GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

; Dr J. C. de Moor f.

Een abonné — wien daarvoor mijn dank — zendt mij uit den •2en jaargang van „Ons Tijdsclirift" enkete bijdragen, geleverd door wijlen dr J. C. de Moor, en meent, dat de lezers er graag van kennis zullen nemen. Ik deel dio meening, omdat het tijdschrift niet ineer te verkrijgen is, en het merkwaardige in deze dingen is, dat dr de Moor, toen hij de..onderstaande bijdragen schreef, 19 jaren oud was. Uit biografisch oogpunt hebben ze dus beteekenis. Hier • voJgt eerst een stuk proza:

„En zoo er iets schoons in uw harte leeft, och, gedenk, dat alle goed© gave van God is, en ge die gebruiken moet in .Zijn dienst. De kunst, het schoone — 't is eene afschaduwing van Zijn goddelijke Heerlijkheid, die de Hemelen vervult, maar ook in 't riet aan den oever en 't murmelen der beek tot ons spreekt; die 't lied der nachtegalen en de zang der zee ons verkondigen; en zoudt gij dan aehterblijvai, en 't schoon, dat Hij in uw ziele wilde geven, in een zweetdoek verbergen? Maar immers neen, ge eischt alles, en bovenal de kunst op voor den Schepper van hemel en aarde, Die in den Redder onzer zielen ook onze Vader is, en dies spreke uw mond, en melde uw pen, uw lied, uw beeldende kunst, ja alles, wat lieflijk is en wèl luidt, den lof van Hem, Die eens ons de zaligste heerlijkheid zal geven, als Hij straks ons lichaam herstelt in zijn oude pracht, vereenigt met onze ziel, en het lied van Mozes en het Lam voor den troon uit den mond der verloste menschheid en der heilige engelen gehoord zal worden, ook een triomf der volmaalrte kunst!'"

A.; 1 Maart 1897.

J. C. d. M.

En vervolgens poëzie:

Oudejaarsnacht. CEen Sonnet.) Pred. 3:11b.

O Gij, Die d' eeuw gelegd hebt in ons hart. Uw menschenkind verheven boven 't stof, Geroepen tot 't vertellen van Uw lof, Eii ons in 't wezen prent die diepe smart, ' '

, Dat heimwee naar het zoete Vaderhuis, i Naar d' eeuwge woning van Uw heerlijkheid. Dat trekken van de ziel naar 't huis, bereid Daarboven, beter dan deez' aardsche kluis, — '

Er leeft een stil vertrouwen in 't gemoed Van Uwe kindren, als der eeuwen spoor Zich teekent in het zand van onzen tijd,

Dat Uwe komst welhaast hun ziel bevrijdt, Nu 't moede oog reeds aan de kim den gloor Van d' eeuwgen dageraad met vreugd begroet.

Dec. 1897.

J. C. d. M.

Bijdragen als hier weergegeven zijn, krijgen zooveel beteekenis juist dan, als men ze kan zien in het licht van een daarop volgend leven, waarin de geest zich heeft geopenbaard, zooals het in dr De Moor te zien is geweest.

'Over de Generale Synode.

De persstemmen zijn vele en komen vrijwel tegelijk; daarom kan volledigheid hier niet worden'nagestreefd. AVe laten een paar geluiden doordringen tot onze lezers.

Prof. Grosheide zegt in „Noord-Holl. Kerkbl.":

Een merkwaardig teeken des tijds was het zeker, dat de kerkeraad der Nederlandsch Hervormde Kerk te Hellevoetsluis een schrijven zond, waarin onze Synode wijsheid van God wordt toegebeden. Deze Hervormde broeders hebben blijkbaar verstaan, dat de Synode zaken heeft te behandelen, die raken de Gereformeerde belijdenis, welke ook dezen broeders dierbaar is. God geve, dat weldra allen, die deze beUjdenis liefhebben, ook kerkelijk als broeders samenkomen !

De waardeering van het teeken van meeleven Van den Herv. kerkeraad is onder ons vrijwel algemeen. Niet alzoo in het „Algemeen Weekbl. v. Christendom en 'Cultuur'". Daar merkt een der bedienaren van „Oog en Oor" op:

Dat Christenen deelen in elkanders moeilijkheden is zeker sympathiek. Het komt maar al te veel voor, dat zi] elkander, om de verschillen, die er in dezei be-' deeling blijven, verketteren.

