GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEREFORMEERD FARIZEISME?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEREFORMEERD FARIZEISME?

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den laatsten tijd kwam de vraag aan de orde, in hoeverre men kan spreken van een „gereformeerd faxizeisme". De een acht het aanwezig, de ander ontkent het. Afgedaoht van een bepaalden vonn, waarin de aanklacht zich zou 'kunnen aandienen, is het de moeite waard, de kwestie onder de oogen fe zien: want, dat er menschen zijn, die gereformeerden en farizeeërs aan elkander verwant zien, valt, , niet te loochenen.

II.

Wanneer we nu, dan v.ëtji dezen, daji van dien kant, de bewering hooien, dat gereformeerden en farizeeërs elkaar ten nauwste verwant zijtt, en dat het type van den farizeeuwschen mensch op het type van den gereformeerden mensch bedenkelijk lijken gaai, dan gelooven wij, ajlereerst te mogen opmerken, dat de aanklacht ietwait voorbarig is.

Want aan den eenen kant blijk't, dat over de farizeeërs, over hun beteekenis en hun optreden, nog niet altijd eenstemmig geoordeeld wordt. Heel vaak wordt b.v. als een kenmerkend, typeerend verschijhsel in het farizeïsme genoemd, wat in het wezen der zaak slechts een uitw, aiS er van is; terwijl over de grondgedachten van het farizeïsme zelf soms nog getwist wordt onder hen, die hun vonnis over de gereformeerden al in den zak hebben.

En aan den anderen kant doet zich het verschijnsel voor, dat onder de aanklagers der gereformeerden de acte van beschuldiging lang niet steeds eenstemmig luidt; ja, zelfs, dat de punten van aanklacht bij den een precies het tegenovergestelde zijn van wat bij den apder een argument voor onze veroordeeling vormen moet.

Over de farizeeërs, zooi zeiden we, denkt men nog niet eendrachtig. Om maap iets te noemen: de een zegt het farizeïsme is in zijn wezen een sectei). De ander, wat milder in zijn oordeel, noemt het farizeïsme liever een geestelijke strooming 2), en erkent, dat het heirleger der farizeeërs onder het vodk zich bewoog en den band met het volk telkens bewaaiTde^). Hier is er een, die vast en zeker weet, dat de naamj der farizeeërs beteekent: de „afgescheidenen"... en dan volgt de rest vanzelf; mjaair ginds trekt een ander deze vertaling in twijfel en meent, dat het woord „farizeeër" is afgeleid va, n het werkwoord „uitleggen"; — dan zou dus niet zoozeer hun sectarische geest, als wel hun letterknechterij' stof moeten geven voor smaadredenen*). Volgens som-•ïiige geschiedbeschrijvers zijn de farizeeërs rasechte zonen van Ezra, maar mag men anderen geloo^ ^en, dan hebben ze Ezra's werk leelijk verbasterd»). Dat zij' uiterst streng en ongenaaikbaar waren, wordt van alle kanten verzekerd; maar 'och zijn er ook, die hen — men vergeve het Jeelijke woord — het voorbeeld van „soepelheid" binden«). Beurtelings ziet men in hen de troetelkinderen') èn de zondebokken van het volk»). Terwijl de een meent, dat Christus de Farizeeërs altijd en onder eiken vorm veroordeelt en zelfs verklaart, dat Jezus hen niet heeft begrepen ^), daar meent de ander, dat Christus alleen tegen de caricatuur-typen onder hen zich teweerstelde, en dat hij dus het echte farizeeërdom welgezind, althans niet „gram", was i"). Tegenover de berichten, die Jezus met nadruk laten waarschuwen tegen de leer der Farizeeën, ^J), staat de bewering van anderen, da.t Hij alleen tegen hun leven, en allerminst tegen hun leer zich verzet heeft'2).

Dit met betrekking tot dé farizeeën.

