GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

aan den heer N. Baas, inzake zijne artikelen over „Reformatie-Mentaliteit”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

aan den heer N. Baas, inzake zijne artikelen over „Reformatie-Mentaliteit”.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Geachte Broeder Baas!

Gij hebt ons, lezers van De Ref oirmatie, h'et genoegen aangedaan, op vijf achtereenvolgende Zondagmiddagen bij oüs op bezoek te komen en bij die geleigenheid een aantal meer of minder belang'rijke opmerkingen over allerlei onderwerpen ons te doen hooren.

Reeds onderbreekt ge me en zegt: „Dominee, u moet niet aan die onwaarachtige beleefdheidsvornien mieedo< en en handelen als een mevrouw, die een heel vervelende 'visite heeft, , .niet weet hoe het mensch weg te krijgen, eindelijk' haar naar de voordeur heeft geloodsd--«ft hartelijk afscheid neemt imet de boodschap: „tot het genoegen u weer te zien!" en dan binnensmonds zegt als de deur toegaat: „maar ik hoop, dat je nooit weer terugkomt, akeligheid!" Hoe kimt u zeggen, dat ik den Reformatie-lezers het „genoegen" deed, terwijl u zeer goed weet, dat heel wat menschen mij allesbehalve voor hun pleizier op' visite hadden en blij zijn, dat ik eindelijk mijn mond houd!"

Beste broeder — zou ik willen antwoorden — ge vergist u. Ik heb niet ttiinder dan gij een afkteer Tan 'ijdele vormen en bedoel ten volle wat ik «chreef. En dat ook niet in den ironisdhen zin: velen Tinden het een genoegen als zij zidh eens boos kunnen maken — maar zonder eenige reserve. Ge hebt de gave om' de dingen te zeggen op zulk een wijze, dat toen u ipioet lezen; en ge hebt ons vertrouwen, dat gij spreekt omdat het hart u daartoe dringt; terwijl we ook ervan overtuigd zijn, dat gij onze beginselen liefhebt en voor [het Woord Gods beeft. Wanneer de anonymus in het Handelsblad, dien ik onlangs in De Heraut onderhanden nam •n die u zoo „frisch" vond, allerlei reformatorischen kost zijnen lezers voorzet — dan beseffen onze menschen, dat er iets niet in den haak is en trekken zich terug uit een soort van intuïtief gevoel. Miaar gij zijt een Heel ander mensdh, ea komt open en ©erlij'k met ons praten, uit liefde voor de goede zaafc. Dat bemerken we heel goed. Dat TOardeeren we. En al zegt ge dan verschillende dingen, die we niet met u eens zijn; ja al moeten 'fe ons soms wel eens over wat ge schrijft bedroe-Ten: in het algemeen genomen juichen we het toch toe, dat ge uw hart eens hebt gelucht en meen ik Teler tolk te zijn, wanneer ik' u dank voor uw wtikelen.

Nu hebt ge een en anderm'aal ons gezegd, dat uw doel was, ons uit onze tent te lokken, opdat ^e over de door u aangeroerde onderwerpen met u Tan gedachten zouden wisselen.

Hier en daar hoorde en las ik, dat men tegen zulk een methode nogal bezwaar had: een blad, dat leiding geeft, moest zoo'n discussie niet toelaten. Men zag reeds een Da Capo' van de artikelenreeksen Van der Vaart Smit-Hepp; doch < iie vrees is ongegrond. Ik geloof — al zullen sommigen nog er aan moeten wennen — dat het pigen karakter van ons blad onder meer ook daarin moet uitkomen, dat het een vrije en ongedwongen gedachtenwisseling over belangrijl^e onderwerpen toelaat.

Men heeft De Reformatie wel eens een dou­ blure yan De Heraut genoemd — gij zinspeelt ook even daarop. Doch dat is niet juist. Ik' meen dat heide bladen de ernstige bedoeling hebben, ons Gereformeerde leven te dienen, óók in zoo^ verre dit reformatie van noode heeft. Om' begrijpelijke redenen beperk' ik mij tot de artikelen van den hoofdredacteur van D'e.Heraut Prof. Dr H. H. Kuyper: mij, dunkt, dat wie zou durven ontk'ennen, dat deze ten zeerste medewerken in de richting van voortdurende reformjatie, daajimede zou toonen, ze nooit goed te hebhen gelezen. Haar h'et verschil tusschen Dg Heraut en De Reformatie ligt, ]; voor mij daarin, dat het eerste blad leiding geeft |' naar de methode: „Zoo is het!", terwijl het tweede| de andere methode volgt: „Laat uit de botsing[j der meeningen de w, aarheid geboren worden!"