'Men kan echter met de beste bedoelingen zeer zonderling handelen. En dat heeft m.i. deze kerkeraad gedaan. Zijn sympathiebetuiging heeft iets — veel zelfs — van een familiair bezoek bij een familie, bij welke men niet is geïntroduceerd. In het dagfr lijksche leven zoii men zoo iets uiterst koel opnemen, al zou de ongenoode gast natuurlijk wel beleefd behandeld worden.

Evenmin als een gebed op den hoek eener straat behoeft te geschieden, evenmin is het noodig stille sympathie zoo officieel te uiten. 'M.i. is het zelfs beter van niet, omdat men niet weet, of men niet, zegenende naar de ééne zijde, naar de andere zijde iets 'heel anders doet.

o-Schrijver van dit artikeltje, A. D(orst? ), staat dus blijkbaar nog al critisch tegenover het „Algem. Weekbl. V. Chr en Cultuur". Want als het niet netjes staat, in huis te loopen bij een familie, waarbij men niet is geïntroduceerd, om wat v r i e n d e 1 ij, k s te zeggen, dan staat het vermoedelijk heelemaal niet netjes, voor de deur van die familie te blijven staan op de straat en; dan voor aller oor te roepen van de familie, waarbij je geen introductie hebt verkregen en waarvan je dan ook heelemaal niet op de hoogte bent: kijk eens, wat een schandaal gebeurt daar; luister eens, wat een onzalige „drijfjacht" daar in huis

Tegen de daad van Hellevoetsluis kan misschien de „cultuur", tenminste wanneer ze wordt gedegradeerd tot „étiquette" iets hebben in te brengen. Maar het christendom kan er niets tegen hebben. Maar tegen de doorgaande houding van het „Algemeen Weekbl. v. Christendom en Cultuur" heeft behalve de étiquette, ook de cultuur en vooral het Christendom erg veel in te brengen. Maai-„Oog en Oor" schijnen daarvoor nog gesloten.

In hoeverre achter de deur van het huis, waar ongenooden volgens A. D. niet mogen binnentreden, de „drijfjacht" wordt georganiseerd, leert ds Milo in de „Almelosche Kerkb.":

Laat mij slechts dit ééne mogen uitspreken, en dat 'doe ik met groote blijdschap: 'er is niets, volstrekt niets te bespeuren van eenige 'Hetze, niets van wat ook maar zweemt naar ketterjacht. Er wordt menigmaal voor den hoofdpersoon in het geding gebeden als voor onzen broeder. Maar tegelijk valt bij alle ruimte van blik en bij onderscheid in waardeering een ongekende éénheid te con^ stateeren in het hooghouden onzer belijdenis, in het opkomen voor de waarheid en in bet buigen voor het gezag der H. Schrift.

Prof. Grosheide merkte eenige weken hetzelfde op. En de „Overtoomscbe Kerkbode" (van Amsterdam-Zuid) is óók tevreden. In een Synodale rede van prof. Kuyper, die geheel en^ ai inging tegen de gedachte, die van te voren door Amsterdam-Zuid was uitgesproken, bracht het blad maar één bezwaar in; en dat gold niet zoozeer den inhoud van de rede, als wel een van de bij-zaken. Dat wijst dus op een toenadering, waarover zich ieder verblijden kan. Evenzoo is het blad goed te spreken over de ontvangst van dr Geelkerken ter synode:

Woensdag is hij gegaan en de ontvangst te Assen was boven verwachting. > '

Hoffelijk — uiterst hoffelijk, zoo vanwege de Synode als van Assen's kerk zelf.

De Synode had een deputatie gezonden bestaande uit Prof. Dr F. W. Grosheide en Ds T. Gerber en ook 'de aJEvaardigii; ig van , Amsterdam-Zuid was aanwezig, toen 'Dr Geelkerken, vergezeld van Prof. Woltjer 'te ruim één uur te Assen aankwam.

Op het perron en voor het station bevonden zich heel wat meelevende leden van Assen's kerk. Blijdschap lag op het gelaat en het best wordt het gevoelen van allen vertolkt door de woorden van een zuster der Asser gemeente, die zei: „Blij dat ie er is, nou komt alles goed."

Meer zullen wij er niet van zeggen.

Die blijdschap was algemeen en werd in woord en handdruk te kennen gegeven.

