeidende de openbaring der kinderen Gods in heerlijkheid. Ook hier is barensnood en barensdrang. 't Is al in barensnood, betuigt de man van Tarsen, tot nu toe. Naar Gods oorspronkelijk bestel ging al 't worden, al 't ten leven komen, al 't baren in onverlette levensvreugd toe. Eerst de zonde wrong dat voortbrengen van wat uit 't heden opkomt, als in barensnood saam. sMet smarte zou nu de zondige vrouw haar kindekens baren«. Wederom in Bethlehems wondere beteekenis is het de Vrouw, die in 't Kindeke de eeuwige verlossing te baren komt. En hieraan nu aansluitend, wijst er het apostolisch woord ons op, dat er nu nog een tweede barensnood, een tweede barenssmarte, volgen moet, en dat 't deze tweede en dan laatste barensnood zijn zal, waaronder alle schepsel zucht en zuchten moet: Niet in ééne instantie is het heil gewrocht en afgedaan. Voor alle schepsel moet de Verlossing twee instanties doorloopen. Eerst komt de instantie van het innerlijk overgezet zijn, en dan de tweede instantie van de worsteling om tot het einde door te breken, en onder dat doorbreken gezuiverd, veredeld, verhoogd te worden. Het is ons gezaligd ik, dat uit dien barensnood moet geboren worden. Hierbij nu gaan de kinderen Gods voorop, omdat hen 't geloof bezielt. Nog niet een zien is 't. Het hangt alles nog aan het geloof, dat juist 't nog niet geziene grijpen moet, om 't straks als - door barensnood zich toe te eigenen. Maar al gaan Gods kinderen voorop, alle schepsel volgt mede. Reeds zagen we de Engelen, de herders en de mannen uit Babyion bij de Kribbe verschijnen. En zoo gaat 't door. Zoowel de Profetie als 't Onze Vader toch wijzen u op een eeuwige toekomst, die niet daarin zal bestaan, dat gij zelf in haar wegraakt, en nu enkel.den hemel kennen zult, maar dat veeleer heel dit aardrijk, met alle soorten van leven, die God eenmaal in de Schepping geformeerd heeft, met Gods kinderen tot een ongeschonden aanzijn zal opwaken. Dat nu is, wat de Schrift het baren noemt, een baren, van barensnood onaf-

scheidelijk. En juist daarom komt nu ons zalig Kerstfeest ons onder dien barensnood weer zoo Waarlijk wijzen op wat van dien barensnood eens de uitkomst zijn zal in een nieuwe Schepping, waaruit alle zonde en jammer zal zijn afgeschud, en waarin God alleen groot en wij, juist door klein te zijn, in dien God zalig zullen wezen.

Corrigendum. In ons nummer van 21 November, eerste bladzijde, kolom 4, regel 5 van boven staat Mones; dit moet zijn: Hij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Zamen als in barensnood”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1915

De Heraut | 4 Pagina's