GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De vraag, of hetgeen Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vraag, of hetgeen Christus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, S Juli 1918.

De vraag, of hetgeen Christus in de Bergrede gezegd heeft tot zijne discipelen, hen niet verplichtte tot absolute weerloosheid en dus met name den krijgsdienst en het deelnemen aan den oorlog, ons verbiedt, is een vraag, die vooral in onze dagen zoo ernstig op de conscientie vaü menig Christen drukt, dat het wel noodig is daarover het licht van Gods Woord te laten schijnen. En al zijn we dankbaar voor hetgeen Prof. Bavinck, zoowel in zijn studie over het Probleem van 'den oorlog als in zijn De Navolging van Christus en het moderne Leven, over dit onderwerp heeft geschreven, gelijk we met niet minder waardeering kennis hebben, gemaakt met de dege studie, die Dr. J. C. de Moor over dit onderwerp gaf in zijn: Dienstplicht en Geweten (afiev. 4 van Schild en Pijl) toch neemt dit niet weg, dat nog wel een nalezing op dezen akker te houden is, en enkele reeds aangevoerde argumenten in nog scherper belichting kunnen worden geplaatst.

Nemen we nu eerst de woorden van Christus zelf, zooals de Evangelist Mattheus ons deze mededeelt. Ze luiden daar: gij hebt gehoord, dat gezegd is: oog omoog, en tand om tand. Maar ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat; maar zoo wie u op de rechterwang slaat, keert hfem ook de andere toe.« Bij deze woorden van Christus nu dient in de eerste plaats te wordea opgemerkt, dat de voorstelling, alsof Christus in de Bergrede principieel zich keeren zou tegen de wetgeving van het Oude Testament om deze voor de Christenen afgeschaft te verklaren en daartegenover nu een andere en hoogere zedewet te stellen, de zoogenaamde Evangelische zedewet, niet houdbaar is. Christus begint toch met in de Bergrede te zeggen : Meent niet, dat ik gekomen ben om de wet en de profeten te ontbinden; ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar om die te vervullen ; want voorwaar zeg ik u : totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn'geschied. Zoo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden en de menschen alzoo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het koninkrijk der hemelen (vs. 17, 18 en 19). Wie na. deze besliste en voor geen tweeërlei opvatting mogelijke woorden van Christus, waarttiede hij nu dit nader onderwijs over de Wet aanvangt, toch beweert, dat Christus de geboden van het Oude Testament weersproken, ontbonden, en voor de Christenen niet bindend heeft verklaard en daartegenover zijn zedewet als de ware en eigenlijke wet ; heeft geplaatst, weerspreekt Christus zelf en maakt hem tot een leugenaar. Gaat men dan ook de verschillende'uitspraken na, die Christus in He Bergrede gedaan heeft, dan is hier nergsns sprake van een weerspreken van de Oüd-Testamentische wet, maar van de verkeerde opvatting, die de Schriftgeleerden van deze wet hadden, doordat zij aan de letter van het gebod zich vastklemmende, daaruit afleidden, wat lijnrecht tegen den geest van de wetinging. Niettegen de wet zelve, maar tegen de verkeerde uitlegging of toetsing der wet richt zich het onderwijs van Christus. Zoo stelt Christus zich in vs. 21, wanneer hij'zegt: ij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: ij zult niet dooden, maar zoo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gericht — niettegenhetzesdegebod zelf, maar alleen tegen de verkeerde toesing van het gebasd, alsof slechts hij, die een doodslag begaat, straf baar zou wezen. Daarom laat Christus , er op volgen : doch ik zeg u, zoo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn 