GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Er zal geen antwoord Gods zijn”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Er zal geen antwoord Gods zijn”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de zieners zullen beschaamd, en de waarzeggers schaamrood wórden; en zij zullen allen te zamen de bovenste lip bewimpelen; want er zal geen antwoord (iods zijn. Micha 3 : 7,

Niets is gewoner, dan dat de meer wereldsch aangelegde omdoler schier geheel buiten zijn God om leeft, doch dat hij, , dreigt hem een ongeval of overkomt hem een tegenslag, op eenmaal weer in het gebed heil zoekt, en tot den zoo droef vergeten God weer zijn toevlucht neemt.

Zoo is het niet met de boos aangelegde goddeloozen. Die voelen zich, overkomt hun een ramp, veeleer bitter gestemd, en neigen er dan veeleer toe, om in een vloek tegen den Almachtige uit te barsten.

Er zijn niet twee, er zijn drie soorten onder de kinderen der menschen.

Er zijn niet eenerzijds enkel goddeloozen, en anderzijds eeniglijk vromen. Er is nog een derde tusscheusoort, en dat tusschensoort is vooral ten platten lande zeer talrijk. Er zijn kringen en plaatsen, waarvan men zeggen kan, dat die tusschensoort de groote schare uitmaakt. En naast of te midden van die groote schare, vindt ge dan twee andere, meest veel kleinere groepen, eenèr/ijds de inniger geloovigen, die 't leven nabij God kennen, en aan den anderen kant de wezenlijk booszinnigen, in wier hart haat tegen den Almachtige gist en tiert, en die er in genieten, zoo ze tegen den Heilige als in brooddronken wuftheid kunhen uitvaren.

Als nu de profeet Micha hier betuigt, dat er op 't roepen van 't volk geen antwoord Gods zal zijn, dan doelt hij niet op die booze goddeloozen, noch ook op de vrome geloovigen, maar juist op die breede middenklasse.

Lang hebben deze God niet vergetenden, maar die God dan toch verlatenden op en neer gezweefd. Het was het intreden van een ongeluksperiode die althans een begin van ernst in hun hart deed opleven. Maar telkens week de jammer dan weer, en konden ze weer ademhalen. En zoo als de booze druk van 't leed hen verliet, gleden ze dan weer uit. Hun overkwam dan een gevoel, alsof hun vreeze overbodig ware geweest, en alsof ze den toestand te donker hadden ingezien. Vandaar dan weer een terugkeer van hun luchthanigheid. Hun overkomt dan een gewaar-.wording alsof ze 't te donker hadden ingezien. De er»st houdt dan op hen aan te trekken. Eer spotten ze dan met den veel te bangen blik dien ie op de toekomst hebben gehad, en keeren tot hun vroeger zorgeloos leven terug.

Maar op die slingeringen kan dan toch ten slotte zulk een doortastende aangrijping van hun levenslot volgen, dat ze met dit op en neer glibberen wel moeten uitscheiden, en nu voelen gaan, dat ze toch waarlijk weer met hun God te rekenen krijgen.

Dit nu kan tot een keer in hun leven leiden, maar 't kan ook een puur uitwendig zoeken zijn van toevlucht in den nood.

Een ieder merkt dat op zijn tijd met arts en apotheker.

Een jong, gezond gezel, wien niets deert, rekent met geen geneesheer of artsenijbereider. Voor hem zijn dit geheel overbodige verschijningen in 't leven. Maar gebeurt het nu dat hem onverhoeds een wond wordt toegebracht of een krankheid overvalt, dan gaat op eens arts of medicijnmeester aJs onmisbare hulp in het leven beteekenis voor hem krijgen. Hij roept ze. Ze helpen hem. En zoo blijft het tot hij genezen is. Doch dan rafelt de band tusschen hem en die medische helpers ook weer vrij spoedig los. En niet lang meer of de apotheker is vergeten en van den arts kent hij zelfs den naam niet meer.

En juist zoo nu is 't zoo vaak ook, als we in den nood met den levenden God te doen hebben.

Dan leefde men doorgaans buiten God om; bad óf niet óf uiterst zelden; en voelde zelfs de gedachte nooit in zich opkomen, dat men toch eigenlijk alleen om Gods wille bestond. Feitelijk leefde men derhalve buiten zijn God. Puur vormelijk mocht men bij den doop van een kind, bij een huwelijksinzegening of bij de aanneming van een kind, nog met 't saamvouwen van de handen en 't sluiten van de oogen meedoen, maar 't innerlijke was en bleef dood. Van verkeer of omgang met den Heilige was geen sprake.