Beide taethoden hebben haar voordeelen en haar bezwaren. Die van D'O Heraut heeft vóór, dat de eenheid van leiding aan haar kracht en het gemaji om haar te vo-lgen ten goede kom!t. Die van De Reformatie heeft vóór, dat een zaalc van alle zijden bezien wordt en de zelfstandigheid van het oordeelvellen wordt bevorderd. Daartegenover heeft de methode van De Heraut het gevaar der apo-' dictische hewering en van het doen volgen door dik en dun, terwijl die van De Reformatie het nadeel heeft, dat de menschen niet meer weten hoe ze het hebben en verward raken in de wederzijds iaangevoerde argumenten; waarbij dan nog komt, dat een gedachtenvïisseling op het papier ten laanschouwe van een groeten kring allicht tot vinnigheden en debaters-trucjes verleidt, die niet moesten voorko-mien. Maar wat is er op aarde zonder bezwaar len onverdeeld goed?

Ik ben blij, dat we beide Waden hebben en geloof, dat ze elkander aanynllen. Vandaar dan i ook, dat Prof. Grosheide, Dr Dijk en ik; niet het minste bezwaar hebben, om!, aan \ beide onze krachten te wijden. Vandaar ook, dat zé beide in een grooten lezerskring ziah mogen verheugen en in zeer vele gezinnen heel gezellig n, aast elkaar op tafel liggen.

Juist idus oml te helpen, dat De Ref orm'atie overeenkomstig de tweede m: ethode leiding geeft, maak ik gebruik van uw vriendelijke uitnoodiging en kom iÈ eens over enkele dingen mtet u praten. Ook anderen hebben zich daarvoor aangemeld, en ik zal hun dus — om een jaarfeesten-term , te ge^ bruiken — niet het gras voor de voeten wegmaaien. Ik zal niet alles zeggen wat ik' over de in uw artikelen aangevoerde onderwerpen opi mijn hart heb. Maar in enkele korte artikelen wil ik u 't een en ander antwoorden, hopende daarbij den broederlijken toon te hewaren en geen verkeerde dingen te zeggen. Mocht ik desondanks u in een of ander opzicht hinderen, dan vraag ik u reeds bij voorbaat vergeving, en zeg: broeder, dat heb ik niet bedoeld en niet gewild!

Genoeg ter inleiding, voor u en voor anderen. Toch ben ik nog niet toe aan de behandeling van de refomia, torische verlanglijst, die ge ons hebt voorgehouden, maar moet ik eerst uit den weg ruimen wa, t mij in uw artikelen heeft gehinderd en bedroefd. Het zijn een drietal dingen; en als we vrij zullen praten, dan moet ik eerst mijn leedwezen daarover hebben uitgedrukt. G-e vergunt me dat wel en zult het me niet euvel duiden?

Mijn eerste bezwaar raaikt uw inleiding, dat ge als nipt-geleerd en niet-eerwaard man („leek" vindt ge terecht geen reformatorisch woord) hoofdartikelen gingt schrijven.

Mij dunkt: zulke dingen moesten onder ons niet gezegd worden. Ik meen, dat wij als Gereformeerden het eens moeten zijri over enkele heel eenvoudige stelregels, als volgt: lo het komt niet zoozeer erop aan, wie iets zegt, maar wat hij zegt; 2o als een dominee of professor in een blad schrijft, doet hij zulks niet ambtelijk, maar als particulier persoon, precies als gij, in het lambt — zoo ge wilt — der geloovigen; zoodat er van „leeken" of wat er op lijKt onder ons geen sprake moet zijn; 3o wat we schrijven moet echter steeds wèl overwogen zijn en we moeten~ het onderwerp, dat we behandelen, beheerschen.

Omdat ik deze gedachten zoo gezond vind, verwondert het me, dat een gezond inensclh zooals gij (dit geestelijk bedoeld!) met zuffie verontschuldigingen begint, die onder ons niet moesten voorkomen en werkelijk zeer ouderwetsch zijn. Heelemiaal niet modern, heelemaal niet reformiatorisch!

Ik bemerk, dat ge mij al weer in de rede valt en zegt: „Ja, maar, dat heb ik a, lleen bedoeld als een soort beleefdheidsvoorafspra^kje, zonder dat nu zoo zw, aar op te nemen!" Vergun mie dan u te antwoorden: Ook onze beleefdheidsvormen móeten de critiek, k'unnen doorstaan; en behalve dat: In het begin van uw vierde artikel hebt ge, in antwoord aan De Heraut, in deze richting op een bedenkelijke wijze voortgeborduurd. Ge hebt gesproken van een dorpeling, die Dr Kuyper voor zich liet denlcen (dat was anders nog niet zoo? n sleöhte remplagant, vind ik!), en gezegd, dat ge uw vrijheid van oordeel u voorbehieldt. Dat spreekt vanzelf, maar in de redeijeering van u vond ik terug, wat men bij het lagere volk wel aantreft: dan zegt een vrouw uit de achterbuurt: „ik ben maar een dom Imensch, miaar ik weet wat ik' weet"; of een eenvoudige landbonwer zegt: „ik ben maar ©en boerenmensch, maar ik zeg toaar", enzv. In beide gevallen bedoelen ze te zeggen, dat ze het beter weten dan de''ander, en is hun beroep oj^ hun domheid of hoer-zijn niets anders dan eeii zekere hardnekkigheid tegenover argumenten en autoriteiten: Ik geloof, dat jgij dit geheele element er buiten hadt moeten laten en daardoor in een dwaalspoor gekomen zijt. Zeg wat ge zeggen wilt, wie ge ook zijt, en laten dan uw argumenten' wegen — dat moet u genoeg zijn.

