GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een inaugureele oratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een inaugureele oratie.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ook in ons land zoo welbekende Dr. S. Volbeda, die na zijn doctorstitel aan de Vrije Universiteit verworven te hebben, terstond na zijn teriigkeer naar Amerika tot hoogleeraar benoemd werd aan de Theologische school der Christelijke Gereformeerde Kerk té Grand-Rapids, en dit ambt reeds in September 1914 aanvaardde, heeft wegens buitengewone omstandigheden, gelijk hij zelf in het woord vooraf mededeelt, eerst een jaar later zijn inaugureele oratie kunnen houden. Deze oratie, die over het zvese/i der relis^ie handelt, is thans in druk verschenen en verkrijgbaar gesteld zoowel bij den uitgever Eerdmans Sevensma te Grand-Rapids als bij den uitgever T. H. Kok te Kampen.

Al mag een inaugureele oratie, die eerst een jaar nadat het ambt feitelijk aanvaard is, zelfs voor Amerika, het land-der onbegrensde mogelijkheden, wel een unicum worden genoemd-, toch behoeft dit aan de waardeering van den inhoud dezer oratie niet te kort te doen. Ze geeft toch minder een program van den arbeid van dezen hoógleeraar, dan wel een interessante studie over een der belangrijkste vraagstukken, die de wetenschap thans bezig houdt, n.l. waarin het wezen der religie te zoeken is. Na een ietwat breede inleiding, die ons voorkomt meer door de tijdsomstandigheden, dan door het onderwerp der rede zelf geïnspireerd te zijn, stelt Prof. Volbeda, als goed methodoloog, eerst de vraag aan de orde, welke methode bij het onderzoek naar het wezen der religie gevolgd moet worden. Misschien ware het juister geweest, wanneer hij vooraf zijn onderwerp nader begrensd had, door te zeggen, wat hij eerst later in zijn.rede doet, waarom hij het woord' religie in plaats van godsdienst verkiest, en hoe hij het woord religie hier opvat niet in den zin van religio objectiva (hij oefent ' op dezen term zelfs een niet geheel onjuiste critiek) maar \i\ den zin van religio subjec'tiva, d.w.z. van de religie, zooals die in 's menschen zieleleven tot openbaring komt. Als de meest voor de hand liggende methode, om deze religie naar haar wezen te leeren kennen en dan haar begrip vast te stellen, schijnt zich de thans meestal gevolgde methode aan te bevelen, om uit te gaan van het historisch en empirisch gegevene en nu langs den psychologischinductieven en historisch-empirischen weg tot de kennis van haar hartsgeheimen door te dringen. Toch acht Prof. Volbeda deze methode onjuist en blijft hij handhaven, dat de-Heilige Schrift als Gods openbaring de eenige juiste kenbron is om ons het m\sterie van de religie te ontsluieren. . De Schrift onderwijst den geloovigen onderzoeker thetisch omtrent het wezen der religie, ze doet hem historisch de geschiedenis, die de religie doorloopen heeft, kennen en ze doet hem eindelijk therapeutisch zien, hoe de verlossing, die in Christus Jezus is, de religie uit haar diepen en smadelijken val opheft en er de krachten des onvergankelijken levens instort. Toch wil dit niet zeggen, dat de geloovige onderzoeker daarom niet dankbaar gebruik zou maken van de gegevens, die de geschie denis en wijsbegeerte der religie hem aanbieden, maar deze gegevens kunnen nooit de eigenlijke en zuivere bron zijn, waaruit de ware kennis der religie hem toekomt, omdat noch de inductieve noch de com paratieve methode hem den norm kunnen geven, om de verschijnselen der religie te beoorcleelen.

Na zoo de juiste methode te.^ hebben vastgesteld, wijst Prof.. Volbeda er dan op, dat het uitgangspunt voor de bepaling van wat ^ve in Bijbelschen zin onder religie te verstaan hebben, ligt in den Locus de creatione ad imaginern Dei hominis, d.w.z. van de schepping van den niensch naar Gods beeld. Deze schepping jiaar het beeld Gods toch is de anthropologische basis, waarop het gebouw der religie oprijst, of beter nog, de psychologische wortel, waaruit ze opspruit en waaraan ze haar levenskracht ontleent. In de nadere verklaring van hetgeen volgens de Schrift onder het beeld Gods moet verstaan worden, komt Prof. Volbeda dan tot de eigenaardige conclusie, dat dit beeld bestaat, in de intimiteit der relatie tot God. »De psychologische in het wezen der ziel gefundeerde reactie van 's menschen diepste wezen op de dit wezen sustineerend'e en actireerende actie Gods is nu, zegt hij, wat wij religie noemen" (blz. 38).

Vervolgens gaat hij de gegevens der religie na, waarbij hij in de eerste plaats wijst op de verhouding, waarin de religie staat tot ons zijn. Dat hier een subliminale werking der religie plaats vindt staat vast; het feit der wedergeboorte wijst dit uit; maar-juist omdat deze werking onmiddellijk^ uit den wortel van ons zijn opereert en niet ons bewustzijn raakt, blijft ze voor ons een geheimenis. Wat de uiting der religie betreft in het bewuste leven, zoo moet deze noodzakelijk de schematische lijnen der Psjxhologie volgen. Een apart vermogen in de ziel voor de religie hebben we ' niet. Het is hetzelfde kenvermogen, waarmede we de wereld kennen, waarmede we ook God kennen, en hetzelfde wilsvermogen, waarmede we het goede begeeren, dat ons ook God als het 'hoogste goed beminnen doet.

Natuurlijk zijn niet alle vraagstukken, die liij dit probleem aan de orde komen, erschö'pfend behandeld. In een oratie, of ze niopst tot een boekdeel uitdijen, kan dit ook niet. Maar zelfs al trekt Prof. Volbeda alleen de groote lijnen, al duidt hij de problemen soms meer aan dan dat hij ze oplost, toch zal elk kenner der Theologie waardeeren het vele goede dat hier geboden wordt. Van napraterij is hier geen sprake. Er is hier een man aan het woord, die zelfstandig over de t]uaesties heeft nagedacht, die zijn eigen weg weet te vinden en die kloek en beslist voor zijn eigen overtuiging, ook waar die van zijn leermeesters verschilt, durft uitkorhen. We wenschen daarom Prof. Volbeda met deze inaugureele oratie van harte geluk. Ze toont zeker, dat in hem meer een dogmaticus dan een kerkhistoricus schuilt, maar dan ook een dogmaticus met logische denkkracht en zekere originaliteit van denkbeelden, die verrast en weldadig aandoet.

Waar onlangs aan de Vrije Universiteit verweten werd, dat l> aar leerlingen weinig presteerden, m; ij( er v/el eens op gewezen vvoi-den, dat uit de uitnemende rcctorale oratie van Prof. Ridderbos, een der beste uit den laatsten lijd, èn uit deze inaugureele oratie van Prof. Volbeda, welke beide leerlingen onzer Hoogeschool zijn, genoegzaam het tegendeel blijkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Een inaugureele oratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's