En nu de gereformeerden, — is men over hèn al uitgepraat? Het lijkt er niet opi. De-een vindt hen te ruim, de ander te eng van .opvatting. Wie af en toe bij' hen - een kijkje nemen, verlaten hen deels met de betuiging, dat de ramen er nooit opengaan en da, t het er dus ondraigelijk muf is, deels met de klacht, dat het er veel te veel tocht. Het Bijbelsch Kerkelijk WoO'idenboek valt een oO'genblikje uit zijn wetenschappelijke rol ön decreteert, dat de naam farizeeërs (met het oog op de beteekenis van „afscheiding van anderen") overeenkomst doet zien „met de leuze HAMMAB-DIL van hen, die vroeger afgescheiden nen hee tten'''^); 'en, als deze orakeltaal niet al te zeer door ons misduid ivordt, dan herinnert ze aan de Gereformeerden, vSit" wie esn dai' leidende figuren, Pïof. Dr H. H. Kuyper, een boek schreef onder den titel: „Hammahdil, Vap. de Heiligheid van het Genadeverbond" 1*). In deze zinspeling ligt dus de overtuiging er boven op', dat de verbondsgedachte van de gereformeerden hen in den farizeeuwschen afzonderingshoek drijft. Maa, r tegenover deze wQordenboekelijke wijsheid staat dan weer de verzekering van een heirschaxe van christelijk-géreformeerde, dordtsch-gereformeerde, vrij'-gereformeerde, oud-gereformeerde, hervormd-gerefórmeerde betoogers, die zonder eenige twijfeling weten, dat de verbondsbeschouwing der Gerefo-rmeerde Kerken in Nederland de verwereldlijking heeft in de hand gewerkt en de heilige afzondering heeft gebro'ken. Bfet Bijbelsch Kerkelijk Woordenboek weet zeker, dat wie ^, Hammahdil" zegt, de kerk uit de wereld' trekt, maar de anderen weten even zeker, dat men er mee de wereld in de kerk brengt.

Zoo moet het ons van het hart: „ea - alzoo is hunne getuigenis niet eenparig". Dat is eenmaal eerder gebeurd, in een wereldbeheeischend uur. Maar toen stond het geschreven v; an.. . farizeeërs.

Het zou evenwel uiterst gemakkelijk en goedkoop zijn, als wij in die lijn bleven doorredeneeren. Willen wij de zedelijke waarde of waardeloosheid! van de aanklacht eerlijk onderzoeken, dan is nu de vraag: wa, t is eigenlij'k het farizeïsme? En dan voorts: inhoeverre geeft het leven van de Gereformeerde Kerken in Nederland daa.rmee analogi'eën te zien of ook niet te zien? Laat het waar zijh, dat de aanklagers nog niet geno'Cg hebben doorgedacht, voordat ze hun ernstige beschuldiging ons in het gelaat slingerden, toch, zal voor ons • zelf opi deze twee vragen een antwoord zijb. te zo'eken. Planlus heeft ook gebruik gemaakt in zijh. aipologie van de verdeeldheid zijtaer beschuldigers, maax hij had toch nog wat meer te zeggen!

Wat is het farizeïsme?

Er is gezegd: het farizeïsme is naiar zijn weze'n ouder dan naar zijn optreden als afzonderlijke p a r t iji onder eigen naam en zinspreuk. Zijn diepste oorsprongen liggen in de geestelijke strooming, die in het Jodendom na de BabylO'Uische ballingschap overheerschend bleek, en die oo'k in 'de bedding van het Farizeïsme zich heeft gewrongen.

