GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkeraads verkiezingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkeraads verkiezingen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Het geestelijk karakter, dat de gemeente draagt als de openbaring van het lichaam van Christus, mag iiooit uit het oog worden verloren en moet ook bij de Kerkeraadsverkiezingen tot uiting komen. De gemeente is niet een gewoon menschelijke vereeniging, waarvan ieder die wil, lid kan worden, rnaar de vergadering der Christgeloovigen. En de Kerkeraadsverkiezing heeft niets te maken met hetgeen men in gewone vereenigingen ziet, waar op vaste tijden het bestuur aftreedt en de leden dan gemeenschappelijk een nieuw bestuur kiezen, maar is een heilig werk, want het ambt in de gemeente is door Christus ingesteld en de roeping tot dit ambt door de gemeente is een roeping, diedoor haarin Gods naam uitgebracht wordt. Natuurlijk kan God de Heere de personen, die Hij voor het ambt bestemd heeft, ook rechtstreeks en onmiddellijk roepen, zooals Hij dit met een Paulus heeft gedaan, maar zoo is het Zijn wil niet geweest. Hij roept nu niet tot het ambt onmiddellijk, maar middellijk door de gemeente. Dat drukt ons Bevestigingsformulier uit door bij de bevestiging aan de gekozen ambtsdragers te vragen, of zij in hun hart gevoelen, dat zij wettig door de gemeente en mitsdien van God geroepen zijn? De roeping der gemeente is dus het middel, waardoor God hen tot het ambt roept. En de gemeente heeft daarom altoos te bedenken, dat zij bij die roeping een heilig werk verricht en zich als orgaan in dienst te stellen heeft van God den Heere.

Vandaar dan ook, dat Calvijn in zijn Institutie met zooveel nadruk er op wijst, dat deze verkiezing der ambtsdragers »met godsdienstigen eerbied en nauwgezetheid" moet geschieden. Het is dan ook weinig met Bet heilig karakter, dat de ie Kerkeraadsverkiezing draagt, overeenstemmend, wanneer men, evenals dat bij de politieke verkiezingen plaats grijpt, in een of ander lokaal een ' stembus plaatst, , de gemeenteleden verzoekt daarin hun stembriefjes te werpen en dan een Commissie benoemt om de uitgebrachte stemmen op te nemen en het resultaat aan den Kerkeraad en de gemeente bekend te maken. Onze vaderen deden aldus niet; ze wilden, dat de Kerkeraad de gemeente zou saamroepen en dan in een vergadering met de gemeente onder aanroeping van Gods heiligen naam de verkiezing der ambtsdragers zou plaats vinden. Ze wezen er op, hoe dit ook bij de Apostolische kerk de practijk was geweest, blijkens hetgeen ons meegedeeld wordt aangaande de verkiezing van een nieuwen Apostel in de plaats van Judas Iscarioth (Hand. 2 : 15); bij de verkiezing der eerste diakenen (Hand. 13 : 3) en bij het aanstellen van ouderlingen in de verschillende gemeenten (Hand. 14 : 23).

Calvijn, die op deze voorbeelden wijst, voegt er dan ook aan toe, dat »de Apostelen zoo handelden, wijl zij wisten, dat zij een zaak, die onder alle kerkelijke zaken de gewichtigste was, bij de hand namen en dienaangaande niet met allen zonderde hoogste eerbiedigheid en toezicht durfden bestaan; en dat zij daarbij voornamelijk naarstig in het gebed zijn geweest, waardoor zij vari God den Geest des raads en der onderscheiding zochten te bekomen" (Inst. IV, 3, 12). - In onze Confessie wordt dan ook nadrukkelijk gezegd, dat de verkiezing geschieden moet onder aanroeping van Gods heiligen naam (Art. XXXI) en bij de verkiezing der predikanten schreef de Dordtsche Kerkénorde niet alleen het doen van gebeden, maar ook het vasten voor (Art. IV). Zoo ernstig vatten onze vaderen dit werk der verkiezing op en zoo wilden zij, dat de gemeente daarbij voelen zou, dat deze verkiezing een heilig werk was, dat in den dienst van God en met aanroeping van Zijn naam moet geschieden.