Verheugend is ook, dat van deze zijde erkend wordt, dat de historie van het „Briefje" uit de wereld is. De synode zelf heeft officieel daaromtrent een publicatie gedaan; en de „Overt. Kerkb." geeft daarvan ook mededeeling. Aldus:

Amsterdam-Zuid had in haar protest tegen de suspectverklaring van Dr Geelkerken opgemerkt, dat er geen recht was om Dr Geelkerken naar het onderteekeningsformulier — waan^an denkelijk niemand, behalve de dominees het bestaan kende, — de bekend geworden vragen te stellen, omdat de aanwijzingen, die dit formulier er vóór noodig acht er niet waren, en daarom had de „Classis geen gewichtige oorzaak van nadenken" gevonden, maar hadden Deputaten art. 49 dit uitgesproken. Niet da eerste keer bijl hun bezoek op 1 April ter Classicale vergadering, doch, nadat 'n bespreking met Prof. Kuyper had plaats gebad.

De frontverandering van Deputaten is toen ter Classicalo vergadering van 22 April door Amsterdam-Zuid uitgesproken en geconstateerd, wat Deputaten •ontkenden. Zij hebben gezegd zelfstandig de vragien te hebben geformuleerd, een voorstelling, die door Amsterdam-Zuid in twijfel werd getroldcen, doch na door de voorstelling van de toedracht der zaak in de mededeeling van Commissie drie, wordt rechtgezet en tO'egegeven.

Zoo langzamerhand komt het licht. Het is wel wat jammer voor de velen', die reeds lang in hun bladen, óók op grond van het verhaal van het „briefje", hun „drijfjachf-legende hebben geschreven, dat hun dit moois afgenomen wordt, maar 't is niet anders.

Laat me mogen eindigen met een opmerking van ds Kunst in de „Geld. Kerkbode" over dezelfde zaaic:

Er is herhaaldelijk, bedekt misschien nog meer dan openbaar, op gezinspeeld dat deze hoogleeraar (Prof. Kuyper. K. S.) aan de behandeling der zaak voor de classis Amsterdam een sterk persoonlijk aandeel had genomen.

De deputatie van den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid heeft nu, daartoe gemachtigd, de woorden daarop betrekking hebbend teruggenomen.

Er is in heel deze aangelegenheid zooveel onaangejiaam persoonlijks geweest, dat het niet anders dan verheugen kan wanneer er althans een deel van die misverstanden wordt opgeruimd-

Als zoo eens alle zaakjes onderzocht werden, waarmee de „pers", de hetaere der aarde, haar minnaars voor 'den mal gehouden heeft, den laatsten tijd....

De promotie-kwestie van: Kampen-

Weer geven we enkele pers-uitlatingen over de aan de orde gestelde vraag, of men te Kampen ook zal kunnen promoveeren. De zaak krijgt nog wat meer be-j teekenis, sedert door de classis Zwolle, die haar door-j zendt naar de part. synode van Overijsel, er een kerkelijke aangelegenheid van gemaakt is-Dr C. Bouma van Zwolle schrijft:

Voor de Theologische School is het aannemen van | het voorstel zeer profijtelijk te achten-Het zou zijn' de kroon op den aan haar verrichten arbeid, - waax-door zij haar vleugels geheel zal kunnen uitslaan en j al haar krachten kan ontplooien. Aan haar Hoog-j leeraren kan het niet anders dan groote voldoening' , 'geven, dat ze ook den doctorsbul zullen mogen uit-] reiken. En voor haar studenten is het zeer gev/enscht.-De lust tot studie wordt er door opgewekt. En zoo worden de Kerken er door gebaat-

En ds Renting merkt in de „Geld. Kerkbode" op; l Bezien bij het licht der wetenschappelijke praJc-, tijk, is de oplossing van dit vraagstuk o.i. niet zoo j moeiUjk. |

Er zijn wel inrichtingen, vooral in het Buitenlajia)|, |

die met vrij wat minder recht reeds jaren lang aan de liefhebbers den doctorshoed verschaffen.

Niemand zal durven beweren, dat er te Kampen minder wetenschappelijlüe Theologie wordt gedoceerd dan te Amsterdam.

En nog minder zal men durven beweren, dat , , de Kamper School" wat het Tlieologisch onderwijs - betreft, achterstaat bij de Rijks-Universiteiten in ons Vaderlarid.

Een principieel bezwaar behoeft bestaan. er dus niet te

Alleen zou de vraag kunnen rijzen, of het aan de orde stellen v'a^n deze zaak in deze dagen, nu toch de „uiterste noodzaak" er niet toe dwingt, daar voor onze Kamper „Fideelen" na hun volbrachte studiën in de IJselstad de gelegenheid reeds eenigen tijd is geopend om zonder dubbele examens aan „de Vrije" te kunnen promoveeren, wel gewenscht kan worden geacht.