Als partij' treden de farizeeërs evenwel, voorzoo'ver thans nog 'is na te gaan, het eerst' op in de perio'de der Makkabeeën. In het verhaal van Flavins Josephus komen ze althans voor in de beschrijving van dien tijd^^). Toen de Makicabeeën, althans in den aanvang van hun publieke op'treden, met kracht opkwamen vo'or de gestrenge handhaving van de nationale eer van het Jo'dendom èn voor de onschendbaarheid yan zijn voorvaderlijke wetten, toen was er een groo'te groep van voorvechters voor de vaderlijke zeden, die in den kamp der Makkabeeërs met hart en ziel meeleefden. En toen de worsteling voor de Joodsch-nationale onafhankelijkheid ten slotte haar geestelijk-religieus karakter al meer losliet, bleven zij' aan de religieuse pretentie van Gods volk als uitverkoren en Gode afgezonderde natie vasthouden; zoo vertoonen zij het ideaal van de zuiver-wettische beleving der specifiek-israëlietische godsdienstige traditie. En daarbij' voeren ze straks den naam farizeeërs. Onder dien naam treft 'de geschiedvorscher hen reeds in de dagen van den idiplomaat-hoogepriester Jonathan (161 tot 143 vo'Or Chr.), en straks ook onder Johannes Hyrkanus (134—104). Onder de regeering van laatstgenoemde kwam het reeds tot een qpenlijk conflict tusschen de regeeringsmachten, die Israels leven slechts in nat ion al en zin de vrijheid en zelfstandigheid wilden veroveren èn de Farizeeën, die vóór alle andere dingen de geestelijke schatten van het volle, de wet en de geboden en de O'verlevering der vaderen, wilden beveiligen tegen den afval der tijden.

Waren dus in de dagen van Ezra, den hervormer van Israels eeredienst en rechtsleven (na 458) priesters en Schriftgeleerden nog één geweest, de splitsing tusschen hen dateert uit den tijd der Makkabeeën; uit de priesters ontwikkelt zich het sadduceïsme, uit de Schriftgeleerden het farizeïsme.

Tusschen Sadduceeërs 'en Farizeeërs werden de verschilpunten op den duur vanzelf almeer geaccentueerd. Niet alleen gingen zi| uiteen op do'gmar tisch terrein (waarover wij' thans niet meer behoeven te spreken), maar voO'ral in de kwesties van de diepste levensovertuiging en de gO'dsdienstige zelfbepaling gingen zij almeer uiteen.

Zooi zien wij' de Farizeeën straks O'ptreden met een eigen werkprogram, een apjarte religieuse doelstelling en een sterk geprononceerd karakter.

Wat daarbij wel het allereerst opvalt, is: him opvatting omtrent de geopenbaarde waarheid, omtrent de uitlegging en de autoriteit ervan. Wel wat al te ver gaat de onderscheidings-wellust van Oswald öpengler, die in d'e Saidd.'uQeeërs den mystieken en in de Farizeeërs den scholastieken geest ontdekt; volgens hem vertoont de Sadduceeër het type van Johannes en de Farizeeër dat van Paulus i"). Maar het staat toch wèl vast, dat de Farizeeërs zich kenmerken door een vooropstellen van de wet en van haar eischen. Het farizeeuwsche is het wettische: daar staat geschrc'ven!

Merkwaardig is daarbij' nu evenwel, dat deze „wet", deze schriftelijke overlevering der geopenbaarde waarheid, volgens de "Farizeeërs volstrekt niet mocht worden losgemaakt uit de windselen van de „overlevering der ouden" (vgl. Matth. 15:2, Marcus 7:3). Wat de vaderen hadden gezegd, dat was waar. 'De grondslag, waarop het godsdienstig leven van de leerlingen der Farizeeuwsche school moet worden opgebouwd, is niet de „wet", niet de Heilige Schrift „zondermeer", doch het is de „wet" naar de antieke, door de vaderen geijkte opvatting. De uiterst gecompliceerde uitwerking, die de Schriftgeleerde vaderen hadden

