GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

De 9e te utrecht.

Toen i'k aan deze Kjronieken begon, heb ik nar (Irn'k gelegd op het „af en toe" der verschijning ervan. Dat is maar goed, want sinds 20 April 1923 is er geen meer gekomen.

De reden lag voornamelijk iir gebrek aan tijd. Slechts enkele keeren gaf het gehoorde ten slotte geen stof voor een artikel; doch in den regel was het me'onmogelijk, allerlei bij te wonen, dat me overigens veel belang inboezenide en waarover ik gaarne geschreven zou hebben. Intusschen: op aandringen der Redactie wil ik beproeven, deze rubrie'k te doen herleven; en ik heb nu juist enkele . weken gelegenheid, iets te schrijven over drie avonden, die Evert Cornells in mijn tegenwoordige woonplaafs geeft met het Utrechtsch Stedelij'k Orchest, solisten en Toonkunst.

Den eersten avond ging de^ 9e van Beethoven; de tweede avond is bestemd voor Das Lied von •der Erde van Mahler; de derde besluit de reeks met Mahler's Auferstehungssymphonie. Ik schrijf steeds over de 'Generale Repetitie, omdat ik de eigenlijke concerten niet kan bijwonen. Dit maakt overigens vrijwel geen verschil, omdat deze repetities, gelijk veelal, eerder een vóóruitvoering zouden kunnen heeten.

De negende is Beethoven's laatste symphonie. Zij onderscheidt - zich van de andere niet alleen doordat het Scherzo, dat anders gemeenlijk' in de derde plaats komt, nu reeds het tweede deel is en met liet Adagio (of wat daarmede overeenkomst vertoont) van plaafs wisselde, doch vooral doordat Beethoven bij de Finale zich niet tot de instrumenten beperkte, doch ook de menschelijke stem te hulp riep, en solisten en 'koor deed medewerken om in de Ode „An die Freude" (op tekst van Schiller) de hoofdgedachte van zijn compositie te vertolken en alzoo dit werk te bekronen.

De vraag, waarom Beethoven aldus handelde, is menigmaal en uitvoerig besproken. D!a, t het een groote gebeurtenis was voor zijn tijd staat vast; ook', dat het velen ging als Mendelssohn, die eerlijk vefklaarde, er niet goed raad mede te weten. We zijn inmiddels wel wat anders gewoon geworden en verbazen ons niet meer over veel, dait onze voorouders in hevige beroering bracht. Maar de vraag: waarom deed Beethoven zoo ? blijft toch wel belangrij'k.

Ge weet misschien, wat Richard Wiagner er over heeft gezegd. D^eze was van oordeel, dat de groote componist gevoeld had: nu kan de enkele instrumentaal-muziek niet meer verder en moet de menschelijke stem er bij. komen om het allerhoogste uit te drukken. Zulk een meening is bij Wagner zeer begrijpelijk, want ieder rekent ga.a.rne naar zich toe. Doch de stelling, dat de 9e het toppunt is van alle symphoniemuziék en da, t hetgeen volgt daarbij dan ten achter moet blijven, zou ik' niet gaarne onderschrijven, en ik geloof allerminst, dat Beethoven zelf een dergelijke bedoeling heeft gehad.

Eerder zou ik' bij hem een dubbel motief willen aannemen, waarom hij aldus handelde: lo dat het hem maar niet gelukte, een goed slot voor zijn symphonie te vinden en hij daarom in het einde besloot, dezen uitweg in te slaa.n (hiermede is in overeenstemming, dat hij op zekeren dag uitriep: „Ich hab'S', ich hab's", da, armede op deze oplossing doelende); 2o dat hij' de menschelijke stem ook als een ideel van het ofkest wilde gebruiken ; vandaax de onbeschrijfelijke moeilijkheden voor Koor en solisten, waa.rmede de doove Beethoveni niet meer re'k'ende, eenvoudig zijn ideaal ziende en in de notenbalken verwerkelijkende. Daarmede is, dunkt me, beter in overeenstemming èa wat Beethoven zelf later nog aan instrumentaalmuziiek componeerde èn het geheele k'a.rakter der negende èn wat de verdere ontwiküieling der orkestmuziek heeft gebracht.

Dat ik hierover eerst schrijf is om' de opmerkelijke programopstelling, die Cornells voor deze drie avonden heeft gemaakt.

Ik bedoel daarmede niet alleen het eenigszins uitwendige feit, dat hij. op één avond niet meer dan één werk geeft. Overigens moet ik beginnen, met hem reeds daarvoor te huldigen.

Mijn bezwaar tegen vele onzer concerten is, da, t het programma overladen moet' heeten. Bij de tweede van Mahler is het gewoonte, djat deze een avond vult, doch vóór de 9e van Beethoven wordt gemeenlijk een kleiner werk gegeven (soms b.v. de Chorphantasie, om het nu toch op'-.het podium aanwezige koor ook daarin te gebruiken); , en Das Lied von der Erde laat men b.v. wel door de Kindertotenlieder voorafgaan.