Mijn tweede bezwaar raakt wat ge over de herziening der belijdenis gesohreven hebt. Ik' ben het daarin echter zoo volkomen eens met wat Prof.. Kuyper in De Heraut schreef, dat ik mij zal beperken tot het noemen van dit bezwaar, zonder verder erop in te gaan. Trouwens, ge toont ia uw laatste artikel —• wanneer ik toe niet vergis — reeds, uw fout eenigszins ingezien te hebben, en beroept u nu niet meer op het: „ik! ben maar een leek, maar it weet wat ik weet", doch belooft, nader op het bezwaar van Prof. Kuyper te zullen ingaan. Ja, die „leeken"-(geschiedenis toont hier ook weer hlaar ellende: het doet niets ertoe, of ge dominee, professor of straatprediker zijt, als g© uw onderwerp toaar pnder de knie hebt. En nïi was de fout van uw artikel over behjdenisrevisie, dat dit onderwerp (althans op (}e manier, waarop gij [het bespraakt) boven uw toaat ging.

Ge hadt dit kunnen bedenken; reeds dat Schotel — loverigens geen autoriteit! — in zijn noten nadrukkelijk Uyttenbogaert als zijn bron vermeldt, had u moeten waarschuwen. En als ge eens aandachtig laast wat Kuyper Sr in zijn voorrede vaa zijn uitgave der „Drie Formulieren van Eenigheid" over dien naam' zegt, hadt ge daarover ook niet zoo geschreven als ge deedt.

Vreemd — wanneer de keAen een waarlijk grootsche daad zoeken te verrichten in den uitbouw der belijdenis, dan komt een refo^rmatorisch mensch daartegen sputteren, in gezelschap van den hoofdman der Remonstranten op die manier doet ge mij denken aan de kinderen, van wier spel op straat de Heiland ons verhaalde en dien jnen het nooit naar den zin kon maken....

Genoeg daarvan. Ik fom tot mijn derde foimeele bezwaar. Het raakt de wijze, waarop ge in uw laatste artikel de Koningin erbij haalt. Ge hadt het over het „leuteren" der bladen over het toilet van Hare Majesteit, en wildet liever hooren over het kapothoedje enz. eener oude ziel. Lieve broeder, nu meen ik, dat er wel „geleuterd" werd, maar dan aan uw [kant; en dat het van weinig „soci-

aal besef” getuigt7 zulke tegenstellingen te maKen. Laat dat maar over aan socialisten en coimmunisten! Wanneer onze Vorstin op officieel biezoek zich den volke vertoont, beüoort haar toilet ook tot haar majesteit en is er m'. i. niet Ket minste bezwaar tegen, dat de pers daarvan wat vertelt. Ze is oofc niet zooi dwaas, te meenen, dat dit „banen" zijn, , , waarin ze de Oranje-liefde leidt". Heusch, in Wijnkoop's mond verwacht ik geen andere taaJ dan zulke; doch als gij zoo iets zegt, dan kijk ik verwonderd en bedroefd opi, en heb geen andere verklaring dan: hij draafde wat door, doch bedoelde .het niet zoO' kwaad.

Toch moeten we in onzen tijd vooral in dit opzicht iop onze woorden passen, nu de eerbied voor de gezaghebbers overal wordt ondermijnd; en daarom spijt het mie wel zeer, dat ge deze tirade in druk liet versohijnen en haar niet bij de correctie hebt geschrapt.

Ge dacht misschien nog een vierde bezwaar te hoeren, n.l. uw ironisdhen toon? Och neen; ik heb diezelfde kwaal te pakken en k'an dat best hebben. Temeer, om'dat ik duidelijk' de , , verborgen smart", die volgens uw vijfde artikel , , achter uw woorden" trilt, heb gevoeld. Daarvan dus niets.

Nu, volgens afspraak ontvangt ge D. V. de volgende week weer een brief van mij in dit blad, en hoop ik dan, nu het meer formeele afgehandeld is, tot het m, eer materiëele over te gaan.

Met broederlijken groet,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

aan den heer N. Baas, inzake zijne artikelen over „Reformatie-Mentaliteit”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1922

De Reformatie | 8 Pagina's