Aangezien deze roeping tot het ambt door de gemeente moet geschieden, volgt hieruit ook vanzelf, dat de gemeenteleden tot deze roeping hebben mede te

werken, hetzij dan doordat zij hun goedkeuring hechten aan de ambtsdragers, die door den Kerkeraad worden voorgesteld, hetzij dat zij zelf een keuze doen uit het dubbelgetal van candidaten, dat de Kerkeraad heeft opgemaakt. Zoo wordt het dan ook voorgeschreven in Art. 22 onzer Kerkenorde, waar eerst sprake is van de »gemeenteleden", die aan den Kerkeraad geschikte personen voor het ambt kunnen aanbevelen en daarna bij de verkiezing zelve van de > gemeente", die de verkozznen heeft te approbeeren of uit de voorgestelde candidaten heeft te kiezen. Toch mag hieruit niet worden afgeleid, zooals sommigen wel doen, dat voor deze verkiezing alle gemeenteleden zonder onderscheid moeten worden opgeroepen en heel de gemeente aan deze verkiezing zou moeten deelnemen. Dit kan reeds daarom niet, omdat dan ook de kleine kinderen, ja zelfs de zuigelingen, stemrecht zouden moeten hebben. In ons Doopsformulier toch wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de kinderen der geloovigén lidmaten der gemeente zijn, en wordt daarop zelfs de' doop gegrond, en evenzoo geschiedt in onzen Catechismus, , waar o.m. als grond van den kinderdoop wordt opgegeven, dat ook de kinderen tot de gemeente behooren.

Vatte men dus het woord gemeenteleden en gemeente in Art 22 onzer K. O. indenmeest uitgebreiden zin op, dan zouden ook de kinderen hieronder vallen. Juist dit nu toont, dat zulks niet bedoel 1 kan wezen.

Ook het beroep, dat men wei gedaan heeft op Art. 11, waar staat, dat de Kerkeraad de gemeente representeert, en waaruic men dan wel heeft afgeleid, dat dan heel de gemeente aan de verkiezing der ambtsdragers moet medewerken, omdat de Kerkeraad anders de gemeente niet vertegenwoordigen zou, gaat niet op. Onze Staten-Generaal vertegenwoordigen volgens de Grondwet heel het Nederlandsche volk; maar daaruit volgt niet, dat elk Nederlander tot de verkiezing van de Staten-Generaal moet meewerken. De Kieswet stelt nader vast, aan welke vereischten het kiezerschap is gehouden, voor zoover dit niet in de Grondwet zelf , is geregeld. En zoo nu heeft ook de Kerkeraad in zijn regeling voor de verkiezing nader te bepalen, welke gemeenteleden het stemrecht zullen hebben.

In de eerste plaats nu — en daarop wezen we in ons voorgaand artikel — moet daarbij als eisch gesteld worden, dat een gemeentelid belijdenis des geloofs heeft afgelegd en niet onder censuur staat. Niet het uitwendig lidmaatschap der Kerk, maar de geestelijke qualiteit der geloovigén geeft het recht aan de verkiezing der ambtsdragers deel te nemen. Vandaar dat iemand zich eerst als geloovige moet geopenbaard hebben door belijdenis des geloofs af te leggen, voordat de Kereraad hem het stemrecht kan verleenen. En hieruit volgt van zelf, dat zoodra de Kerkeraad op zulk een belijdend' lid censuur toepast, hij dan ook niet meer aan de verkiezing kan deelnemen. Al is hij nog een lidmaat der gemeente — want eerst door den ban of uitsluiting uit de gemeente gaat het lidmaatschap der Kerk verloren — zijn staat van geloovige is in twijfel geraakt, en zoolang die twijfel bestaat, kan hij zijn rechten als gemeentelid niet uitoefenen. j c g g P n z m

