GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WAT MOET DE PASTORIE ZIJN ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT MOET DE PASTORIE ZIJN ?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. (Slot.)

Laat mij nu nog eenige dingen mogen noemen, die ik, vergeef me het deftige woord, onder het facultatieve zou willen rangschikken, [k bedoel daarmede eischen, die niet absoluut zijn; wel regel zijn, maar toch uitzondering toelaten; Hier moet ik in de eerste plaats noemen den regel, die onder ons geldt: de pastorie, die wars is van het coelibaat. Wij 'eeren de familie-pastorie, en verwerpen den eisch van den ongehuwden staat voor degenen, die Gods Kerk dienen. De Westersche Kerk heeft van ou-ds het coelibaat verdedigd. Reedte Het concilie van Nicea (325) noemt het als gewoonte, dat geordende priesters en diakenen niet meer huwen; wel mochten zij gehuwd blijven. In de Oostersche Eerk gold, dat gehuwden mochten geordend worden; alleen de bisschoppenmo'esten scheiden. Het concilie van Trente bevestigde den regel van 'Gregorius VH, ' dat het coelibaat voor alle geestelijken verplicht was. Alleen voor de lagere geestelijkheid was in geval van nood het huwelijk toegestaan. In lateren , tijd is wel gepoogd, orn eenige meerdere vrijheid in dezen te verkrijgen. Twee honderd Zuid-Italiaansche priesters hebben ongeveer 15 jaar geleden een verzoek gedaan aan den Heiligen Stoel, de kerkelijke verordeningen zoo te maken, dat in sommige gevallen den priesters zou worden vergund, een huwelijk aan te gaan. Maar het had geen resultaat. In de Grieksche Kerk is men iets /soepeler, ïn Italië bijv. zijn in eenige dorpen van Italiaansche Grieken in Calabrië en op Sicilië twee derden der priesters gehuwd.

Het Protestantisme verwerpt dit coelibaat, zij liet, dat het bij de Luthersche Kerken in Dnitschland eenigen aanhang vindt. Wel heeft het steeds ' de persoonlijke onthouding geëerbiedigd, maar die nimmer tot eisch gesteld. Tegen dien eisch tot onthouding zijn dan ook door sommigen vele bezwaren ingebracht. Dr Tschackert, heeft in zijn „Evangelische Polemiek" al de nadeelen van dit verplichte ongehuwde leven opgesomd. „Bij dit gedwongen coelibaat", zoo zegt hij, „zijn vele verdachte heiligen. Meer tot genotzucht en hebzucht, dan tot offervaardigheid bereid." En vele coelibatairen wijden hun aandacht in plaats van .aa, n de hoofdzaak: hun ambt, aan allerlei liefliebberijen. Zoo , wordt genoemd de Luthersche coelibatair de abt Molanus van Loccum, die niet vrij' was van Katholieken zuurdeesem; dezie richtte een kostbaar kabinet van munten in, en schreef boven den ingang daarvan: ^, fruct, us sancti coeliba, tus" (de vrucht van het heilige coelibaat).

Inderdaad zijn de bezwaren niet alle ongegrond. Maar wat ten slotte beslist, is, dat Gods Woord, ons den eisch niet stelt. W)el zijn er aanwijzhrgen, die uitmaken, dat zelfs onder den kring van de discipelen des Heeren het huwelijk in eere was. En als Paulus later zichzelf ten voorbeeld stelt, bij de vermaning om geen huwelijk aan te gaan, dan. wordt dat, zooals wij weten, uitgestrekt tot alle geloovigen, maar in de bizondere omstandigheden va, n den te dier tijde aanstaanden nood.

Daarbij kan men van de familie-piastorie kwa, liteiten noem'Cn, die het huis van den „pasloor" mist. De eerste kan meer aan haar roeping beantwoorden, om werkelijk een centrum der gemeente te zijn. Er gaat van baax meer invloed uit , als vertrouwensplaats. Een ongehuwde dominee kan minder zich bepaalde levensomstandigheden indenken, wat voor het meeleven gewenscht is.

