GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In het Nootd-Hollandsch

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In het Nootd-Hollandsch

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 21 November 1919.

In het Nootd-Hollandsch Kerkblad heeft Ds. Lindeboom van Amsterdam een uitvoerig artikel geschreven om aan te toonen, dat onze bezwaren tegen dé ongedeelde stadskerken ingebracht, niet geheel juist zijn, omdat we z.i. een onzuiver beeld van den bestaanden toestand in deze kerken gegeven hebben.

Voor de zakelijke en hoffelijke wijze, waarop hij deze polemiek voert, brengen we hem gaarne onze hulde. Ook treedt Ds. Lindeboom volstrekt niet op als een pleitbezorger van de onverdeelde stadskerken op zich zelf. Gelijk hij uitdrukkelijk verklaart, is ook hij van oordeel, dat „op den duur de eenheid van de massale stadskerk niet kan worden gehandhaafd en dat de tijd is gekomen om zich over de splitsing in parochies ernstig te bezinnen." Wat Ds. Lindeboom eigenlijk betoogen wil is dan ook alleen, dat de toestanden in de groote stadskerk van Amsterdam die hij zelf dient, niet zoo donker zijn als wij ze voorstelden.

Nu zou dit vraagstuk, naar het ons voorkomt, alleen op afdoende wijze kunnen worden behandeld, wanneer er een conferentie plaats greep van ambtsdragers uit onze groote stadskerken met degenen, die voorstanders van de verdeeling der stadskerken in parochiekerken zijn. Alleen op zulk een mondelinge conferentie zou men spijkers met koppen kunnen slaan. Bij een publiek debat in de pers staat men voor de dubbele moeilijkheid, vooreerst, dat men de bezwaren die men heeft, moeilijk met bepaalde feiten staven kan, omdat deze feiten, hetzij zij op eigen ervaring, hetzij op mededeeling van andere berusten, niet voor publicatie bestemd of geschikt zijn; en ten tweede, dat zoodra men wijst op de gebreken, die onze stadskerken aankleven, dit allicht den indruk maakt van critiek op een bepaalde stadskerk te zijn, en dan al wat in deze stadskerk leiding en stuur geeft, zich geroepen acht, het voor den goeden naam en dé eere van deze stadskerk op te nemen. Zoo wordt het parochie-vraagstuk, waarom het hier gaat, vertroebeld. Waar hartstocht spreekt, zwijgt het gezond verstand.

Toch willen we, niet alleen om Ds. Lindeboom van antwoord te dienen, maar ook om het vraagstuk zelf nog nader toe te lichten, gaarne met een enkel woord aantoonen, waarom de critiek van Ds. Lindeboom ons niet van ongelijk overtuigd heeft.

Natuurlijk is het volkomen juist, wanneer hij opmerkt, dat ook in een groote stadskerk door de wijkindeeling, vooral naar mate deze consequenter en scherper wordt toegepast, de bezwaren, die we aanvoerden, ten deele kunnen weggenomen worden. Zoo kan men, waar het ondoenlijk is om in den kerkeraad zelf geregeld rapport van het kerkbezoek te doen, vergaderingen van de wijkouderlingen met den wijkpredikant laten houden, zooals hij opmerkt, waarin dit rapport wordt uitgebracht en besproken. Zoo kan men, om het catechisatiebezoek te controleeren, bepalen, dat de catechisanten uit elke wijk bij hun eigen predikant moeten catechiseeren en niet naar willekeur bij den een of anderen predikant mogen gaan. Zelfs zou men nog verder kunnen gaan en ook het rondpreeken der predikanten kunnen afschaffen en de predikanten niet alleen wat hun pastoralen arbeid, maar ook wat de prediking betreft, aan bepaalde wijken kunnen binden, gelijk dat bijv. in de dagen van Calvijn te Geneve gewoonte was. Wanneer men dan voorts ook nog bepaalde, dat de ouderlingen voor elke wijk moeten gekozen Worden door de leden van die wijk en dat ze in die wijk moeten wonen, dan wordt de band tusschen deze wijk en de ouderlingen daardoor nog versterkt. Al deze maatregelen, die ten deele reeds in sommige onzer groote stadskerken genomen zijn, dienen zeker om het kwaad, dat deze stadskerken aankleeft, tegen te gaan. Zij zijn dan ook in den grond niet anders dan een loslaten van het begrip van de éene ongedeelde stadskerk en een geleidelijke overgang om deze wijken zoo zelfstandig te, maken, dat ze reeds zeer veel op wat men parochiekerken noemt, lijken gaan. Immers, al zou men de stadsgemeenten in parochiekerken verdeelen, die geheel zelfstandig waren, dan zou toch de nauwe verbinding tusschen deze parochiekerken in eenzelfde stad van zelf medebrengen, dat er een centraal orgaan in het leven moest worden geroepen, hetzij men dit classis of hoe dan opk zou willen noemen, waarin de gemeenschappelijke belangen dezer parochiekerken zouden moeten bespfqken worden.

