GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr Heilige Schrift en de weerloosheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr Heilige Schrift en de weerloosheid.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze artikelenreeks vóór de vacantie toonden we aan, hoe de anti-militairisten zich ten onrechte beriepen op de Bergrede en met name op het woord van Christus, dat men den booze niet mag wederstaan, om daarmede hun anti-militairisme te dekken.

Ware dit beroep juist, zoo merkten we op, dan zou niet alleen elke zelfverdediing, ongeoorloofd wezen, maar dan zou ook de Overheid het kwaad niet mogen straffen. En dat dit allerminst de bedoeling s geweest van Christus' woord blijkt uit de Bergrede zelf, waar Christus 'zegt, at wie zijn broeder uitscheldt, strafbaar al wezen voor het aardsche gericht. Het oord van Christus, dat men den booze iet mag wederstaan, kan dus n^oit gelden voor de Overheid, wier taak het juist is, ooals de Apostel Paulus zegt, degenen, ie kwaad doen, te straffen, en die daartoe elfs van God het zwaard ontvangen heeft.

We beloofden toen in een slotartikel nog ader terug te komen op de vraag, in oeverre dit ook geldt van het recht, der verheid om oorlog te voeren en dus ook m van hare onderdanen den dienstplicht n het leger te cischen, en we willen deze elofte thans gaarne vervullen.

Nu spreekt het wel van zelf, dat het een nconsequentie is, wanneer men wel de oeping der Overheid zou erkennen om de waden tegen te staan en des noods te ooden door het zwaard, maar aan de verheid niet het recht zou toekennen oril en vijand af te weren, die in het land wilde innendringen om het te overweldigen door en oorlog. Al spreekt het wel van zelf, dat de Overheid om de namelooze ellende die elke oorlog te weeg brengt, tot het uiterste pogen rnoet door'vredelievende middelen den strijd met de wapenen te voorkomen, toch is het mogelijk, dat de vijand hier naar niet luisteren wil en met zijn troepen het land binnen valt. De Overheid is dan geroepen den vijand te wederstaan; zij zou haar roeping ontrouw worden, wanneer zij dit niet deed. Ze moet dan het zwaard, door God haar toebetrouwd, gebruiken om haar volk te verdedigen. En waar de Overheid dit niet anders doen kan dan door een leger te wapenen en tegen den vijand uit te zenden, volgt reeds daaruit, dat het dienen in het leger als soldaat ook op zich zelf geen zonde kan wezen.

, Er is dan ook door ónze vaderen in hun strijd met de Mennonieten, die evenals de dienstweigeraars van onze dagen op grond vBn de Schrift het gebruik der wapenen aan Christenen meenden te moeten verbieden, steeds op gewezen, dat de Heilige Schrift, die voor ons alleen te beslissen heeft, den krijgsmansstand als zoodanig nergens veroordeelt. De bewijzen, die ze daarvoor uit het Oude Testament aanhaalden, laten we thans rusten, om alleen op het Nieuwe Testament ons te beroepen, En dan is het zeer opmerkelijk, dat noch Christus zelf noch de Apostelen nq, hem ooit als eisch hebben gesteld, dat een Christen zijn beroep als krijgsman zou opgeven; omdat dit beroep met het Evangelie in strijd is. De voorbeelden, waaruit dit blijkt, zijn bekend genoeg, maar mogen hier nog wel eens herhaald worden. Johannes de Dooper heeft de krijgsknechten, die tot hem kwamen om gedoopt te worden, wel vermaand, dat zij niemand overlast zouden aandoen, niemand het zijne met bedrog zouden ontvreemden en tevreden zouden zijn rnet hunne bezoldiging (Luc; 3 : 14) maar hun niet geboden het krijgsbedrijf all een ongoddelijk beroep te verlaten. Ook Christus zelf, hoewel uit de Evangeliën blijkt, dat hij meermalen met krijgslieden in aanraking is gekomen, heeft hen nimmer vermaand met dit berosp te breken. De hoofdman over honderd te Kapernaum, die tot Christus kwam, om hem te bidden om degenezing van zijn kranken dienstknecht, en daarbij, gelijk Dr. de Moor in zijn bekende brochure terecht opmerkt, in zeer militaire termen spreekt over de strenge tucht, » die hij over zijn ondergeschikten oefeilt, wordt daarover door Christus niet bestraft, maar geprezen met het woord: ik zeg ulieden: k heb zoo groot een geloof zelfs in Israel niet gevonden» (Luc. 7:9). En als de Centurio Cornelius te Caesarea door den Apostel Petrus gedoopt wordt, dan is er geen sprake van, dat de Apostel hem als eisch stelt, dat hij nu het - krijgsmansberoep moet laten varen. Was het beroep van krijgsman op zich zelf een ongoddelijk beroep, een beroep, dat met den eisch van de Christelijke zedeleer in strijd was, dan zou deze houding van Johannes den Dooper, van Christus zelf en van de Apostelen onverklaarbaar wezen. Indien dit zoo is, met welk recht kan men aan den dienstplicht zich onttrekken omdat de militaire dienst met Christus leer in strijd zou wezen?