gegeven aan de wet ran Mozes, aan de heilige boeken, had nu eenmaal haar gezag; en daaraan mocht niemand tomen. De „halacha", d.w.z. de traditioneele opvatting vlaii wat mocht geschieden, kreeg hetzelfde bindend gezag als de schriftelijke oorkonde der Godsopenbaring. Men moest dan ook de Schrift uitleggen naar die overleven ring. En gelijk het meer gaat, zoo verging het ook hier. Straks krijgen die „menscheninzettingen" een hoogere waarde dan de Schrift zelf. Dat gebeurt niet alleen bij de eenvoudigen, maar het overkomt ook aan hun leiders. Een beroep op de Schrift voldoet niet; een beroep op de overlevering der ouden wel. Wie den Bijbel, voorzoover men hem bezit, anders uitlegt dan de traditie aangeeft, die staat buiten het koninkrijk der hemelen ").

ZoO' komt bij Gods geboden die ontzaglijke last van „menscheninzettingen"; het aantal geboden stijgt, dat niet van Mozes afkomstig is, maar wel diens gezag heeft. Straks is de Talmoed de fixeering daarvan. En dat deze houding meer en meer bewust wordt, blijkt ten overvloede uit de polemiek van de farizeeërs tegen het Sadduoeïsme. De Sad-, duceeërs erkenden alleen de schriftelijke wet („tora") als gezaghebbend, en maakten zich bij' de uitlegging en de nadere uitwerking er van met gerustheid los van de traditie der vaderen. Zoo worden de Sadduceeërs, behalve aristocratisch, ook eenigszins liberaal; zij zijn zoo „verzekerd" niet, en het dispuut is onder hen nog wel in eere. Maar de Farizeeën „zijn er al": ze hebben aan dispuut geen behoefte pieer. De beweging is bij' hen stilgezet; het water 'rimpelt niet meer, want het is toegevroren i^).

Deze onderscheiding van de sadduceeërs als de aristocratisch-liberale priesterpiartij' 'en de farizeeërs als de vertegenwoordigers der democratische orthodoxie, spitst zich straks nog sterker toe: het proces is niet meer te stuiten. Alle nieuw-opkomend leven, elke jonge beweging in het religieuse volksleven trachtten de Farizeeërs in hun bedding te leiden. Zoo werd het aantal gevallen, waarin toch heel bepaald voorzien moest worden in de schreiende behoefte aan een vaste, alle verdere debat afsnijdende „uitspraak" al grooter; en in dezelfde mate weidden Se geboden Vermenigvuldigd, de leefregels verscherpt. De poging om to-t allen prijs Schrift en traditie te verzoenen, en beide in dezelfde ongeschokte verhouding te prolongeeren in elke nieuwe verhouding, moest wel leiden tot een angstvallig preciese casuïstiek: voor ieder bepaald geval werd een „uitspraak" gefabriceerd; want alle onevenredigheid, die in de tot nu toe bestaande overlevering moclit schijnen Ie bestaan, moest en zou worden weggewerkt: het systeem mocht geen oogenblik in den steek laten en de eenheid tusschen voor-en nageslacht kon zich alleen handhaven door een knechting van den geest, die nooit tot de fundamenten van het gebouw van leer en leven mocht afdalen, maar alleen lij'men en krammen mocht. Immers, de vaderen hadden zich niet vergist. Naar beneden behoefde dus niemand den bouv/ te onderzoeken, want hij' was wis en zeker goed. Het eenige wat men doen mocht was: naar boven den bouw verder optrekken door verbinding te leggen tusschen wat de vaderen achterlieten en de zonen hadden voort te zetten op de basis van het overgeleverde. Zoo werd aan reformatie niet meer gedacht; 'en de dogmatische en ethische machtspreuken begonnen legio te worden.

