GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De oprechten zoeken zijn ziel”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De oprechten zoeken zijn ziel”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bloedgierige lieden haten den vrome, maar de oprechten zoeken zijne ziel. Spreuke.i 29 : 10.

Haat stoot af, liefde zoekt en lokt.

Hierop doelend, zegt Salomo in zijn Spreukenbundel, dat de ruwaard, die op roof, desnoods door moord, uit is, den vrome haat toedraagt, en voegt er-nu in tegenstelling bij, hoe de nobele van hart daarentegen den vrome niet van zich afstoot, maar hem veeleer zoekt, en op hem steunt.

Dit nu wordt zóó uitgedrukt, dat wie desnoods 't vergieten van bloed aandurft, den vrome haat, maar dat omgekeerd de oprechten in den lande de ziel van den vromen zoeken.

Luther ging hier feil, en maakte er van, dat de edelen, van hart het heil van den vrome zoeken. Blijkbaar had hij op de tegenstelling niet gelet, die er ligt in den haat die afstoof& n de liefde die zoekt. En ook misleidde hem, en waarschijnlijk hem niet alleen, de rijke beteekenis - van , het woord : ziel in de Heilige Schrift. "

Onder ons stelt men gedurig ziel tegenover lichaam, doch zóó was het in Israels voorstelling niet.

In het verhaal van de Schepping wordt ons op tweeërlei doen Gods gewezen. Ten eerste had God den mensch geformeerd uit het stof der aarde, maar zóó, dat er in zijn geformeerd lichaam nog gebn leven was. En toen eerst blies God, in de tweede plaats; in dien mensch den adem des levens.

En zoo eerst, zegt de Schrift, werd de mensch tot een levende ziel (Gen 2 : 7). Er was alzoo in Adam niet een levend lichaam, en in dat levend lichaam eeii geestelijke ziel, maar zoowei het iichamelijk leven als het leven naar Gods beeld lag samen in de ziel. Het stof der aarde kon_ alleen de materie voor het lichaam leveren, maar het leven ook in dit stoffelijk lichaam kwam eerst op, toen aan den mensch het leven der ziel naar den beelde Gods, was ingeschapen.

Dit nu maakt, dat ziel en licliaam in Genesis niet tegenover elkander staan, gelijk in ons spraakgebruik. In de ziel is beide èn het geestelijke dat tegen het stoffelijke overstaat, èn tegelijk de levendmaking van wat in het stoffelijke van het lichaam toj uiting komt.

Wie den hongerlijdende redt, zoekt zijn ziel, omdat hij hét zielsleven in het lichaam steunt enin stand houdt, en zoo den hongerdood voorkomt.

Maar hij zoekt, in dieperen zin, ook de ziel van den behoeftige om zijn smart te ondervangen, en komt hem in zijn innerlijke droefenissen tegemoet.

Doch er ligt in dat zoeken van de ziel veel meer in.

De roofgierige stoot in zijn haat den vrome af, maar de edele van hart zoekt juist den Vrome, om zich te verkwikken in zijn gemeenschap. Hij zoekt de ziel van den vrome om zich aan zijn rijk zielsbestaan te goed te doen.

Hij neemt, als hij arm is, ook dankbaar zijn gave aan, en laat zich op 't ziekbed door hem verzorgen en vertroosten; maar toch daar blijft het niet bij."

Er is in het zielsbestaan, in het ziclelevcn van den vrorne iets, dat hem zoo onweerstaanbaar aantrekt, niet alleen geestelijk; maar geestelijk èn maatschappelijk.

Met een dieplevend, vroom kind Gods te verkeeren - is een genot. En wel een genot niet enkel in den oppervlakkigen zin, dat men er blijde aandoeningen bij ervaart, maar veelmeer nog in de hoogere beduidenis, dat zulk een zielsomgang het eigen zielsleven opklaart, verheldert-en verrijkt.

Dit geldt natuurlijk niet van wie vroom enkel in zijn woorden is, maar onderstelt, dat de vrome zin opborrelt uit een rijke fontein van innerlijk leven.

Aan een letter-geloovige hebt ge niets. Die herhaalt slechts vpor uw oor, wat ge bij zoovelen reeds beluisterd hebt.

Zult ge den vrome werkelijk zoeken om uw eigen geestelijk leven door hem verrijkt te zien, dan mag de fontein niet in hem ontbreken. En juist dat beeld van-de fontein drukt zoo klaadijk het verschil uit tusschen een dooden lettergeloovige, bij wien 't al even dor als-droog en onbezield is, en hét waarlijk levende kind van God, dat uit het diepst van zijn innerlijk bestaan de heilige bezieling gedurig, als uit een nimmer verdroogde fontein doet opborrelen.

De levende ziel in een kind van God is als een opwellende bron.

Niet, let hier toch op, alsof dit enkel slaan zou op geestelijke overdenkingen, mijmeringen, en bepeinzingen. Als een psalmist psalmeert in echten toon, is dit evenzoo een opwelling uit de diepte van het innerlijk leven. Als Michael Angelo een heilig beeld op 't doek brengt, dat eeuw na eeuw duizenden en nogmaals duizenden de-aanbidding uit de ziel doet opwellen, dan spreekt dit evenzoo van een zoeken van zijn ziel. Een diep levend kind van God kan de innerlijke krachten die uit zijn ziel opwellen, al naar God 't gehengt, op elk terrein van het leven doen schitteren, in stille plichtsbetrachting, in toewijdende liefde, in roerende ontfermingen, in bezielende taal, die verrukt, en onder en bij dit alles zal er dan een stille ontroering werken, die in 't kind van God uit zijn Vader in de hemelen indaalt, en de zaligste mj-stiek op 't gemoed doet werken.

. Dit juist is het rijke van de Schrift, en zelfs, zoo ge wilt, van de Oostersche taal waarin de H. Schrift u toespreekt.^ De ziel is dan zooveel meer, iets zooveel rijkers dan een geestelijke afgetrokkenheid. De ziel ornspant dan geheel ons menschelijk leven, in 't zichtbare en in 't onzichtbare. De ziel doet dan een ademtocht uitgaan, die alles in roering brengt, tint en kleurt, verheft en schitteren doet.

Het hangt dan'^lles maar af van de eene hoofdvraag, of er ook binnen in u iets ritselt, dat niet uit u, maar uit God is, dat van binnen in u, in uw innerlijk wezen, zich den toegang ontsloot; en dat van uit dit verborgen middenpunt van' uw zielsbestaan, u prikkelt, a ingrijpt en in heiligen^ levensmoed doet opglanzen.

Waar 't zoo zijn mag, is er in .Gods kind iets dat aantrekt, zooals de parel het oog aantrekt in het halssnoer, zooals de bloem u lokt en boeit in het bladgroen, en zooals de star u flonkrend uit het donkerblauw van den nachtelijken hemel als toespreekt.

Wie echt vroom is, kan van zulk een geestelijk glanspunt de oogen als 't ware niet afhouden. Zulk een bezieling van echte tinteling laat, hem niet los; telkens weer trekt ze hem naar zich toe. En daarom kan hij er niet van aflaten, om er telkens weer contact mee te zoeken.

Waar zulk een glanzende ziel uitkomt, zoekt die ziel, al wie zelf in zijn ziel naar God mag trekken.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 augustus 1916

De Heraut | 2 Pagina's

„De oprechten zoeken zijn ziel”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 augustus 1916

De Heraut | 2 Pagina's