Eindelijk wordtalsdeugdvandegezinspastorie genoemd, dat zij zooveel mannen heeft voortgebracht, die zulk een uitnemende' plaats in de Kerk des Heeren hebben ingenomen. Ja groote mannen zijn uit haar voortgekomen. Tschackert 379, 380 a.w. noemt een heele rij, die nog aangevuld kan worden. Tal van groote figuren uit de geschiedenis, bizonder die van de Kerk van Christus, waren „domineeskinderen". Namen zijn te noemen nog uit de periode, die vlak achter ons ligt.

Maar hoewel wij tegenover den eisch van het coelibaat de familie-pastorie stellen, is toch de Ger'eformeerde Kerk ook weer nooit zoover gegaan, dit absoluut te stellen, dat de predikant gehuwd zij. Zij heeft dit nooit vast voorgeschreven, en heeft het ongehuwde leven geëerbiedigd, en daarbij ervaren, dat, gelijk trouwens ook de geschiedenis leert, de arbeid in het Koninkrijk Gods, ook in die gevallen alle persoonlijke toewijding ontvangen kan. •

Onder de fa, cultatieve eischen zijn eindelijk nog eenige dingen te rangschikken, waaronder ik vooral dit zou - willen noemen, dat de pastorie ook geroepen kan worden een-voorbeeld va, n herberg'zaamheid te zijn. Niet, dat men ''haar laat dienen tot toevlucht voor dakloozen. Maar het is een onbeschreven wet, dat vooral oók de dorpisp; astorie hare deuren ontsluit, als mannen van naam de plaats de eer aandoen va^ een spreekbeurt voor de kiesvereeniging, of een winterlezing of predikbeurt. '

We zijn er ook zeer gevoelig voor, we zien er een voorrecht in, een voorma, n uit het kerkelijke of het politieke leven in ons liuis te ontvangen, en het is eeil hoogtepunt in het leven, deze koningen van het woord eens van aangezicht tot aangezicht te kunnen zien, en met hen te mogen samenspreken. En steeds blijft het een genot zich te herinneren de namen van Professoren of Kamerleden of predikanten, die onder het pastorale d, a, k hebben vertoefd en wier kort verblijf een schoone levensvariatie en verfrissching van den geest gaven.

Dan — facultatief blijve deze eisch van herbergzaamheid, te stellen aan de pastorie. Er kunnen verschillende redenen zijn, waarom men den wensch billijken moet om verschoond te blijven van wat men overigens gaarne genieten zou. De talrijkheid van het gezin, de inrichting van de pastorie en andere dingen kunnen, verhindering zijn of worden. Maar gelukkig men is in vele gevallen niet aan de pa.storie gebonden. Trouwens het „meesterhuis" laat men in dit op'zioht in gelijke voorrechten deelen. Wirtz heeft er pas nog van verteld. En zioo ook' hier bezwaar mocht zijn, men zal den gast toch een waardige herberg bereiden. Onze mannen verdienen dat trouwens ook, vooral in dagen van spanning, van strijd, als zij zw, aar werk hebben te doen, met avond, aan avond te spreken en te debatteeren. En hoe ze het w.aardeeren! Ik heb nog eens nagelezen, wat wijlen Oosterbaan, schoolopzienei' te Doesburg, de bekende vurige propagandist in verkiezingsdagen, dien ik meermalen in rriijn eerste gemeente herbergen mocht, eens in mijnen gastenalbum schreef. Achter zijn naam staat (26 Juni 1905): „de gastvrijheid en haitelijkheid in onze christelijke gezinnen zijn voor de propaganda onzer anti-revolutionaire beginselen van evenveel waarde, als het woord der propagandisten zelf. Ze verkwikken den propagandist, en bemoedigen hem op zijn dikwijls moeilijken weg". Welk pastor zou zich dan, zoo 't eenigszins anders doenlijk is, de eere laten ontgaan, om voorname broederen in zijn huis te mogen ontvangen?

Hiermede heb ik eenige eischen toegelicht, die men in sommige gevallen wel, in andere niet stellen kan, het zijn regelen-, die uitzonderingen toelaten.