Wie de dingen zoo groeien, en ook wie ze zoo ' vast-groe'ien ziet, die kan toegeven, dat de opzet der farizeeën niet zoo verkeerd was als wel de uitkomst. Wij' zeggen dit allerminst, om 'den joodschen hoogleeraar. Dr J. L. P|alache in het gevlei te komen, als hij beweert, dat Christus de Farizeeërs heeft verongelijkt, omdat hij hen niet begreep. Want Dr Ralache doet in zekeren zin monnikenwerk, als hij tegenover het Nieuwe Testament betoogen wil, dat de farizeeërs toch heusch niet allen de leelijke huichelaars waren, die een later geslacht van hen gemaakt heeft. En hetzelfde monnikenwerk doen de Engelsche theologen van den lateren tijd, voorzoover zij meenen, dat hun poging tot eerherstel van het farizeïsme ^^s) zich alleen handhaven kan door een botsing met het Nieuwe Testament. Palache zegt — om maar iets te noemen:

Er zijn zeven soorten (onechte) 2") Pharizeeërs:1. de Sichem-Pharizoeërs, d. z. diegenen, die evenals de mannen van Sichem (Gen. 34) Gods geboden vervullen alleen om er zelf voordeel van te hebben •en bij de menschen geëerd te worden; 2. die, om aan de wereld te toonen, hoe bescheiden zij zijn, zulke kleine pasjes maken, dat zij hun teenen tegen de steenen stuk stoeten; 3. die, om niet naar een vrouw te zien, met hun hoofd tegen een muur oploopen en het bloedig verwonden; 4. die zoo krom loopen als een hamer; 5. die vragen: at kan ik nog voor godvruchtig werk verrichten, dan zal ik het doen; 6. die de wet vervuUen uit begeerte naar toekomstige belooning; 7. die het doen uit vrees voor straf, ^i)

En dan voegt hij daaraan toe, dat de Talmoed zelf zulke farizeeërstypen in het ootje weet te nemen en ze als karikaturen weet te beschouwen. Zoo — aldus luidt dan zijn conclusie — is het farize'isme op zichzelf nog in het minst niet tot. huichelarij gepraedisponeerd. Majar wie meent, dit alles te moeten uitroepen tegenover het Nieuwe Testament en zijn orthodoxe christelijke lezers, die vecht tegen windmolens, om de eenvoudige reden, dat het Nieuwe Testament en de officiëele exegese (iets anders dan de, volksmond decreteert) van. het N. T. nooit farize'isme en huichelariji in elk geval heeft vereenzelvigd. De figuur van Haulus, den voormaligen farizeeër, zegt al genoeg; en Plaulus de christen verdedigt niet het standpunt, maar wel den persoon van 'den vroegeren farizeeër Paulus. 'Ook onder de farizeeërs waren eerlijke strijders, waarachtige worstelaars die het ijzeren juk op zich namen en er mee niet den berg der zelfvoldaanheid, maar de brug der zuchten overgetrokken zijn, als in de tegenwoordigheid Gods ^^).

Zeker, de doorloopende voorstelling der Evangeliën is wel degelijk die van een Christus, die twist tegen de Farizeeërs, en van Farizeeërs, die met Christus disputeeren, die hem verstrikken willen in woorden en hem willen inspinnen in het rag van hun eigen casuïstiek en dialectiek. Maar men vergete niet, dat „Jezus soms minder tegen hun stelsel als zoodanig opgetreden is dan tegen de bij dat stelsel niet te vermijden praktijken van huichelarij" 23). Hun „zuurdeesem" is verkeerd; in hun leer ligt een element, dat moet doorwerken en dat dan alles bederft en het geheel ten slotte o V e r h e e r s c h t. De huichelarij' is niet de inzet, maar het gevolg, dat intreedt bij krampa.chtige handhaving van het eens gevondene.

Deze afglijding naar het eigengerechtige standpunt 'is dan ook in haast elk oplzicht te bewij'zen. De versteening van het hart, de aifstomping van het fijner-religieus besef laat zich alls een somber spel van tragisch en ernst schier met dramatische hoofdwendigheid af teekenen.