'door het gericht. Evenzoo is het met de nadere uitlegging die Christus geeft aan het 7de gebod: ij zult geen overspel doen, —welk gebod Christus niet ontbindt, maar alleen laat gevoelen, hoe dit gebod veel meer omvat dan de daad van overspel alleen: maar ik zeg u, dat zoo wie een vrouw aanziet om haar te begeeren, die heeft aireede overspel in zijn hart met haÉr gedaan" (vs. 28). Is dit zoo bij het 6e en 7e gebod, dan moet het evenzoo wezen bij de drie andere wetten, die Christus bespreekt en die, al stonden ze niet in de wet der tien, geboden, toch behoorden tot de wetten door Mozes aan Israël gegeven. Het eerste dezer geboden was, dat zoo wie zijn vrouw verstoeten zou, haar dan een scheidbrief zou geven, waaruit de Schriftgeleerden afleidden, dat de echtscheiding een volkomen geoorloofde zaak waSj Christus wijst daartegenover er op, dat God van den aanvang af man en vrouw één gemaakt neeft, zoodat naar Gods ordinantie het huwelijk onlosmakelijk is ; wat God vereenigd heeft, schelde de mensch niet. Ook de prdfeet Maleachi had reeds uitdrukkelijk verklaard, dat God het echtscheiden, dat onder de Joden zeer veel voorkwam, haatte. (Mal. 2:16). Alleen om de hardigheid des harten van het volk had Mozes de echtscheiding toegelaten, maar deze echtscheiding dan toch gebonden aan vaste regelen om haar te beteugelen ; de man mocht de vrouw alleen verstooten, wanneer hij een schandelijke zaak bij haar gevonden had; en deze echtscheiding moest dan in zooverre eén wettelijken vorm dragen, dat hij haar niet. maar eenvoudig wegzond uit zijn huis, maar haar een scheidbrief gaf. .Wat Mozes aldus tot beteugeling van het kwaad, dat onder Israël inheemsch was, geboden had, werd door de Joden in Christus'dagen opgevat als een Goddelijke sanctie' op de echtscheiding, mits deze maar in den voorgeschreven vorm geschiedde. Tegen die verkeerde opvatting.nu van de wet stelt Christus zijn : Maar ik zeg u, dat zoo wie zijne vrouw van zich laten zal anders dan uit oorzake van hoererij, die maakt dat zij overspel doet, en zoo wie de verstootene zal trouwen, die doet ®ok overspel, (vs 32) Evenzoo staat het met het tweede dezer geboden, die Christus behandelt: ij zult den eed niet: reken, maar gij zult den Heere uw eeden houden. Uit hetgeen Christus in zijn vloekrede tegen de Pharizeën Math. 23 : 16 en 22 zegt, blijkt, hoe de Pharizeën dit gebod opvatten. Niet alleen, dat zij daarin een vrijbrief vonden voor het lichtvaardig zweren, maar zij gingen in hun casuïstiek nu ook allerlei onderscheidingen maken, wanneer zulk een eed bindend was en wanneer niet. Wie zwoer bij den tempel, mocht den eed breken, maar niet wie bij-het goud van den tempel gezworen had ; wie zwoer bij het altaar, was vrij den eed te breken, maar niet wie gezworc; n had bij de gave op het altaar. Daartegenover nu stelt Christus : zweert ganschelijk niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, ijoch bij. Jeruzalem, noch bij uw eigen hoofd (Matth. 5 : 34, 35). Christus doet hier het gebod, dat men zijn eed houden zal, niet te niet, maar komt alleen op tegen het lichtvaardig zweren en verwerpt al de dwaze onderscheidingen, waarmede de Schriftgeleerden dit gebod Gods krachteloos wilden maken. Maar dat Christus het eedzweren op zich zelf, wanneer de wettige Overheid dit eischt alS' bevestiging der waarheid, niet verboden heeft, zooals de Mennonieten meenden, blijkt wel het duidelijkst daaruit, dat hij door den Hoogepriester onder eede gevraagd, of hij de Christus, de Zoon van God was, daarop onder eede geantwoord heeft, dat hij het was (Matth. 27 : 63, 62). Indien de eed absoluut verboden was, zou Christus zelf dien niet afgelegd hebben.