En zoo ben ik langzamerhand gereed met wat ik over de vraag, mij gedaan, heb te geven. Ik wil wel bekennen, dat ik bij het schrijven wel eens me zelf heb afgevraagd: maar bezie je de zaak nu niet te veel als dorpspredilcant ? Maar ik kon moeilijk anders, want het eigenaardig karakter van •de pastorie bleef op de dorpen immers het beste bewaard? De vloed van het stadsleven heeft menige piastorie in den ouderwetsohen zin van het woord, weggespoeld. Al is misschien de behoefte , aan een centrum van het kerkelijk leven ol meerdere centra niet verminderd, in de practijk van het veelvormige en veeleischende leven, en bij, den aajiwas van de groote stadskerken, is dat contact niet wel mogelijk. Misschien dat in de toekomst, bij kerksplitsing, de oude p-astorie weer opgebouwd wordt. Hoewel de vraag blijft, of niet de stroom van het leven in de groote plaatsen ook dan niet te sterk zal zijn, voor dit min of meer vertrouwelijk centrum der gemeente; temeer waia^ zélfs op' ^de dorpen het knusse saamleven, waajvan de traditie verhaalt, in onzen bewegelijken tijd, wel ietwat verminderd is.

Waar de pastorie nog staait, willen wij ze, niet slechts vanwege haar eerbiedwaardigen ouderdom, maar ook wegend hare deiigden prijzen. Of neen, prijzen' zullen we niet, want ook haar plaats bekleedt ze met 'zwakheid en gebrek, al is er ook groote zegen van uitgegaan. We willen God danken, dat Hij om Christus' wil ons en ons huis wil verwaardigen, om tot iets te dienen in Zijn Koninkrijk, Het is genade als wij iets mochten wezen voor het huis Gods, en 't is genade, die verder ons alleen bekwamen kan; om getrouw te zijn.

Indien ons dan maar voor oogen mag staan wat rechtens van ons gevraagd mag worden. En da, n weten wij ook, dat onze ambtswoning, van |God geheiligd, nooit zal zijn de ptxstorie zooals de litteratuur die veelal teekent. Dan zal ze niet betrokken worden in de sfeer van het wereldsche leven, . zooals ons geteekend wordt „de pastorie van Argentières", waarvan Marie Hoeffelman verhaalt, en de pastorie van Wahlberg (in G. van Ecfceren, „de Stem die ver klonk") noch, een bolwerk vormen tegen de oude orthodoxie, zooals in de tra, gische figuur van Bald uitgebeeld wordt in Ba.rba.ra Rens. Want de kracht van de pastori© ligt ten slotte in het geloof, in de trouw, in de godzaligheid van de bewoners, in den invloed, die er van den pastor en zijn gezin uitgaat, in het milieu, dat hij doet ontstaan, in de onderhouding van het contact, dal naar traditie e-n ipractijk tusschen gemeente en pastori© bestaat. Buiten dit alles zou de pastorie geen geteékende plaats hebben. De menschen van de groote wereld zien van die bizonderheid niets. Ze zeggen als mijnheer Verhaeren (in: „de Wegerinks" „het boek van het wondere ambt" van Klaver Oudshoorn): „wat jullie dominees aan de markt brengt, houdt me ten goede, is een incourant artikel, er is geen vraag na.ar, zeggen wij handelslui". Ja, mijnheer Verhaeren heeft gelijk, het is een incourant lartikel, tenminste voor hen, die sjacheren willen met den hemel. Maar wij verkoopen ook niet. Wij hebben ook geen vendif-huis. En als men verstaan wil, hoe we nochtans zeggen tol de menschen: „k'oopi de waarheid en verkoopt ze niet", dan lezle men eens van dien man uit de gelijkenis, die verkocht , alles wat hij' had, om ééne piarel van groot© waarde te verkrijgen-! D|at is ons wondere ambt, om dit de menschen aan te prijzen, het leven te verliezen om h-et leven te vinde-n. En dit ambt siert ons, en drukt ons, verheugt ons en verootmoedigt ons, want we zijn zondige, zwakke menschen, die wonen in het midden huns volks. Maar zoo we door genade echte dienaren des Woords , mogen zijn, ook in den gewonen gang van het leven, dan zal op de pastorie iets lichten van den glans niet van ons, maar van het wondere ambt, dat 'God op ons legde. En ook van dit huis zal ©en rijke zegen uitgaan op het leven der gemeente, hidien er nooit wordt verzaakt het levende' en eeuwige blijvende woord van God; indien er de belijdenis in eere is, waaropi alleen de Kerk gefundeerd is: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods"; indien er als-aan Dianiël's huis, vensters zijn, • die uitzien-opi. Jeruzalem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

WAT MOET DE PASTORIE ZIJN ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's