" Ik heb steeds bezwaar tegen die methode. Waarom moet een concert per se duren van 8 (practisch Sï/i) tot IOV2 uur? Waarom moet tusschen het kleinere en het grootere de zoo storende pauze 'komen? Bovenal echter: heb ik als hoorder dan a.an de 9e of Dia, s Lied von der Erde niet genoeg te verwerken en moet er bepaald nog meer bij? Ik zou eerder zeggen, althans van het laatstgenoemde : het is me al ruim genoeg voor één avond; en ik kan toch wel wat hebben.... Diaarom vind ik het zoo aangenaam, dat Cornells met een beperkt programma zich tevreden stelde. Juist door minder te geven gaf hij meer.

Van grooter beteekenis acht ik evenwel de door hem gekozen volgorde der avonden. Zie ik het wel, dan ligt daarin een belijdenis aangaande zijn muzikaal gevoelen. 'Gemeenlijk wordt bij een muziekfeest als dit de 9e aan het einde gezet, als de bekroning van alles. Cornells echter begint met haar, om via, Das lied von der Erde tot het slot te komen in Mahler's tweede. Wiat velen toppunt was, laat hij ons zien als begin, en klimt daar mét ons hooger tot datgene, wat voor ons in dezen tijd het voornaamste is en nu ons het meest toespreekt.

Indien de dirigent deze bedoeling heeft en zich niet — wat me bij een artistiek zoo consciëntieus man ondenk'baar lijkt, — door toevallige omstandigheden liet beheerschen, dan ben ik' het volkomen met hem eens. En dam voeg ik erbij, dat het eerste concert me in dit gevoelen nog weer eens heeft bevestigd. En ik, zal u zfeggen, waarom.

Wie Beethoven's 9e een groot kunstwerk noemt en het zeer hoogen lof geeft, vindt 'me dadelijk aan zijn zijde. Ik kan me trouwens niet voorstellen, dat een muzikaal mensch daarover anders zou den'ken. Doch dat hiermede nu het hoogtepunt der symphonie bereikt is, zou ik moeten ontkennen.

Ik heb voor mezelf in dezen een wel merkwaardige ervaring, die betrouwbaar lijkt. Immers in de jaren, toen Mahler in Holland nog vrijwel onbekend was en ik nooit iets van hem gehoord had (zijn 'Kindertotenlieder waren in April 1913 . voor mij' de eerste, tevens de overweldigende en in het allerdiepst van mijn ziel ontroerende openbaring van zijn genie), had ik ten opzichte der 9e, toen reeds meermalen door me gehoord, geheel dezelfde gedachte als thans. En een tweede ding wil ik' er bij noemen, van niet minder beteekenis-: reeds jaren vóór den wereldoorlog stond ik precies zoo er tegenover als nu.

Wat Mahler betreft, ik ken geen componist, die zoo het allerintiemste weet te vertolken en naar het hart van den mensch van onzen tijd spreekt als deze man. Begrijpt u dit laatste als 'tu blieft niet verkeerd; men doet ook zoo met den tekst over het spreken naar het hart van Jeruzalem en vertolkt dien dan als van het spreken naar den mond van Jeruzalem; Mahler spreekt eigenlijk juist precies tegen de mensehen van den tegenwoordigen tijd in. Slechts weinig zoetvloeiende en voor ieder dadelijk te begrijpen passages zijn er in zijn werken. Hij worstelt en worstelt om tot het hoogste te komen; wat hem meerm-alen niet gelukt en zelfs een zekere ruwheid eenerzijds en een laten bemerkten: „ik greepi het niet" a, nderzijds tot gevolg heeft. Maar hij is een ziel als geen ander, en wie hem hoort verovert hij onmiddellijk; tenminste als het een voor zulke dingen gevoelig mensch is.

Dat doet Beethoven ons niet in die mate. Ik voeg erbij: dat behoeft hij ook niet te doen. Want we moeten weten te onderscheiden tusschen hetgeen classiek — d.w.z. voor alle tijden — schoon is en tusschen hetgeen bijzonder een bepaalden tijd toespreekt. En dan hebben Beethoven en Mahler beiden in hun werken zoowel dat classieke als dat andere. Maar het spreekt ook vanzelf, dat wie beide tezamen heeft, in zijn tijd het meest boeit.

Nu is er in het slotkoor van Beethoven's 9e iets, dat mij deze juist doet achterstellen • bij een symphonie , als b.v. de 3e, of de 5e, of de 7e, of de 8ste. In de eerste deelen der 9e is het classieke zeer sterk; in het slot der 9e spreekt het tijdelijke een krachtig woord, en bovendien een woord, dat den toets van de critiek der waarheid niet kan doorstaan.