Nu spreekt het wel van zelf, dat wanneer men de bezwaren tëgén Tiet stelsel van de ongedeelde stadskerken uiteenzet, men daarbij het stelsel zuiver neemt, en niet in een hybridischen vorm. Het behoud van de eene stadskerk, geregeerd door één Kerkeraad, maar met een zoover mogelijk doorgevoerde en zelfstandig gemaakte wijkindeeling, is een hybridisch stelsel. Het hinkt op twee gedachten. Het is noch visch noch vleesch. Het wil de bezwaren, aan de ongedeelde stadskerk verbonden, ondervangen door de wijkindeeling scherper door te voeren, maar het mist den moed om de consequentie te trekken en de wijken tot zelfstandige kerken te maken. Het is daarom, dat we, om het vraagstuk zuiver te stellen, steeds de ongedeelde stadskerk als zoodanig tegenover de parochiekerken hebben gesteld en den hybridischen tusschenvorm buiten bespreking hebben gelaten.

Toch neemt dit niet weg, dat we ook tegen dit „getemperde" stelsel van de ééne stadskerk zeer ernstige bezwaren hebben. .Wanneer — om nu slechts dit eene voorbeeld te nemen —-Ds. Lindeboom er op wijst, dat in de vergaderingen van den predikant en de wij k-ouderlingen geregeld rapport van het huisbezoek wordt uitgebracht, dan heft dit ons bezwaar niet op. Vooreerst kan van een geregeld saamkomen van den predikant met de wijk-ouderlingen geen sprake wezen. De Kerkeraad houdt elke week zitting en neemt een heelen avond in beslag. Indien daarnaast nog elke week een vergadering met de wijk-ouderlingen plaats vond, zou dit twee avonden per week vorderen, en geen predikant heeft in onze stadskerken twee avonden voor kerkelijke vergaderingen vrij. En wanneer men nu antwoordt, dat zulke vergaderingen met de wijk-ouderlingen dan ook veel zeldzamer plaats vinden, bijv. maar eens in de maand, dan blijkt reeds daaruit, dat dit stelsel niet goed kan werken. Waar een wijk twee k drie duizend leden telt, daar kan de controle alleen afdoende wezen, wanneer elke week de rapporten inkomen en nagegaan worden. Toch is dit niet ons eenige bezwaar; veel ernstiger is, dat deze vergadering van den predikant met de wijk-ouderlingen geen ketkelijke vergaderivg is, want dan zou zij een kerkeraad wezen, maar een samenkomst van enkele ambtsdragers zonder kerkelijke macht of bevoegdheid. Komen er gevallen voor van tucht, dan moet de Kerkeraad beslissen. Juist hierin nu komt het hybridische van dit stelsel uit, want terwijl het toezicht schier geheel verlegd wordt naar deze nietofficieele samenkomsten, wordt de tucht, die er onafscheidelijk mee verbonden behoort te zijn, aan den Kerkeraad overgelaten, ^Het thans ingevoerde instituut van het uitbrengen der rapporten in een samenkomst van wijk-predik'anten en wijk-ouderlingen, toont dus zelf reeds, hoe onzuiver de toestand is. Wanneer Ds. Lindeboom dan ook meent, dat dit instituut juist alle aanbeveling verdient, omdat de Kerkeraad daardoor ontlast wordt van heel wat werk, dan zijn we het in dit opzicht zeker niet met hem eens. De Kerkeraad zelf behoort deze rapporten in ontvangst te nemen, niet alleen omdat de Kerkeraad eerst daardoor in staat is tucht te oefenen, maar vooral omdat de Kerkeraad eerst door deze rapporteri den geestelijken toestand va; n de gemeente behoorlijk kan leeren kennen.