We achten deze zaak volstrekt niet zonder beteeke-..nis, maar meenen toch, dat er heden ten dage op Ékerkehjli en wetenschappelijk gebied problemen zïch ^, : aan ons opdringen, welker oplossing aller aandacht, ïaller samenwerking vraagt en die ongetwijfeld van grooter gewicht zijn dan het scheppen van een nieuwe mogelijkheid, om zich met een doctorshoed te sieren.

Voor het overige wachten we en zien toe.

Dordt en Assen.

Dr Kaajan, kenner der Dordtsche synode, geeft een beooideeliag van de broclim-© van mr A. C. G. v. Proosdij: Dordt en Assen-Met den schrijver verschilt hij van gevoelen:

Eïedenkelijk wordt echter het betoog van Mr van Proosdij, als hij ten slotte beweert, dat de zaak der Remonstranten daarom op de 'Dorische Synode, dus op een Generale Synode beslist werd, omdat de Generale Staten dit in hun Artikelen van de bijeenjoeping dezer Synode hadden bepaald. De Kerken werden dus in dezen door de H. M. Heeren Staten-Generaal in een hoek gedrongen, waar zij volgens . haar eigen beginselen niet wilden zijn. „Hun moeten, was niet een kerkrechtelijk maar een politiek gmoeten", zegt van Proosdij met groeten nadruk.

Dat de Dordtsche Synode van 1618—'19 door de Generale Staten is uitgeschreven; dat op deze Synode 18 politieke conmiissarissen zitting hadden, aan wie de handhaving van de uitwendige orde was opgedragen; dat deze Heeren vooral door hun recht van veto groote macht hadden en inderdaad op heel het Synodebedrijf geduchten invloed hebben uitgeoefend, geen eerlijk historie-schrijver zal dit ontkennen-

Maar dat de behandeling van de zaak der Remonstranten op een Genera Ie Synode der Kerken door de Generale Staten zou zijn opgedrongen, is met de feiten in flagranton strijd.

Juist de Kerken hadden jaar in jaar uit op het bijeenroepen van een Generale Synode onvermoeid aangedrongen.

e—Jn het jaar 1589 achtte de Synode van Noord-"^'•ïïolland het bijeenroepen van een Generale Synode oimoodig, omdat geen „swaericlcheden" ertoe noopten.

Maar in het jaar 1597 werd dit anders-Toen werd de Synodale Kerk van Amsterdam door de Noord-Hollandsche Synode vermaand, om diligent te zijn in het aanvragen van een Generale Synode bij de Generale Staten.

En waarom? Omdat duidelijk was gebleken, hoe noodzakelijk zulk een vergadering van de Nedorlandsche Kerken was-Ja, dit verzoek om een Generale Synode werd zelfs aldus gemotiveerd: „Om dieswille dat hier verstaen is, dat aireede vuyt het midden der kercke scheurynge onstaat ende ooc sommige predicanten versoucken in soeckere stucken der leere gednlt te syn, welke nieten s'taet bij e ene particuliere vergadcrynge, ma-er tot dejj nationalen synodum ge hoort".

Toen dan ook 's Lands advocaat Van Oldenbarnevelt met nadruk om de redenen vroeg, die de Kerken tol het indienen van het verzoek om. een Generale Synode hadden gebracht, werd door de Kerken gewezen op de appellen en op de „swarickheden ende vragen der kercken particulier, die niet anders dan door middel des synodi nationalis connen gebetert wórden". (1605).

Dit roepen om een Generale Synode geschiedde niet pas in de jaren 1610—'18, maar reeds in het jaar 1597. Juist het niet-saamkomen in Generale Synode van de Nederlandsche Kerken heeft toen gemaakt, dat straks de zaak der Remonstranten van zoo groeten omvang en van zoo gevaarlijk karakter kon wowien.

Laat ons hopen, dat hel debat geen voortzetting meer noodig geoordeeld wordt. Het is overigens een troost, dat niet van één zijde, maar van beide kanten een beroep op Dordt is vernomen. Het bewijst, dat niet de een alleen met de ouden werken wü.

Gebed voor de Wereldfederatie.

A-s-Zondag 21 Febr. is een dag van gebed voor de wereldfederatie van Christenstudenten. Aan den Oproep ontleen en we de volgende bizonderheden:

Aan het eerste geslacht der Wereldfederatie heeft God op wonderbare wijze Zijn grootheid geopenbaard. De zending van Westersohe landen begon evangelisten uit de studentenvereenigingen naar Afrika en het Oosten af te vaardigen. Bewegingen uit kleine groepjes opgekomen, 2ijn machtig uitgegroeid. En de stichters en leiders zijn door God tot voortgaan geroepen, niet wetende waar zij gingen; zij hebben volgehouden als ziende den Onzienlijke. Velen van hen zijn ons voorgegaan, om Hem te zien van aangezicht tot aangezicht; door hen hebben wij een levend onderpand in de Gemeenschap der Heiligen.

