GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KRONIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRONIEK.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Extremiteiten en archaismen.

Het doet er niet toe, waar het was en wie het was en wanneer het was. Maar het is toch he'usch waar, dat onliangs een zeer geleerde dominee ergens preekte over den tekst: „Waar üw schat is, daar zal ook mv hart zijn." Bij die preek zijn behalve de gewone klachten over den vervallen staat van alle (andere) christendom' ook te pas gebracht (of te onpas) de inderdaad aangrijpende vergelijking van een man, die een huis had met groote en kleine meubelen, (dat is te zeggen, met tafel en stoel en buffet en bed en kast, zijnde alle tezamen dingen, waarin zijn schat lag en waaraan mitsdien ook zijn hart hing), m è t dien anderen man, die een geestelijk huis had, waarin zijn schat lag en waaraan mitsdien ook zijn hart hing. Niet onmogelijk, dat het woord vaa den Spreukendichter: „(in) het huis des rechtvaardigen is een groote schat" op de vergelijking gebracht heeft. In elk geval werd die geestelijke mensch voorgesteld als de tegenvoeter van den wereldschen. Overzag de laatste met wellust zijn tafsl en stoel en buffet en bed en kast, de eerste keek, soms onder van „die lieve Petrustraantjes" dan maar liever naar de groote geestelijke meubelen als daar zijn: de tafel van zijn staat, de stoel van zijn geloof, het bed van zijn vertroosting; en eveneens weidde hij in van die lieve oogenblikken zijn oog aan de kleinere meubelen, als daar zijn het buffet van zijn gestaltetjes of de kast van zijn bevindinkjes, en andere kleine meubeltjes van - kjes en - tjes meer. Ik citeer uit het hoofd, en zal niet alle „meulDelen" goed igerangschikt hebben. Maar toch kwam de „schat"tige vergelijking hierop neer.

Kom in zoo'n kring nu eens aan met litteratuur. Is dat alles niet uit den duivel? Rep in zulk een o^mgeving eens van de „gemeene gratie". Alles licht, man, veel te licht. Spreek voor, desnoods i n, zulke ooren van dö „kleine vonkskens". Als ze niet bijtijds zich herinneren, dat het in de belijdenis staat, dan zeggen ze: ketterij! Waar zou een préék te beluisteren zijn, dan van deze lippen en die, welke daaraan gelijken?

Toch heb ik dezer dagen gelezen in het boek van Upton Sinclair: „Men noemt mij timmerman." Wij, Gereformeerden, kunnen op zoo'n boek heel gemakkelijk wat aanmerken. Niks moeilijk. Maar we kunnen toch den ketter uit Amerika soms méér bewonderen dan den allerzuiversten dominee van daareven. Sinclair fantaseert een drooni, waarin het gebeurt, dat een Christusfiguur in een kerk te New-York is uitgebeeld op een raam, Christus als timmerman in een prachtgewaad van wit ei\ amethyst. Die Christus-figuur wordt voor de fantasie van den droomer bezield en loopt van het raam weg. In de wereld is hij noodig. Om het gat in het kerkraam aan te vullen wordt het portret van een rijken man, den ouden Albernon de Wiggs, president van de Nationale Bank en de Kamer van Koophandel, op de plaats aangebracht, waar eerst de Christus-figuur hing. „Daar h i n ig het portret"; zoo gaat de schrijver dan voort: En hij vervolgt:

„Het scheen precies in het venster te passen en het effect was eenvoudig overweldigend. Ge zoudt den ouden De Wiggs moeten kennen, om het te apprecieeren: die ronde, pafferige wangen, met het middaglicht er achter, waarin ze leken op twee reusachtige bellefleuren. Onze voorname bankier was deftig in het zw'art, zooals altijd 's Zondagsmorgens; maar op één plekje scheen de zon achter hem te dringen door zijn jas, links van zijn borst De nieuwsgierigheid werd me te machtig; ifc kon de vraag' niet te*aghouden:

— Wat is dat voor gouden licht?

De vreemdeling zeide: ^

— Ik denk. dat het zijn hart is.

— Maar dat kan niet! sprak ik tegen; —. het zit aan zijn rechterkant en 't schijnt een langwerpigen vorm te hebben, alsof 't zijn portefeuille was.

Toen zeide de ander:

— Waar iemands schat is, aldaar zal ook zijn hart zijn."

Tot zoover Upton Sinclair.

Nu geef ik u het recht, om net zooveel bezwaren in te brengen tegen deze voorstellingswijze als gij' maar wilt.

Maar ik vraag toch: wie preekt nu beter?

Ik zou zeggen: de Amerikaan-ketter.

