Het mystiek-religieuze element in de Grieksche philologie - pagina 25
Rede gehouden bij de aanvaarding van het ambt van Hoogleeraar in de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
26
van wat voor ARISTOTELES waarschijnlijk was, en heet het: „ w i r gehen gewiss nicht z u weit, wenn w i r annehmen, nicht blos die Spateren,
sondern schon Aristoteles habe
nach seiner
Weise
dem alten P h i l o s o p h e n V o r s t e l l u n g e n zugetraut, die wir von i h m noch nicht erwarten dürfen!"
9 4
)
Is dat onpartijdig? D o c h niet slechts de overlevering pleit tegen het rationalisme; ook
het gezond verstand: men m a g toch vragen, of inderdaad
eene
scheiding
tusschen
het religieuze
ën logische
als door ZELLER en anderen, w o r d t gemaakt, eenen
tijd
er sprake
element
denkbaar is i n
als den vóór-Sokratischen. Ik herhaal het, wanneer was v a n een staatsgodsdienst,
dan k o n m e n zulk
eene scheiding aannemen; maar wat d w o n g de wijsgeeren, o m Orphici
te zijn, anders dan h u n eigen w i l ? E n als ze zich be-
wust tegen den staatsgodsdienst verzetten, en even bewust zich bij de O r p h i s c h e mystiek aansloten, hoe is dan zulk eene scheiding
aannemelijk? A l s EMPEDOCLES i n het derde boek v a n zijn
ïlep) Qvtreuq dezelfde mystiek verkondigt als in zijn KxSxppoi, 95) hoe is het dan aan te nemen, dat toch deze twee gedichten niets met elkander te maken hebben, of het derde boek geheel buiten de andere staat? Als
PFLEIDERER 96) en anderen 97) bij H e r a c 1 i t u s verwant-
schap met de mysteriën zoeken, dan tracht ZELLER hen te weerleggen met de v r a a g : welke mysteriën d a n ? ) H e t zij z o o : ik 9 8
w i l volstrekt niet beweren, dat PFLEIDERER'S beschouwingen i n alles juist zijn. M a a r zóó k a n men zich v a n de quaestie niet afmaken:
CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE 99) wijst er terecht o p ,
dat men onderscheiden moet tusschen leer en cultus, tusschen mysteriën en mystiek. T e g e n o v e r
de O r p h i s c h e mysteriën —
althans tegenover het gebruik, of w i l t G e , misbruik, dat er veelszins v a n gemaakt w o r d t — staan de philosophen veelszins vijandig, loo) op de O r p h i s c h e mystiek is v o o r een groot deel h u n systeem g e b o u w d ; eene bewering, die zeer goed w o r d t geïllustreerd door PLATO, als hij i n den Phaedo, handelende over de Orphische
spreuk
uxpSyxotpópoi (ih roKhoi, (3<xx%oi $s TS yrxupoi,
onder deze laatsten verstaat de èpSrag 7rs$ito<ro<ptixóre<;. D e i n v l o e d der O r p h i e k op de philosophie is aangetoond door GRUPPE in het eerste deel v a n zijn w e r k : „Die Griechischen Culte u n d M y t h e n i n ihren Beziehungen z u den Orientalischen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1904
Inaugurele redes | 69 Pagina's
![Het mystiek-religieuze element in de Grieksche philologie - pagina 25](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/inaugurele-redes/het-mystiek-religieuze-element-in-de-grieksche-philologie/1904/09/23/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1904
Inaugurele redes | 69 Pagina's