Daar is, om te beginnen, de kwestie van den naam. Het schijnt, dat de benaming „farizeeën" — afgescheidenen — oorspronkelijk niet hun eigen keuze, maar een scheldnaam geweest is 2*). Het waren de tegenstanders, die hun dezen minder vriendeüjken term — „separatisten" — hebben vereerd. Zelf noemden zij zich althans eerst heel anders, b.v. „chasidim", de vromen; of: haherim, het gezelschap, de broeders, de fellows. Maar de scheldnaam is later door hen zelf als een soort eerenaam aanvaiard, en tenslotte zonder eenige bepaalde herinnering aan zijta. ooTsprong vastgehouden. De berusting in den naam maafete plaats voor de verheffing ox^ den naam. Zooiets is in de geschiedenis meer beleefd; maar het is toch altijd een zekere vergroving van het gevoel: ie een scheldnaam accepteert en straks er mee pronkt, loopt gevaar, de scherpe punt van de aanklacht, die de naamgeving beheerschte, aif te stompen en het waarheidselement er in te verdoezelen; het debat met den tegenstander snijdt hij ajf, door zijn scheldwoorden kalm over te nemen, en zoo levert hij in berusting den vijand over aan zijn dwaling en zichzelf aan zijn zelfgenoegzaamheid. En vooral in de sfeer van het heilige is de omzetting van scheld-in eere-namen altijd een verlies: ant een naam is een sociaal verschijiisel; en wie den naam laat vormen door het toeval df door den tegenstander, die doet geen moeite meer, het werk van God, zooals hij het ziet, te belichten op zuivere wijze; dit kan niet anders dan op schade voor den mensch zelf en voor zijta. omgeving uitloopen. En toen dus de farizeeën met den naam en dus ook met het begrip van „afgescheidenen, sepiaratisten", een behaaglijk spelletje van verzekerde menschen begonnen, hebben zij hun eigen afval verhaast. Want de afzondering is er wel, en de Bijbel zegt meer dan eens: scheidt u af". Doch de „afzondering" is in den Bijbel altijd een gebod, om der wille van den nood gegeven. Doch de vervlakking van den gewenningsnaiam maakte het noodgevoel tot een antiquiteit, die geen mensch meer begreep: e afzondering bleef geen* noodstand, maar werd object van den wellust. Goede afzondering had Ezra gepredikt, want Ezra scheidt Israël van de vreemden, en Levi van de broederstammen af; hier is de scheiding organisch; hier bedoelt zij! ieder volk, en lederen stam zijln eigen aard te hergeven, opdat elk deel aan het geheel en èlle binnenleven aan het buiten-leven dienstbaar zich stellen zou. Achter Ezra's refo^rmatie ligt het Plinksterfeest en de breedheid van het Messiaansche heil. Zulke afzondering vinden we b.v. ook in Nehemia 9:2, Leviticus 20:24, Numeri 16:9. Maar die is dan ook absoluut vreemd aan de afzonderingstactiek van de latere farizeeën (al herinnert het Bijbelsch-Kerkelijk Woordenboek aan die teksten). Want de farizeeuwsche afzonderingswil is door en door valsch. Hij scheidt niet alleen wat God gescheiden, maar ook wat Hij' verbonden heeft. De Farizeeuwsche afscheiding is geen graven van een eigen bedding voor den stroom van het heil, die straks den oceaan van het wereld leven zoekt (zóó scheidt God af), maar een egoïstische kring­ vorming, waaraan alle breedheid, alle ontferming, alle uitbreidingsverlangen vreemd is. Het Oude Testament zegt tot den Israëliet: edere Israëliet is uw „chabeer", ook de naar uw meening wv trouwe, ook de onwetende, wajit hi| is verbondskind, en de liefde legt hem op uw weg. Maar de farizeeën vragen: ie is mijto. chabeer, wie is mijn naaste, met wien heb ik nu effectief w& i te m^. ken? Zij laten hun volk, zij laten de „kerk" los, en worden een volkje in het volk, een kerktje ; in de kerk^s). Eerst willen zij! nog fepresentantea 1 zijn van de klassieke leerairen en schriftgeleer-. j den van hun volk; maaï na een poos zijh ze een 1 s e c t e. Dat kon niet uitblijven. (Vgl. Hand. 15:5 ; 26:5).

