GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gaat, zooals ik indertijd zei te vreezen, 'k Ontvang gedurig vragen waarvan het vrij onzeker is, of ze wel vallen onder de categorie tot wier beantwoording ik me hier beperken moet. En ik krijg er ook die er zeker niet onder vallen. Dau is de beslissing wel eens moeilijk. In den regel neig ik er dan toe, liever even over de grens te stappen, dan door botweg af te wijiZen, den schijn van onvriendelijkheid op me te laden, üe vragers zal ik er zeker niet door ontstenmien; en m'n overige lezers zullen me in die gevallen wel dezelfde toegeeflijkheid bewijzen als ik zelf betoon.

Een en ander is, zooals men allicht begreep, een verüntschuldigende inleiding op de beantwoording van een paar vragen, die tot de grensgevallen behooren.

Br li. te A. vroeg me n.l.: Mag een cliristen (type als bedoeld wordt in vraag en antwoord 32 van onzen Heidelbeiger) aan het graf van 'n ongeloovige zeggen: „Hij ruste in vrede”?

Als ik op deze vraag inga, doe ik dat in de veronderstelling, dat ze niet maar zoo eens gedaan wordt, maar dat de vrager, om welke reden dan ook, belang heeft bij do beantwoording ervan. Uit zijn vraag zelve blijkt dat wel niet; maar ik begrijp, dat men bij het stellen eener vraag niet altoos kan vertellen waarom ze voor ons van actueele beteekenis is.

Het antwoord op B.'s vraag ligt, dunkt me, nog al voor de hand. 'k 2, ou zeggen, dat er veel afhangt van de objectiviteit der kwalificatie „een ongeloovige". Ontbreekt die in een bepaald geval; berust ze op onzen subjcctieven indruk, dat de overledene dien ze geldt, ofschoon hij een belijder was vaii de waarheid en onbestraffelijfc van leven, toch iemand was zonder zaligmalvcnde genade, daii mogen we zulk een subjectief en daarom altoos zeer onzeker oordeel nooit als regel van gedraging aan anderen opleggen. Het oordeel van een ander kan geheel anders zijn. En dan blijft het, al achten wij duizendmaal, dat het onze juist is, zijn onvervreemdbaar recht om anders te spreken over den overledene dan wij zouden durven.

Anders komt de zaak te staan, zoo ons oordoel, dat iemand een ongeloovige was, berust niet op een subjectieven indrulc, dien we bij een intiem verkeer als niet ieder met hem had, van hem kregen, maar op objectieve gegevens, b.v. op een levensuiting in woord en daad, die hem biji allen die hem kenden, openbaar maakte als een verwerper van het Woord en van den dienst des Heeren, zóó overtuigend, dat er op dit punt geen twijfel mogelijk is; en als er dan bovendien niets gebeurde, dat ook inaar een schijn van recht geeft om te hopen, dat hij vóór zijn dood nog tot berouw kwam. In dat geval zou er voor een „Hij ruste in vrede!" enkel plaats zijn in den zin van een verzuchting, ofschoon ik toegeef, dat de woorden dan niet gelukkig gekozen worden. Ze kunnen wel niets anders beteekenen dan een wensch, waarvan men de vervulling althans mogelijk acht. En daarom zouden ze, naar mijn oordeel, niet strooken met den ernst van de waarheid Gods en van onze christelijke belijdenis, dat do goddeloozen geen vrede hebbon. Al voegt het ons vooral in 't oordeel over een doode geleid te worden

door een liefde die alles hoopt — de eenig© die dat doet — en dat is de liefde vaa 1 Cor. 13. Stelf de eere van God en van Zijn Woord boven alles. In 't aligejneen voegt ons bij, graven groote voorziclitiglioicl in ons woord. Waar het leven van een gestorvene er ons geen rcclit toe gaf om te spreken van een heengaan en een rusten in vrede, voegt ons in eerbied voor de waarheid, het zwijgen.

Een tweede vraaig van "dcnzelfden lezer luidt: „In oen brief over m'n overleden vader schrijvende, gebruikte ik uit piëteit het woord vader met een hoofdletter. De gadresseerde antwoordde mij, dat ik me schuldig maakte aan Rome's zonde, dat den Paus aanspreekt met „Vader" en aan het woord van Jezus in Matth. 23: En gij zult niemand uwen vader noemen op aarde." " Heeft hij gelijk?

Xeen, deze strenige criticus had zeker geen g'elijk. Hij vergat, dat er voor het gebruik van hoofdletters in onzo schrijftaal niet ziilke vaste wetten zijn, dat hij of wie onder ons ook, het recht zou hebben te zeggen wat hier mag of niet mag. In elk geval moest hij weten, dat nog nooit de wet heeft gegolden, dat men alleen met een hoofdletter beginnen mag de namen van personen of zaken waaraan men goddelijke eere toekennen wil. Naar dien maatstaf kan de mian zelf ^een briefje van drie regels schrijven zonder aan afgoderij schuldig te staan.

En wat Jezus' woord in Matth. 23:9 betreft — do Statenvertaling heeft daar wel „Vader" (met een hoofdletter), maar de grondtekst heeft dien hoofdlettraniet. Als de criticus van br B. zich dus niet bezondigen wil noch tegen de Statenvertaling noch — wat toch wel nog erger zijii zal — 'tegen den grondtekst zal hij, als 'hij bet woorE „vader" wil schrijven het zonder beginletter moeten doen.

Jezus heeft het in Matth. 23:9 tegen geen hoofdletters, maar tegen heel wat ergers. De naam „vader", waarmee de Joodsche leeraars door hun leerlingen werden aangesproken was de uitdrukking voor een verhouding van slaafsche afhankelijkheid en volgzaiamheid, waarin geen mensch ooit tot een ander mag staan •— zou hij ook zijn vader zijn naar 't vleesch; waarin men alleen staan mag tot God.

En het is die verhouding en geen hoofdletter waarvoor Christus waarschuwt.

Het voorbeeld uit de vraag van B. bewijst wel tot wat letterzifterij — zelfs in den eigenlijken zin des woords — men vervalt als men niet doordringt tot den fieesteliiken zin der Schrift.

Correspondentie. J. A. te L. Zeker met genoegen voldoe ik aan uw verzoek — gelijk ik doe bij deze — in verband met wat ik schreef over de zonde tegen den Heiligen Geest, de , aandacht onzer lezers te vestigen op de artikelenreeks over hetzelfde onderwerp van Ds Schilder in de „Delftsche Kerkbode" (uitgever: A. van Oei. Koornmarkt 44, ' Delft), en op uw eigen bereid-Avilligheid de betreffende nrs Ier lezing af te staan. Wie Van dit aanbod gebruik wenscM te maken wende zich tot den heer J. Alberts, Chr. Onderwijzer, te Leersum.

A. E. te R. Als u de artikelen in de nrs van '24 Dec. en 2 Jan. nög eens wilt overlezen, zult u zien, dat ik uw vraag toch inderdaad wel beantwoordde. Kunt u het antwoord er niet in vinden, dan moet ik uw vraag niet goed begrepen hebben, en zralt u me genoegen doen met me die wat duidelijker geformuleerd toe te zenden.

U. P. W. Uw^ VTa, gen zijn, tot mijn leedwezen, te onbepaald, om voor beantwoording vatbaar te zijn. 'k Vrees dat het u ook moeilijk zal vallen ze schriftelijk duidelijlcer te formuleeren en toe te lichten. 'kRaad u er met uw predikant eens over te spreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's