Blijkt zoo bij elke van deze nadere uit­ leggingen, hoe Christus niet kwam om de wet te ontbinden, maar om die te vervullen, dan kan ook bij het laatste van deze geboden, dat Christus aanhaalt, het: og om, oog en tand om tand, de bedoeling niet geweest zijn, dat Christus dit gebod afschafte om daartegenover den plicht van weerloosheid aan zijn discipelen als nieuw Evangelisch gebod voor te stellen. De oppositie van Christus geldt niet tgebod zelf, maar de verkeerde toepassing van dit gebod door de Joden. HetgebodinEx. 21:49 gegeven was een rechtsregel, die gold voor de Overheid, daar zij het kwade had te staffen. Of dit zoogenaamde/2< J talionis ooit in letterlijken zin , is opgevat, zoodat degene, die iemand een oog' of tand had uitgeslagen, nu als straf ontving, 'dat ook heni gelijk leed worden aangedaan, kan hier in het midden worden gelaten. De bedoeling, van het gebod is, dat de straf een wedervergelding zal wezen voor het kwaad; dat de gerechtigheid zal-gehandhaafd worden door den aardschen rechter; dat de misdadiger boeten zal naar die mate, dat hij heeft rriisdaan. Deze regel nu voor de Overheid gegeven, ' werd door de Joden toegepast op het private leven, alsof God daarmede aan ieder de Vrijheid had gegeven, om het leed ons aangedaan op gelijke wijze te vergelden en onze eigen rechter te zijn. Het heette dan wel, dat dit niet geschiedde uit persoonlijke wraakzucht, maar om den booze te wederstaan, maar men vergat, dat God de Heere had gezegd: ij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden, en dat de mensch zijn eigen rechter ntet mag wezen. Tegen die persoonlijke wraakzucht, het: ijn eigen rechter willen zijn, komt Christus op, wanneer Hij zegt: Maar ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat, maar zoo wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere toe" (vs. 39)

Nu kan dit woord reeds op zich zelf niet beteekenenr dat men tegenover elk kwaad, dat men ons aandoen wil, gansch weerloos zou moeten blijven. Christus zelf heeft, toen de dienstknecht van den Hoogepriester hem op de wang sloeg, niet de andere wang hem aangeboden, maar hem bestraft en gezegd : »Indien ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade, en indien wel, waarom slaat gij mij ? « (Joh. 18:23). Bovendien, Dr. de Moor heeft het terecht opgemerkt, indien deze tekst werkelijk bedoelde, dat elk weerstand bieden met geweld ongeoorloofd was, dan zouden de boozen in deze wereld vrij spel hebben en zoude ongerechtigheidtriompheeren. Dan zou het niemand vrij staan, vrouw en kinderen tegen een inbreker te beschermen en ware elke ïelfverdediging anders dan met vriendelijke woorden en daden geheel verboden (blz. 29), Wanneer een moordenaar uw huis binnendringt en u vermoorden wil, is het niet alleen uw recht, maar uw plicht, uzelf desnoods met geweld te verdedigen. Deze zelfverdediging heeft niets te maken met persoonlijke wraakzucht of het uw-eigen-rechter-willen zijn, waartegen Christus opkomt.

En nog veel minder mag uit dit gebod door Christus aan zijne discipelen gegeven, worden afgeleid, dat Christus daarmede aan de Overheid het recht ontzeide om den booze te wederstaan of het kwade te straffen.

Ware dit door Christus zoo bedoeld, dan zou de Apostel Paulus lijnrecht in strijd met dit Woord van Christus zijn gekomen, - Avanneer hij zegt, dat de Overheid het zwaard draagt niet te vergeefs, want dat zij Gods dienaresse is, eene wretkster tot straf dengene, die kwaad doet (Rom. 13 : 4). Juist omdat de Overheid Gods dienaresse is en daarom door Hem geroepen is om het kwaad te wederstaan, kan wat Christus 'in de Bergrede zegt, niet op haar van toepassingszijn. En dat Christus zelf deze taak der Overheid erkend heeft; blijkt uit de Bergrede zelf duidelijk genoeg. In Matth. 5 : 22 zegt Christus toch : doch Ik zeg u: oo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericnt (d.w.z. de lagere rechtbank) en wie tot zijnen broeder zegt: 4ka (een scheldwoord, dat zooveel beteekent als schelm) die zal strafbaar zijn door den grooten raad, d.w.z. door het hoogé gerechtshof, dat over halsmisdaden te berechten had. Wel verre dus van het recht en de roeping der Overheid om den booze te wederstaan, te ontkennen, heeft Christus in de Bergrede deze roeping en dit recht uitdrukkelijk uitgesproken. In hoeverre dit nu ook geldt ten opzichte van het recht der Overheid om oorlog te voeren en dus ooE; om van hare onderdanen dienstplicht te eischen, zullen we in ons slotartikel bespreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1918

De Heraut | 4 Pagina's

De vraag, of hetgeen Christus

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1918

De Heraut | 4 Pagina's