Toch is met deze beperking van het stemrecht tot de belijdende leden der Kerk nog niet genoeg gezegd, want de vraag komt terstond op, of dit stemrecht aan alle belijdende leden zonder onderscheid moet worden toegekend, dan wel of daarbij rekening moet worden gehouden met den leeftijd en met het geslacht. Moet de Kerkeraad ieder, die belijdenis des geloofs. heeft afgelegd, hoe jong hij ook is, tot het stemrecht toe te laten, of moet daarvoor een bepaalde leeftijd worden vastgesteld? En evenzoo heeft de Kerkeraad zoowel .de vrouwen als de mannen, die lidmaat der gemeente zijn, aan de verkiezing te laten deelnemen, of de mannen alleen? Vooral de laatste vraag heeft in onze dagen zeer de aandacht getrokken. Maar ook de eerste vraag is niet van belang ontbloot.

Wat nu de vraag naar de leeftijdsgrens betreft, zoo is het duidelijk, dat de Heilige Schrift ons desaangaande geen enkel voorschrift geeft, en de bepaling hiervan dus aan de vrijheid der Kerken is overgelaten. Uit den aard der zaak volgt echter, dat het stemrecht alleen kan worden toegekend aan degenen, die een leeftijd hebben bereikt, waarop een normaal mensch geacht kan worden in staat te zijn om een zelf-. standig oordeel te vellen over de. geschiktheid der personen voor het ambt. Wie geroepen wordt om zulk een oordeel te vellen, moet ook de rijpheid van-geestelijke ontwikkeling bezitten, die voor het uitbrengen van dit oordeel noodig is. Nu staat die geestelijke ontwikkeling in nauw verband met de lichamelijke, en eerst dan wanneer de ontwikkeling naar lichaam en ziel voltooid is, kan iemand geacht worden tot het uitbrengen vanzulkeenoordeelinstaat te zijn. Niet aan het kind, zelfs niet aan den jongeling, maar alleen aan den volwassen man behoort daarom het stemrecht te worden toegekend.

Daarom kan het stemrecht ook niet terstond aan een ieder worden toegekend, die belijdenis des geloofs aflegt en daardoor toegang tot het Avondmaal erlangt. VVel moet dit geschieden wanneer iemand, die volwassen is, op later leeftijd tot de gemeente zich begeeft, maar dit kan geen regel wezen voor degenen, die in de gemeente zijn geboren en nu, tot jaren des onderscheids gekomen, toegang tot het Avondmaal verkrijgen. Voor den toegang tot het Avondmaal is het wel eisch, dat er bij hen reeds eenigermate een bewust geloofsleven aanwezig is, en evenzoo, dat r een oordeel des onderscheids moet zijn, ant wie het Avondmaal des Heeren gebruikt, moet »het lichaam van Christus I weten te onderscheidene; maar de eisch kan niet worden gesteld, zoo als bij het verleenen van hrt kiesrecht, dat de geestelijke ontwikkeling reeds geheel voltooid is en het oordeel volkomen is gerijpt. Zooals mep weet, .wilde Calvijn liefst, dat de kinderen reeds zeer vroeg belijdenis des geloofs zouden afleggen, en achtte hij zelfs, dat dit reeds op tienjarigen leeftijd behoorde te geschieden. En wie zou nu meenen, dat een tienjarig kind reeds in staat zou wezen aan de kerkelijke verkiezingen deel te nemen en een oordeel te hebben over de personen, die het meest geschikt j zijn voor het ambt? En al is het bij ons regel, dat de belijdenis des geloofs gemeenlijk veel later plaats vindt, meest tusschen de 18 en 20 jaar, toch is ook dan het oordeel in den regel nog niet rijp genoeg om aan de kerkelijke verkiezingen deel te kunnen nemen. Wat men dan ook wel heeft opgemerkt, dat wie belijdenis des geloofs aflegt, daarmede toch a kerkelijk mondig wordt, in de rechten van een gemeentelid treedt en dus ook het kiesrecht moet bezitten, gaat niet op. Ook de Staat laat mondigheid en kiesrecht niet saamvallen. Een Nederlandsch burger wordt op zijn 21e jaar mondig, kan dan uit eigen d hoofde handelen en draagt zelf voor zijn^ daden de verantwoordelijkheid, maar het h kiesrecht wordt hem eerst op zijn 23e jaar geschonken. z