Ik wil niet te veel over den tekst ervan zeggen, want op Se leelijk'ste tekstboeken is de mooiste muziek geschreven. Maar een satz' als „Wollust ward dem Wurm gegeben" herinnert toch wel zeer aan den tegen het einde der 18e eeuw zoo beminden en vereerden worm; en ook „der liebe Vater überm Sternenzelt" is zeer 18e-eeuwsch.

Van meer beteekenis echter moet de gedachte geacht worden, die door deze muziek wordt vertolkt. Ik laat nu ook rusten het toch wel zeer na.ïeve optreden (in de inleiding van het slotkoor) der cellen met de verschillende melodieën, die achtereenvolgens worden afgewezen; dit effect is opj het eerste hooren wel aardig maar op-den duur doet het toch als te uiterlijk aan. Doch ik heb altijd groot bezwaar tegen deze vréugde-gedachte gevoeld, die zelfs de. barmhartigheid mist om zich te ontfermen over dengene, die geen vrouw of vriend vond en nu het advies 'krijgt, sich weinend a, us diesem Bunde zu stehlen. Dan is de vreugde en de ontferming van Christus toch een andere. En vooral — hoe is het mogelij'k, na de verschrikkingen van den oorlog en den vrede nog enthusiast te worden voor het Alle Menschen werden Brüder Zooals ik zeide: reeds vóór 1914 leek me dit leugenachtig wegens de diepe verdorvenheid van het menschelijk geslacht; nu na den oorlog kan ik het in 't gelieel niet meer hooren zonder een wrang scepticisme. Hier wringt de schoen van het beginsel.

Summa summarum: de negende, hoe mooi ook, is voor mij evenmin als voor Cornells het hoogste; eerder een .begin, , dat wijst op een zeer nauwe verbinding van menschelijke stem en orkest; een eerste proeve, in ze'keren zin welgeslaagd, maar toch ook niet meer dan een begin. Wagner, die een anderen kaait uitgiaig, zie ik niet als deai doortrekker van deze lijai; Mahler wel, doch daarover later.

Ik ben aiog lang niet klaar over de 9e, schreef eigenlij'k alleen over het slot ervan, doch zie tot mijn schrik, dat ik al pratende reeds aiu .mijn ruimte dreig te-overschrijdeai, terwijl ik' over de uitvoering zelve nog aiiets heb gezegd.

En dat is toch wel de moeite waard. Vooreerst om wat Cornells van het oi'kest heeft .gemaakt .in den tijd, dat hij het leidt. Merkwaardig toch, 'hoe op zichzelf goede musici onder directie van den eene volstrekt geen bevredigend orkest-geheel vormen en onder leiding van den andere wel. Ik kan het niet helpen, dat ik, on'derscheideaie keeren de 9e gehoord liebbende van het Concertgebouworkest onder Mengelberg, b.v. het zingen, ziet u: het zingen, der violen in het derde deel nog niet dat vond. Maar ik' gevoel, dat dit onbillijk is; vergeleken bij w.at het vroeger was, onder Van Gilse, is de vooruitgang eeaivoudig reeds enoran; en i'k ben overtuigd, dat wanneer Cornells nog eenige jaren aan het hoofd dezer troepen blijft, de verbeteriaig nog veel grooter zal zijn. En dan heeft hij groot gelij'k, dat hij aiu reeds deze werken aandurft, want alleen door het worstelen om het hoogste worden we opgevoed, terwijl de uitvoering bewezen heeft, dat deze greep allerminst te stout was.

Voor mij spraken de gedeelten voor orkest alleeai, vooral het eerste en het derde, het sterk'ste; en deze waren bepaald goed. Echter één diaig speet me: dat Cornells niet het vierde deel' o aim id de 11 ijk op het dea'de liet aansluiten, doch even wachtte tusschen beide. Practisch te verklaren, maar muzi'kaal bevredigt het toch aiiet.

Het koor vati Tooaikunst lis 'onder Cornells ook aaiders da.n onder Wagenaar; en anders is hier: beter. De groote anoeilijkheden overwon het uitnemend, al was er nog wel wat ruws en geforceeEds in — hoe zou dat ook anders kunnen? — eai al bereikte het nog niet de hoogte van het Amsterdamsche koor. Het klonk aiu reeds uitstekeaid en men kan wel trouwen al is het niet met deai prins.

Als solisten fungeerde het Hollandsche Vocaal iBwartet: Brandsma—-Luger—vaai Tuldei-—Dekker. Enkel lof, al heb ik ook deze solo's b.v. van Mevr. Noordewier en Th. Denijs aiog wel eens beter gehoord.

Zonder twijfel was de inzet zeer te prijzen en gaf ze de beste beloften voor wat de volgende avoaiden zullen bieden, als Mahler aan het woord is.

Ten slotte: .als i'k' goed zag, dirigeerde Cornells geheel uit het hoofd. Een praestatie! Het is een genot, dezen bescheiden, rustigen, emstigen man .aan het hoofd van zoo'n schare medewerkenden te zien in zijn zekere eai voortreffelijke leiding.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's