Hij zegt óók met 'n leelijk bijsmaakje, dat de kerken van goud zijn en wat daar verder volgt-Maar hij zegt het wat fijner.

In sommige dingen is de Amerikaan beter dan de Nederlander. Want de Nederlander preekt lang; de Amerikaan kort. De Nederlander fantaseert, maar doet, alsof het zóó „verklaring'' is van een woord van God; de Amerikaan fantaseert, maar doet ook niet anders en wil het weten ook. De Nederlander haalt het groote naar beneden in de sfeer van het kleine; de Amerikaan brengt het kleine naar boven in de sfeer van het groote. Die Nederlander preekt naar den valschen smaak van zijn publiek en voedt niet op; de Amerikaan hoont alle viaJsche smakers en alle valsche smakkers en prikkelt, dat is: voedt op.

Deze dingen zijn niet zonder • beteekenis. Ze laten even zien, dat het gevaarlijk werk is, de klacht te smoren, dat het Evangelie zoo vaak bedekt wordt in den nalam' der opperste zuiverheid en dat preekers, die niet m.eer durven of willen vechten met de menschen, tenslotte zich in het corset wringen van naargeestigheid en neergeestiigheid. Want • de preeker van zooeven was • de eerste de beste niet. Hij kan anders. Er zijn beschaafde menschen, die hij wel zou kunnen bereiken, maar die er . na één keer genoeg van hebben. Ze zullen naar Sinclair luisteren en de rest van hèm op den koop toe nemen. En als dan daarna de prediker klaagt over den verschrikkelijken afval van Nederland, dan zal hij niet weten, hoeveel de kerk zelf er aan meegewerkt heeft. Ketterij, zegt iemand, ketterij van dien Amerikaan. Mét u eens. Maar niet zoo'n groote ketterij als een verkleinwoordje achter begrippen, die de bijbel allen groot noemt. GastalteT.TE, traanTJE, .... wel, 'hier liggen 4e ketterijen voor het oprapen.

Zulke 'dingen zijn ook onder de tee kenen der t ij d e n. Geen haar minder zijn ze dat, dan eertijds de schriftgeleerden en de valsche profeten.

Intusschen worde bedacht, dat niet alleen de kerk in Nederland zich te buiten gaat aan den wellust van extremiteiten en archaismen.

Het tooneel is soms niet beter.

Dezer dagen deed O'pgeld het stuk van Ifeirlinck: Ik dien. Het is een spel in drie bedrijven, tot verheerlijiking van zuster Beatrijs. Eerst heeft Boutens het verhaal van Beatrijs gegeven op zijn manier; nu komt Teirlinck met haar voor den dag op zijn wijze. En gelijk bij den dominee van straks het buffet in het Oostersch beeld van het huis wat vreemd deed, zoo doet nu bij: Teirlinck de gasverstikking en de tuberculose van fabriekskinderen wat eigenaardig aan, wanneer U bedenkt, dat zuster Beatrijs een figuur is Uit 'de Middeleeuwen. Ze was non, en

Int cloester daer si droech abijt, Costersso was si daer. Si plag te ludene in die kerke; Si ghereide tlicht ende ornament Ende dede op staen alt convent.

Maar:

Dese joftrouwe en was niet sonder Der minnen, die groot wonder - Pleecht te weiken achter lande. Bi wilen comter af scande. Quale, toren, wedermoet; Bi wilen bliscap ende goet.

Doch, bij zuster Beatrijs was meer het kwade van de min: ze gaat met haar beminden jongeling tot het weieldsche leven in; geeft haar kloosterwerk er voor prijs, wordt daarna do'or hexii , bedrogen, en vindt tenslotte door de goedheid van nioeder Maria haar plaats in het klooster weer.' Want 'Maria heeft haar dienst waargenomen gedurende haar afwezigheid en niemand heeft van haar ontrouw geweten.

Men mag hopen, dat het sprookje van Beatrijs eenigen indruk maakt op wie het aldus aanschouwelijk tot zich zien kcxmen. Want dan zal er eenigermate kans op zijn, 'dat, om een „boetvaardige zondares" ai te beelden, wat minder gebruik igiemaakt wordt van den mooien naam van Maria Magdalena, die te hoog staat om de rol van groot© zondares steeds te moeten spelen, de vrouw, die misschien het meest veronge'hjkt is, omdat haar een zondig-zinnelijk leven toegedacht is en nog wordt, dat ze nooit geleid heeft. En als nu Beatrijs hèt s preekwoo r'delijk type van een berouwvolle zondares worden mocht, inplaats van Maria Magdalena, dan zou toch de sprekende gedachte aan een zondares, die met berouw weerkeert, bewaard blijven. Sinclair vindt, dat die herinnering erg noodig is. En hij kan het weten.