Nu is natuurlijk een algemeene regel, — die voor alle Kerken en alle tijden gelden kan, — wanneer iemand geschikt kan worden geacht • om het kiesrecht uit te oefenen, niet te geven. Dit komt daar vandaan, dat de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling bij het eene volk veel vroeger voltooid is dan bij het andere, en ook bij dezelfde volkeren volstrekt niet in alle tijden gelijk is. In warmere landen zooals in het Oosten vindt die ontwikkeling op veel vroeger leeftijd plaats dan bij ons in de koudere streken. In Indië trouwen de inlanders op een leeftijd, waarop men bij ons als een kind wordt beschouwd. Terwijl omgekeerd in nog koudere streken, zooals bij de Eskimos en de Laplanders, de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling nog later haar rijpheid bereikt dan bij ons. Zelfs schijnt het, dat die ontwikkeling ook bij dezelfde volkeren volstrekt niet altoos een constant karakter vertoont. Er zijn periodes, waarin die ontwikkeling sneller, en andere, waarin zij langzamer verloopt. Voorbeelden als een Melanchton en een Hugo' de Groot, die op een leeftijd, waarop een knaap thans nog pas op de gymnasiumbanken zit, reeds hun studie voltooid hadden en den doctorstitel verwierven, mogen ook in G hun dagen een exceptie geweest zijn, maar in onzen tijd komt een promotie op zoo jeugdigen-leeftijd nooit meer voor.

De Kerk kan daarom niet voor alle tijden een leeftijd, waarop men kerkelijk mondig wordt, een aetas canonica zooals men 't noemt, vaststellen. In het jus canonicum der jR.oomsche Kerk is dat wel geschied met het oog op het verrichten van zekere kerkelijke functiën en heeft men daarvoor den 14-jarigen leeftijd aangenomen; een bepaling die in sommige Protestantsche Kerken in Duitschland nog nawerkt, in zooverre men daar eerst op zijn 14 jaar kan geconfirmeerd worden; maar onze Gereformeerde Kerken hebben zich, en terecht, van het vaststellen van zulk een aetas canonica onthouden. Juist het feit, dat de Sclirift desaangaande ons geen enkel voorschrift geeft, toont ons, dat zij dit overlaat aan de usantiën en gewoonten van elk volk. En waar deze usantiën, die in de verscheidenheid van het leven zelf gegrond zijn, weer haar uitdrukking vinden in de wetten van den Staat, doet de Kerk het best met zich aan de bepalingen door den Staat gemaakt aan te sluiten. Het eclesia sequitur curiam, d. w. z. de Kerk heeft den Staat te volgen, moge niet op elk gebied waarheid wezen, hier is het wel van toepassing. Daardoor kan ook het best elke schijn van willekeur voorkomen worden. Natuurlijk is men daarom niet precies aan den leeftijd, door den Staat voor de uitoefening van het kiesrecht vastgesteld, gebonden. Maar al te veel wijke men daarvan toch niet af. In die leeftijdsbepaling spreekt zich toch het algemeen volksgevoelen uit, op welken leeftijd men geacht kan worden tot een zelfstandig oordeel geschikt te zijn. En in elk geval doet de Kerkeraad goed met ook aangaande den leeftijd een bepaling in het reglement op de verkiezing op te nemen, opdat ieder gemeentelid kunne weten, op welken leeftijd hij aan de verkiezing mag deelnemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkeraads verkiezingen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's