Het zou te veel van het geduld onzer lezers eischen wanneer we ook de andere argumenten van Ds. Lindenboom even uitvoerig wederleggen wilden. In hoofdzaak y\}n het practische bezwaren. In onze groote stadskerken, zegt hij, is men nu eenmaal er aan gewend, dat men telkens andere predikanten voor zich ziet optreden, en niet alleen, dat de Kerkeraden daarom van het parochiestelsel niets willen weten, maar de gewoonte van »loopen" zal toch blijven voortbestaan, zooals nu reeds blijkt, waar rondom oud-Amsterdam reeds zelfstandige buitenkerken zijn en het loopen over en weer toch plaats vindt. Nu stemmen we gaarne toe, dat een plotselinge indeeling van de eene stadskerk io parochiekerken op te grooten tegenstand stuiten zou. Maar men kon toch beginnen met zooveel mogelijk in de nieuwe stadsgedeelten het stelsel reeds in toepassing te brengen en alzoo de gemeente op de parochieindeeling voor te bereiden. Dat het »loopen" niet ineens zal ophouden, spreekt wel van zelf. Maar wanneer zulk een parochiekerk een eigen predikant heeft, dan wordt daardoor van zelf de ban^ versterkt tusschen hem en zijn gemeenteleden. Juist de vrijheid, die thans bestaat, om een predikant te gaan hooren, dien men zelf wil, wérkt de losbandigheid in de hand. Men kan dan evengoed naar een naburige kerk gaan, wanneer daar een predikant optreedt, die meer naar het hart .«preekt. Ook de opmerking van Di. Lindeboom, dat zelfs wanneer de parochie-indeeling ingevoerd werd, de controle over kerk-en avondmaalbezoek door de ouderlingen toch weinig beteekenend zou wezen, achten we niet juist. Wanneer de gemeente in één kerkgebouw saamkomt en daar vaste zitplaatsen heeft, dan wordt zelfs bij een^ gehoor van 600 èt 800 menschen al zeer spoedig opgemerkt, wanneer een lidmaat geregeld zijn plaats onbezet laat. En hetzelfde geldt evenzeer ten opzichte van het Avondmaal. Waar Ds. Lindeboom zich beroept voor zijn negatie op zijn eigen ervaring in een vroegere gemeente opgedaan, waar slechts één predikant en één kerkgebouw was, mag ik daartegenover wel mijn eigen ervaring als predikant stellen. De beide Kerken, die ik gediend heb, waren niet minder groot dan de Kerk, die het voorrecht had Ds. Lindeboom als predikant te bezitten vóór hij naar Amsterdam ging. En het is me gebleken, dat de ouderlingen wel degelijk op de hoogte waren, wanneer gemeenteleden geregeld de godsdienstoefeningen niet bijwoonden of het Avondmaal verzuimden. Wanneer men een vast publiek voor zich heefr, dan merkt men al zeer spoedig, wanneer iemand ontbreekt. Er zijn zelfs predikanten, die in dit opzicht een groote virtuositeit bezitten en precies weten te zeggen, wie onder de preek afwezig was, ook wanneer het gehoor uit een 800 k 900 leden bestond. Treedt men daarentegen eiken Zondag in een ander Keri< gebouw op en wisselt het kerkgaand publiek steeds, dan is zulk een controle onmogelijk. Men kan bij het huisbezoek dan wel onderzoek doen naar het geregeld bezoek van de godsdienstoefeningen en naar het Avondmaalgebruik, maar zulk een huisbezoek vindt in de groote steden hoogstens eenmaal per jaar plaats. En er ligt altoos een gevaar in, wanneer men hierbij af moet gaan op het getuigenis van de personen zelf, over wie men opzicht houden moet. Nieniand klaagt gaarne zichzelf aan. En het is veel beter, dat de ouderlingen terstond ingrijpen, wanneer gevaar van onkerkelijk leven dreigt, dan wanneer dit kwaad reeds zoo ingeworteld is, dat men zelf er rond vooruit komt, dat men niet meer naar de kerk gaat.

Hiermede meenen we deze discussie te mogen sluiten. Ds. Lindeboom verklaart zelf principieel een voorstander van de indeeling der stadskerk in parochie-kerken te zijn, evenals zijn mede-redacteur Dr. de Moor. We verheugen ons daarin. Misschien zal die voorliefde voor het parochie-stelsel er deze begaafde redacteurs toe leiden, niet alleen critiek op de argumenten van de Heraut te oefenen of het voor Amsterdam's kerkelijke toestanden op te nemen, maar om ook eens een warm en bezielend pleidooi voor de invoering van het parochiestelsel te schrijven. De zaak zelf, waarom het te doen is, zou daarmede allicht meer bevorderd worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

In het Nootd-Hollandsch

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's