Valt nu bij zulk een stand van zaken een diep aangrijpend ongeluk in; een jammer in de familie of een ellende in zaken; dan komt er angst, dan wordt de ziel beklemd; dan zoekt men uitkomst. En in zulke oogenblikken is dan keer op keer gezien, hoe zulk een Godvergetend wereldling toch weer de knieën buigt en zijn God om hulpe en redding aanroept, doch zonder dat er daarom ook maar een eerste ritseling van ^chte vroomheid in zijn ziel viel te bespeuren.

Dan toch gaat 't hier juist zoo als bij dien jongen man met den arts en den medicijnmeester. Dan wordt God wel aangeroepen, maar enkel om hulp uit den nood. En zóó is de nood niet weer voorbij, of er wordt aan geen bidden meer gedacht, en God bestaat voor den tijdelijken bidder niet meer.

Hij toch wilde dat zijn God er alleen zou zijn om hem in den nood ter hulp te komen, en van een leven voor zijn God en een zich toewijden aan zijn God was in zijn nog altoos afgedoold hart geen oogenblik sprake.

Hij was en zou de hoofdpersoon blijven en de Ahnachtige zou er zijn óm hem.

Met het oog hierop nu profeteert Micha aan 't aldus met zijn God spelende Israël, dat al bidt het verloren Israël ook weder eiken mor­ p gen en eiken avond, er toch geen antwoord Gods zal zijn.

God hoort zulk een noodgebed wel en het gaat niet buiten den Almachtige om, maar 't is en blijft een bidden, waarbij de geheele positie van den bidder en van zijn God averechts en omgekeerd blijft.

Er kan van geen bidden sprake zijn, of de bidder moet doorzien en weten, dat zijn God niet om hem bestaat, maar dat hij bestaat om zijn God. Niet in den zin, alsof in nood en dood zijn God niet tot zijn hulp gereed zou zijn, en alsof van zijn God hem geen volledige redding en hulpe kon toekomen; maar de fundamenteele verhouding van den mensch tot zijn God mag niet worden omgekeerd.

Een creatuur, en zoo ook een mensch, heeft geen andere reden van bestaan dan om Gods wil. Niets is er of bestaat er, dat God niet schiep, en wat God ook scheppe. Hij doet 't al om zich zelf, en uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Ook maar één enkel oogenblik de gedachte door zijn denken te laten gaan, alsof God er «. m onzentwille zou zijn, is een tegen alle recht en rede indruischende goddeloosheid.

Nu is er zeer zeker een zielsgemeenschap tuschen den heiligen God en ons, die gestoord is. Eens in het Vaderhuis daarboven zal de verhouding tusschen God en onze ziel weer normaal zijn. Hier, zoolang we ons zondig leven voortzetten, is die verhouding abnormaal. Alleen maar, dit abnormale heeft zijn grenzen.

Onze ziel kan gedurig uitglijden en afglijden, maar toch nog altoos, al ware 't ook maar met een enkelen draad, aan onzen God verbonden blijven, en dan is ons bidden geen lijdel roepen, maar een aanroepen van den Almachtige met een smeeken, dat opklimt tot zijn troon en doordringt tot in 't Vaderhart, en waar altoos een antwoord op volgt. Dan ontbreekt het antwoord Gods nooit. En al is 't dan, dat een verhooring van onze bede uitblijft, en dat veeleer nog banger nood ons gaat omklemmen, dan is er toch een inwerking van onzen God op ons innerlijk zielsleven, waarin God zelf het aan onze ziel klaarlij k zien doet, waarom de verhooring van onze bede moest uitblijven, en waarom juist die niet-verhooring ons nader bij onzen God brengt, dan bij gereede verhooring plaats zou grijpen.

Doch is 't nu daarentegen, dat de draad van gemeenschap met onzen God geheel verlamd was, zoo verlamd, dat er van een leven voor God en om Gods wil geen sprake meer was, doch dat veeleer God de Heere enkel voor ons zou bestaan om ons uit onzen nood te helpen, dan is 't een diep onheilige verhouding die zich van ons zielsbesef meester maakte, dan is elk bidden valsche schijn en een misbruiken van Gods heiligen naam geworden, en dan gaat 't fatale woord uit Micha's profetie ook over ons schijngebed uit, en overkomt de vloek ook ons, dat God niet antwoordt op ons roepen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Er zal geen antwoord Gods zijn”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's