Wel heeft men er op gewezen, dat Christus en de Apostelen ook aan de slaven, die Christen werden, niet geraden hebben"zich vrij te maken, maar veeleer aan hun heeren trouw te blijven, terwijl toch de slavernij een den Christen onwaardig lot is; maar men vergeet dan, dat de slavendienst niet een vrijwillig gekozen beroep was als de krijgsmansdienst, dien men verlaten kon, wanneer men wilde, en in de tweede plaats, dat de slavernij wel een den mensch onwaardige betrekking is, maar op zich zelf niet een zondig beroep, zooals volgens de anti-militairisten de krijgsmansdienst zou wezen. Was volgens Christus of de Apostelen het krijgsmansberoep een *'ö«^«^beroep, dan zouden zij den eisch hebben^ moeten stellen, dat ieder, die zich doopen liet, eerst met dit beroep zou hebben gebroken.

Is het beroep, dat onze vaderen deden op deze bekende voorbeelden reeds afdoende genoeg om de anti-militairisten of dienstweigeraars van ongelijk te overtuigen, het kan misschien zijn nut hebben er op te wijzen, dat Ds. Giran in zijn geschrift: Een onhoudbare leer ook op enkele andere uitspraken van Christus heeft gewezen, die in dit. geding dusver weinig of niet waren aangehaald, en die toch wel van belang zijn, omdat ook daaruit blijkt, dat het beroep van de anti-militairisten op de Bergrede niet opgaat.

Ds. Giran wijst in de eerste plaats op de bekende gelijkenis die Christus gebruikt hoeft tegenover de Pharizeën om daarmede aan te toonen, met welke macht hij be booze geesten uitwierp. > Wanneer een sterk gewapende, zoo zeide Christus, zijn hof bewaart, zoo is al wat hij heeft in vrede" - waarmede blijkbaar Satan bedoeld wordt, die tot op Christus komst als overste dezer wereld zijn rijk in vrede bezat. »Maar als een daarover komt, zoo ging Christus foort, die sterker is dan hij en hem overwint, die neemt zijn geheele wapenrusting, waarop hij vertrouwde en deelt zijnen roof uit (Luc. 12 : 21 of Matth. 12 : 29 en Mare. 3 : 27). Christus is hier de > sterkere", die Satan overwint, en daarna de wapenrusting, waarop Satan vertrouwde, de macht der booze geesten, als roof uitdeelt. Het beeld is hier geheel aan den oorlog ontleend. Nu is zulk een beeld of gelijkenis altoos met voorzichtigheid te gebruiken, omdat Christus meermalen beelden ontleende aan toestanden, die op zich zelf zondig zijn, zooals de bekende gelijkenissen van den onrechtvaardigen rechter en den on rechtvaardigen rentmeester. Maar Christus wijst dan altoos dat zondige en vérkeerde aan door een enkel woord (de onrechtvaardige rentmeester) en juist dat geschiedde bij deze gelijkenis niet.

Nog sterker is het tweede bewijs, dat Ds. Giran ontleent nu niet aan een gelijkenis, maar aan de geschiedenis van de uitdrijving der wisselaren en kooplieden uit den tempel. Indien het nooit geoorloofd was het kwade met geweld tegen te gaan, hoe kon Christus dan met een geesel van touwtjes de wisselaren uit den tempel hebben verdreven ?

Ook de derde plaats, waarnaar Ds. Giran verwijst, nl. Mare-14:48, heeft voor dit vraagstuk zeker belang. Het geldt hier het woord, dat Christus sprak tot de bende, die uitgezonden was om hem in Gethsemane gevangen te nemen: lt; zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen eenen moordenaar, om mij te vangen ? « Christus onderstelt hier als iets, dat van zelf sprak, dat wanneer men uitging om een moordenaar te vangen, de gerechtsdienaren zwaarden en stokken medenamen, om den boosdoener te dwingen mee te gaan. Hij veroordeelt dus niet het feit zelf, dat zij stokken en zwaarden meenamen, maar alleen dat zij het deden tegen hem, die geen moordenaar was.