En voor het overige maakt de wereld ruzie O'ver-de vraag, wie het graf van Toet Ank Amen in mag, om den 'doo'den koning te zien, als het heerlijk oogpnblik is aangebroken, dat de kist open gaat. Men zegt, dat de dames 'er zoo graag bij wilden zijn, en dat haast een Egyptische oorlo-g uitgebroken is terwille van de dames, die m'en wol achter meer dingen zoeken moet, zooals de Franschen zeggen, die het konden weten.

Weer een grijpen naar het oude.

En weer een buitenissigheid. Archaïsme en extremiteit. En daar komt dan nog bij, dat men weer het hart van Voltaire ontdekt heeft. Alsmede, dat een Nederlandsch geleerde een duikboot na wil maken, die in 1620 reeds vervaardigd werd in Engeland. Toen heeft ze onder water de reis volbracht van Westminster tot Greenwich met koning Jacobus I aan boord. Wie meehelpen wil om f 500 bij elkaar te brengen, kan het wonder zien namaken en in zijn nagemaakten staat zal het voor zijn oogen werken.

Gaiat 'dat zien, gaat dat zie'n! Wij leven toch in den tijd van de bezuiniging.

Ten slotte, om de lijst, niet zoo'zeer der archaismen als wel die der extremiteiten vol te maken: kent U al het boekje „Recht op Recht"? Het is geschreven door een dame, die zich, niet geheel zonder ironie: „Rijpe voor den Dolder" noemt. Haar betoog komt neer op een gruwelijkheden opstapelende aanklacht tegen de krankzinnigenverpleiging, gelijk die in de staatsgestichten zou te beleven zijn. Zelf noemt zij zich „2 maal één van de 25".

„— Een van de 25?

— Ja.

— Het overkomt per dag (vertelde een onzer gerenommeerde advocaten mij, aldus de schrijfster), — het overkomt per dag aan 25 menschen, in Nederland, dat zij in ee'U krankzinnigengesticht worden opgesloten, omdat er strafrechtelijk geen termen zijn, om hen vast te houden. Dokters zouden meewerken tot krankzinnigverklarinjgi tegen beter weten in, terwille van erfkwesties. „Terwijl een huisdokter, die patiënt 6 jaar behandelt, pertinent krankzinnigheid ontkent, constateert een politiedokter op eerste ontmoeten en burenpraatjes krankzinnigheid-teropsluiting en heeft den treurigen moed, andere staldcerds, die rust en stilte zoozeer behoeven, op te willen schepen met een lotgenoot, die dag en nacht staat te kermen van de pijn en zijn lijden verzet met psalmen zingen." (Weekblad voor het Recht, 10484, 10504, 10509.)

Nu, dat laatste heeft Reitsma van Hendrik de Cock geconstateerd: de Cock, die, (zóó ongeveer staat het in Reitsma's boek), in de gevangenis, „zijn hart ophaalde aan psalmen zingen". Reitsma vond dit een extremiteit; hij vergat, dat het ook een archaïsme was, zijnde iets dergelijks ook al voorgekomen bij zekeren Paulus van Tarsen.

Misschien zal er nóg wel iemand zijn, die menschen als De Cock rangschikken, om die psalmen, onder de „rijpen voor den Dolder". .

Maar in elk geval kan ©en buitenstaander niet anders doen, dan bij brochures als deze de schouders O'phalen en zeggen: ik weet niet. En voorts kan hij dankbaar zijn voor onze eigen christelijke gestichten.

In elk geval zal de brochure de aandacht trekken kunnen. Ze is het, èn om de wijtze van behandeling van het onderwerp, èn om het onderwerp zelf, ten volle waai''d. Al zou in de aanklachten ook maar een zweem van' waarheid liggen, dan is toch dit ©ene al veel te veel.

Zoo spreekt „Rijpe voor den Dolder": „Welke de gestichten ook zijn miogen: Duin-en-Bosch, Meerenberg^ Endegeest, Rijngeest, den Dolder, Groot-Gaffelt, of hoe zo verder ook heeten mogen, ze zijn allen Oud-Dwangenhof, Oud-Martelenhof, Oud-Lijkenhof, Oud-Graffenhof. Zie zijn allen héél, héél OUD; ze staan nog in de middeleeuwen van de krankzinnigenverpleginig". Zoodat dus alles weer terecht komt bij: extremiteiten en ar'chaismen. Die zijn voor alles rijp: in den Dolder en buiten den Dolder.

Verbetering. In de kroniek van verleden week stond: mitzlich Werk, lees nützlich Werk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

KRONIEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's