En de sectarische mensch, als hij' het niet zegt, dan dénkt hij het toch: Ik hen reiner dan gij. „Heere, ik danlc U, dat ik niet ben als deze".

Voorts komt de afglij'ding der farizeeën ook uit , in hun verhouding tegenover de gehoorzaam-; heid aan de wetsvoorschriften. Het Oude l'estament heeft, o zeker, ook met sterken aaa-; drang de wet naar voren geschoiven. Maar de wet \ staat daar niet tegenover de belofte. Juist het ! omgekeerde vinden we: de wet is, als alle open-| baring, vrucht van genade. En wel wordt door ' het O. T. de wet voo-rgehouden lals een bedekking • van de genade, als een sluier, die over haar glans i getrokken wordt. Maar ook daarmee vernietigt het j O. T. de genade niet, want zóó wil het O. T. juist '' door de wet het hart van den vrome prikkelen tot '; het verlangen naar meerdere genade; de wet wordt | een paedagoog tot Christus, tot den Messias, die ' het heil doet opgaan.

Maar wat hebben nu de Farizeeërs van de wet gemaakt?


1) Zie b.v. Schürer, Geschichte d. Jüd. Volkes im Zeit-'"wr Jesu Chr., II, 4e Aufl., 465.

2) B. van Alfred Edersheim, The Life and Times of Jesus we Messiah, London etc., Longmans, Green & Co', ed. rev. ^»1-I., 310.

3) Friedlander, Die religiösen Bewegungen innerhalb des iP^fatums im Z.A. Jesu. Berhn, Georg Reimer, 1905, 12. «streden door König, Gesch. d. Altt. Rel., 1905.

4)„Bijbelsch-Kerkelijk Woordenboek, Groningen, Wolters, «*. II, 92. Schürer, a.w. 466/7; R. Leszynsky, Die Saddu-'•^% 1912, 27, 106.

5), , ^8l-Palache, Inleiding tot den Tahnoed, 41. Sillevis

6)Handb. Heihge Gesch., Kampen, 1914, 11, 68/9. ) Friedlander, a.w. 12, cf. 229.

7) Friedlander, 12.

8) Adolf Gersom, Der Chacham Kohelet, Frankfurt a. M., Kauffmami, 1905, 119.

9) Palache, 29. Vgl. R. T. Herford, Pharisaism, its. aim and its method. Crown Theol. Libr. XXXV, London, f912, duitsche vertahng van Rosalie Perles, Das Pharisaische Judentum in seinen Wegen u. Zielen dargestellt, Leipzig, 1913, 133-139. Ook R. T. Herford, What the world owes to the Phar., 1919.

10) König, Gesch., 622; Friedlander, 230.

11) Matth. 16:6; Lucas 12:1.

12) Friedlander, 111, die verwijst naar Matth. 23:3, '23.

13) II, 92.

14) Amsterdam, H. A. van Bottenburg, zij.

15) Antiq., XIII, 5, 9.

16) Untergang des Abendlandes, II, 1922, 255.

17) Schürer, II, 456—458.

18) Schürer, II, 480.

19) Zie noot 9 en ook I. Abrahams, Studies in Pharisaism and the Gospels, 1917.

20j Haakjes van dr Palache.

21) Zie Palache, 27, Ederheim, I., 312.

22) Dr J. Ridderbos, Zie Geref. Tlieol. Tijdsohi-., XX, 199.

23) Dr F. W. Grosheide, Kommentaar op Matth., Amsterdam, Bottenburg, 196, vgl. 271/2.

24) Bijb.-Kerkel. Woordenb., II. 92, Schürer, II, 467/8.

25) Schürer, II, 471 v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

GEREFORMEERD FARIZEISME?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's