GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wijsbegeerte in steen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijsbegeerte in steen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

In Berlage komen we inderdaad in aanraking met een grooten geest. Een man, die even vaardig de pen als het teekenstift hanteert, een kunstenaar door zijn woord en een veel begaafde door zijn scheppingen in de bouwwereld, van geheel nieuwen en eigen stijl. Daarbij mogen we in hem zien een bezonken natuur, die op merkwaardige wijze zich een zeer breede kennis van de historie en de wijsbegeerte wist eigen te maken niet alleen, maar die ook die kennis weet te gebruiken om zijn standpunt te verdedigen.

In zijn werken citeert hij zoowel Goethe als Dante, zoowel Kuyper als Nietsche, zoowel de Schrift als den Koran.

Daarom is het een vreugd om zich te verdiepen in zijn publicaties, en deswege verdient hij meer dan één kunstenaar de aandacht.

Maar om dezelfde reden is zijn werk ook zoo buitengemeen gevaarlijk. Immers waarheid en leugen, zuiver gevoel en reine fantasie, uiting van den spoedig aangegrepen kunstenaar en bewering 75 van den mensch, die vijandig staat tegenover de Openbaring onzes Gods, zijn zoo meesterlijk dooreen tot één systeem vervlochten, dat maar al te gemakkelijk men onder de bekoring komt, ook van datgene, wat den christen contrabande zijn moet.

Moeilijk zal men kunnen zeggen, dat de beschouwingswij s van Berlage oppervlakkig is, en wel degelijk geeft hij dan ook rekenschap van zijn belijdenis van de beginselen der sociaal-democratie.

Want niet opeens komt hij Jot de conclusie, dat de voedingsbodem voor het geniale samenleving is, waar de collectiviteit beantwoordt aan de eischen vaal het individu. Dat. is ook yoor hem een gegeven, dat op historische gronden wordt verdedigd.

Zie eens, zoo redeneert Berlage, wanneer .we hét oude Oosten uitzonderen, dan hebben we feitelijk maar twee bloeiperioden voor de kunst. Dat is de periode van het oude Griekenland, en de periode van de Middeleeuwen. Nu mag men een Renaissance-stijl stellen — en tot op zekere hoogte doet Berlage dat zelf ook — feitelijk kan men toch maar van twee hoogte-punten in het cultuurleven spreken. Tenminste wanneer men de cultuur afmeet naar he1; geen de bouwkunst vermocht. En dit moet immers. Want in datgene wat de mensch bouwde, wordt de universeele rijkdom van zijn geest compleet, en spreekt heel zijn ziel.

In de andere kunsten, schilder-en beeldhouwkunst is slechts een deel van datgene, wat in een tijdperk van levensrijkdom de geheele kunstuitmg omvatte. Schilder-en beeldhouwkunst moeten dienstbaar gemaakt worden aan het geheel van het gebouw, dat mén wil scheppen. En waar individueele uiting is van een "^an deze twee, daar kan toch slechts van een ten partiëele aianwezig zijn van een eigen stijl en een eigen type worden gesproken.

Nu is het geheim van dit eigen type steeds dit geweest, dat de kunstuiting werd gedragen door de religieuse behoefte. In beide perioden, die van de Grieksche cultuur en die van de Middeleeuwen, is het de begeerte der menschen geweest, om zich, ten behoeve van hun godsdienst, heiligdoanmen te stichten, die telkens weer de machtige drijfveer was, om al meer de kunstuiting te prikkelen.

En nu is er wel verschil. De godsdienst der Grieken is die van de aardsche goden. • De godsdienst van de Middeleeuwen is die van een, supranatureelen God, Misschien, dat datarmee in verband staat de overheersching van de horizontale hjn in de eerste en die van de verticale lijn in de tweede. Maar.

Er is ook een zekere ontwikkeling. Iets, waar ook Van der Pek op wijst in zijn lezing „Over het begrip en het wezen der bouwkunst". Meii gaat van het stadium der onvolkomenheid naar dat der volkomenheid, en van dat der volkomenheid naar dat der vergeestelijking. In elke periode is zich-bewust-worden, bewustheid, en daarna een loslaten van de realiteit en een zich boven de werkelijkheden' verheffen.

Maar in beide perioden is hetzelfde verband tusschen religie en kunst.

Op dit feit wijst ook Dr A. Kuyper in zijn. „Het Calvinisme en de kunst". En ook deze wordt eerlijk door Berlage geciteerd. Ook al is hij het dan met de verdere ontwikkeling der gedachten van Dr K. allerminst eens natuurlijk.

In het religieuse leven vond de kunst alzoo een voedingsbodem; een milieu voerbaar ontwikkeling. De religie vormde een sfeer voor de kunst, gelijk de kunst op haar beurt in de heiligdommen weer een sfeer voor den cultus gaf.

Maar dan komt de Renaissance. Zoo hoog geprezen. En toch is hier niet anders dan .achteruitgang, dan verburgerlijking van wat eens groot was.

Want met deze geestelijke omwenteling was ook de innerlijke aandrift om heiligdommen te bouwen, waarin de kunstenaar zijn ziel legde, verdwenen.

De Renaissance keerde d-an ook niet terug tot de Grieksche, maar tot de Romeinsche kunst. En daarmee reeds tot wat feitelijk een verwording van de hoogste cultuur-fase was.

En wel leefden 'nationale kunsteh op. De literatuur en de muziek-wereld werden verrijkt met nieuwe schatten. Maar de „kunst der gemeenschap", de boirwkunst, deelde in dien rijkdom niet. Èr was geen eigen s'tempel, en er was geen eigen drijfveer van hooger orde.