Het voornaamste argument ontleent Ds. Giran echter aan het zoogenaamde zwaardgesprek, dat Christus met de discipelen hield in de opperzaal, eer hij naar Getlisemane ging, en waarin hij hun beval: gt; Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks - ook een reiszak; en die geen heeft, verkoope zijn kleed en koope een zwaard« (Luc. 22 : 35—38). Nu is het zeker niet gemakkelijk, dit bevel van Christus aan de discipelen om zich een zwaard aan te schaffen, te vereenigen met wat later in Gethsemane is geschied, toen Petrus het zwaard trok om Christus te verdedigen en Christus tot hem zeide: gt; Keer uw zwaard weder in zijne plaats, want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan* (Matth. 26 : 52, Joh. 18:11) de bekende uitspraak, waarop de antimilitairisten zich altoos beroepen. Hoe deze beide uitspraken, de eene waarin Christus zelf zijne discipelen"^ heval een zwaard te koopen om zich te verdedigen, en de andere waarin hij terstond daarna aan Petrus verbood het zwaard in zijn dienst te gebruiken, met elkander te verzoenen zijn, is een vraagstuk, dat niet zoo gemakkelijk is op lossen. Het is echter niet geoorloofd, eenzijdig op het woord van Christus tot Petrus alleen den nadruk te leggen en het andere woord, tot de discipelen gesproken, als waardeloos voor dit vraagstuk voorbij, te gaan. Het verschil tusschen beide uitspraken daaruit te verklaren, gelijk sommigen willen, dat Christus eerst aan verzet met de wapenen tegen zijn vijanden gedacht heeften daarom zijn discipelen beval zwaarden te koopen, maar later in Gethsemane, toen de vijanden kwamen, teruggekeerd is tot het principe van weerloosheid, door hém zelf in de ergrede gepredikt, gaat niet aan, omdat dit in strijd zou wezen met de heiligheid van Christus. De oplossing schijnt ons veel meer te liggen in de verschillende omstandigheden, waaronder deze woorden gesproken werden. Als Christus in Gethsemane aan Petrus verbiedt het zwaard voor Hem te trekken, dan geschiedde dit, omdat Christus wist, dat de drinkbeker des Hjdens door den Vader voor hem bestemd was, en hij, gelijk hij zelf er op volgen Het, ien drinken wilde. Daarom keurde hij het verweer zijner discipelen af; het zou hem belemmerd hebben, de taak, door den ader hem opgedragen, te vervullen. Bovendien had hij de hulp zijner discipelen niet noodig om hem te verdedigen ; wilde hij . dit, dan zou de Vader op zijn bede hem terstond twaalf legioenen engelen bijzetten. n de afscheidsrede in Luc. 22 : 35—38, daarentegen, spreekt Christus niet van etgeen de discipelen in Gethsemane te doen hadden (waartoe zou hij dan hun bevolen hebben een geldbuidel en reiszak meê te nemen ? ) maar van hetgeen ze te doen hadden, wanneer zij als ijn Apostelen zouden uitgaan om te prediken. Toen Christus de eerste maal de waalven uitzond^ gelastte hij hun 'geen eldbuidel en geen reiszak mee te nemen, mdat zij overal, waar zij heengingen, een astvrije ontvangst zouden vinden, .zooals it in"v«het Oosten het gebruik is. Ze beoefden daarom niet voor hun onderhoud te zorgen, en de discipelen zelf erkenden, at het hun op dezen tocht aan niets ontroken had. Maa, r nu de crisis in Israel's istorie is gekomen, nu Christus als misadiger veroordeeld en ter dood gebracht al worden, nu waarschuwt Christus hun, at ook voor zijn discipelen een gansch ndere tijd zal aanbreken, dat zij de huien gesloten zullen vinden en een iegelijk ie hen aanvalt en doodt, meenen zal Gode • en dienst te doen. Op gastvrije ontvangst ehoeven ze niet meer te rekenen: e oeten daarom zelf een geldbuidel meeemen en den reiszak op den schouder angen ; en waar de vijanden het op hun even zullen toeleggen, een zwaard koppen, m zich tegen muichelmoord te verdedien. Zoo eerst wordt de bedoeling van et woord van Christus duidelijk, en blijkt, at er geen tegenspraak bestaat met wat hristus daarna in Gethsemane tot Petrus prak.

Niet elk dezer hier aangehaalde Schrifuurplaatsen heeft misschien evenveel bewijende kracht, maar als men z, e te zamen eemt, blijkt er toch duidelijk genoeg uit, at het niet aangaat Christus als schutsatr®on van deze predikers der weerlooseid voor te stellen.

Waar het vraagstuk van de diensteigering zoozeer de gemoederen bezig oudt en ook onder onze jonge mannen r zijn, die door het beroep van de antiilitairisten op enkele uitspraken van hristqs zich laten imponeerén, meenden e goed te doen, uit het Nieuwe Testaent aan te toonen, hoe averechtsch dit eroep is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Dr Heilige Schrift en de weerloosheid.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1918

De Heraut | 4 Pagina's