Met de opleving der vragen om geestelijke vrijheden, kwam er evenwel in de eeuw van de Renaissance in werkelijkheid een cultuur op, die stoffelijke en vergankelijke waarden het hoogste schat.

En dan is niet meer de religie, maar het .productie-proces de waardemeter der cultuur geworden.

Hoe meer dan ten slotte de industrie groeit, hoe meer het kapitalisme gaat hesrschen. Slechts enkelen genieten v, an de goederen, die er op aarde zijn; onrust in de geheele maatsch-appij is daarvan het gevolg. Het leven verarmt, de kunst wordt het slachtoffer.

De maatschappij is verburgerlijkt. De kunst met haar. S^|i^

Maar de reformatie dan?

Wel het protestantisme is „met dezelfde idealen bezield, als de overige. (!) vertakkingen der Renaissance". En daarom reflecteerde het wel een wijle , in een aparte architectuur, welke „in ons land

met zijn strenge Calvinistische conventie tot een bewonderenswaardige verbizondering steeg", maa^r na de Renaissance blijft het ook hier waar, dat er een belangrijke invloedsvermindering van de kerk valt te constateeren. Dan komt de Fransohe revolutie. En dat is de dood van kerk en christendom.

En Berlage roept het uit: „Das Christentum ist tot, zegt ook Scheffer. En wie den moed heeft dat te erkennen, zal eerlijker zijn, dan hij die eiken Zondag ter kerke gaat om het tegendeel te bewijzen".

(We weten het.... W ij beweren, dat het christendom niet dood is Oneerlijk )

„Nu had men misschien verwacht, — en de bedoeling van het Protestantisme was daarom zoo schoon, omdat bij een vrijer opvatting der religie de gevoelens ook ernstiger en dieper zouden gaan — dat het ware christendom komende was en dat de waxe liefde tot den naaste werkelijkheid zou worden. Maar hoe bedroog men zich."

De negentiende eeuw geeft al zeer weinig stof tot roemen. Er wordt dan gecopiëerd, maar er is geen eigen type, geen eigen cultuur. Of het moet dan zijn de cultuur der type-loosheid.

En welke beschouwing men nu ook over de geschiedenis moge hebben, men moet volgens Berlage toegeven, dat alles in onzen tijd aan geld wordt opgeofferd. Alle overwegingen worden door een geldelijken ondergrond beheerscht. En daardoor sterft het geestelijk leven, ook de kunst.

Er is een enkel mensch, die een uitzondering vormt. Maar er zullen wel altijd edele menschen blijven. Overigens is er slechts schijn.

En die schijn wordt het beste „bewaard, daar, waar men op straffe van met het heilige te spotten, genoodzaakt was cdüte 'que coüte de werkelijkheid te bemantelen, in de kerk".

Met instemming haalt de schrijver dan een Duitsch citaat aian, waar het heet, dat de kerk de zonde erkent; en dat heeft haar tot een vloek der volkeren gemaakt.

„En Gorter maakt de rake opmerking, dat door het juist niet gebeuren van het goede op aarde men denkt, dat het jn den hemel gebeurt." „In de groote burgerlijke poëzie gebeurt het goede in den hemel."

„Er moet weer religie komen, om nieuwe geestdrift te wekken.

Doch nu komt het er maar op aan, wat onder religie wordt verstaan.

Er moet een goede bodem zijn voor de kunstontwikkeling. En waar die is, daar is tenslotte religie. Den weg nu naar de betere wereld, wijst het Marxisme.

Zou men niet het verst kunnen komen, wanneer men bleef bij vergelijking van onderbouw en bovenbouw, en dat dus, evenals bij elke cultuur een goede bodem moet zijn voor goede ontwikkeling, in welk geval de ontwikkeling vanzelf gaaf, er ook voor de maatschappelijke en dientengevolge voor de kunstontwikkeling een goede bodem moet zijn?

En nu is het Marx geweest, die de richting daartoe heeft aangewezen, en dat is op zichzelf reeds zulk een geweldige geestesdaad, dat hij daarom reeds met Christus wordt vergeleken."

In visioen ziet Berlage de toekomst voor de bouwkunst:

„Dan zal" — wanneer de proletarische kunst werkelijkheid zal zijn — „de kunst die van de twee vroegere groote tijdperken overtreffen, omdat de cultuur zelf geestelijk zooveel hooger zal staan."

„Dan zal het drama als vroeger weer de synthese van alle kunsten zijn geworden en de oplossing nu niet in de noodlottige vervulling van een moeten, noch in de wanhopige mislukking van een willen, maar in de hoopvolle bewustwording van een zullen bestaan."

„En het volk zal opnieuw opgaan naar het religieuse gemeenschapsgebouw, waarvan de architecturale majesteit tot eerbied dwingt, en dat slechts te Jjenaderen zal zijn langs een triumfalen toegangsweg."

„Zal dit beeld een illusie blijken? en zal... deze actie, zooals Kuyper meent, een grijpen naar het onbereikbare blijken, doordien men dit hooge en heilige ideaal nu reeds in een zondige wereld verwezenlijken wil? " zoo vraagt Berlage.

En hij geeft zelf het antwoord:

„Neen, wij mogen er niet alleen op hopen, maar wij kunnen het zelfs verwachten. Want er moet weer komen een maatschappelijke orde, en een geslyleerde kunst".

„De Godsdienst zal dan zijn een aardsche, maar zijn leer zal bevredigen, zal vrede geven, zal opnieuw rust brengen, zooals vroeger er rust was in grooten stijl, niettegenstaande het felle beweeg der tijden. Maar die rust zal zijn een verheven rust, niet de rust des doods, maar die van het ware leven."

Ziedaar Berlage's „geloof".

Een overtuiging, die hij beleeft. Ook in zijn werk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Wijsbegeerte in steen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's