De tweede generatie zag zich geroepen tot den strijd voor God's Koninkrijk, kwam vaak in 'theetst ervan en werd dikwijls in verwarring gebracht door het verloop van het conflict, dikwijls ook ondersteund door een oplevend geloof en verwachten binnen de Federatie en ^g, daarbuiten. Toch, als altijd, werd Zijn kracht in zwak-Jtteid voÜDraoht. De gebeden waarop in den tijd na den i^iöbrlog geen antwoord scheen te komen, hebben ten­ slotte toch getriompheerd in het geestelijk leven en in het gemeenschapsbesef, dat door ellende en oorlog is verrijkt en versterkt in plaats van te niet gedaan, wat zijn weerklank vindt in den oproep tot broederschap, welke bevorderd wordt door de ontwikkeling van het „European Student Relief" tot de „International Student Service" en in de stichting van de „Refugee Student Christian Associations".

Daarom zouden wij, die tot de tweede generatie behooren, ontrouw zijn aan onze voorgangers, als wij niet, evenals zij, geloofden dat alle beloften vervuld zullen worden.

Boven onze ongelijke verhoudingen en onze onopgeloste staatkundige vragen heerscht God's wil tot liefde, die er slechts op wacht te worden doorschouwd en vervuld.

„Hij, die Zijn wil wil doen, zal van de mogelijkheden, die nu komen, weten, of zij geïnspireerd zijn door den Geest Gods, of dat zij slechts scheppingen van eigen verlangen zijn; hij zal weten of de bergen, die het pad waarlangs hij gaan wilde, versperren, God's wegwijzers zijn, die een verandering van koers voorschrijven, of dat zij God's roepstem zijn, om ze, in geloof op Hem, in zee te werpen" (uit Hogg „Redemption from this World).

. Deze gebedsdag valt in het 30e levensjaar van de Federatie. Het groote werk, dat zij verricht heeft voor het koninkrijk Gods over heel de wereld, vooral in kringen, die voor het christendom geheel gesloten waren, is wel een der meest op den voorgrond (redende verschijnselen, die tot dankbaar meeleven mogen opwekken.

Ook al een monsterverbond?

Mevrouw Mankes-Zernicke schrijft in „De Hervorming";

„U gedenkt natuurlijk even het zilveren feest van de Koningin? " vroeg de voorzitter van de X-sche Bondsafdeeling, op een toon van vanzelfsprekendheid, den 7en Februari, vlak vóór de godsdienstoefening.

„Neen, dat ben ik niet van plan", zei ik, een beetje verdrietig om het strijdgesprek, dat ik zóó kort voor de preek, voorzag. Daar kwam het dan ook al aan in het verschrikte antwoord: „Ja, maar waarom niet? Dat moet toch!" „Waarom wèl? " repliceerde ik, „van wie moet het? " Toen kwam er van allerlei te berde: „Een huiselijk feest van de eerste vrouw van den staat, mocht toch wel met een enkel woordje de synode had het trouwens gevraagd!" „De synode! Daar hebben wij toch niets mee te maken? !" „Nu nee, natuurlijk niet. Maar 'tis toch ook niet in den geest van den Bond om zoo iets niet te gedenken". Overigens — ook de voorzitter was voor een republiek....

't Draaide me. 't Monsterverbond tusschen kerk en - koning nog nawerkende tot in een r e p u b 11 - k e i n s c h gezinden voorzitter van een bonds afdeeling!

Er zijn behalve Mevrouw M. wel meer menschen, die, als het woord „Oranje" klinkt, nog niet aanstonds vervallen in den toast-stijl. Maar men behoeft nog niet direct te spreken van een „m onster verbon d". Dat is toch wel wat heel sterk gekleurd. Monsieur Ie Président zou ook zonder eenige monstérverbondelijkheid een beurt kunnen krijgen; het Calvinisme heeft, ook in de opstelling van zijn pubHeke officieele gebeden, genoegzame elasticiteit aan den dag gelegd. Soms is dat nog veel rekkelijker dan hier Mevrouw Mankes blijkt te zijn; en heeft het een beetje meer positiefs dan dit antwoord van de Redactie der „Hervorming":

Maar er valt toch wel te bedenken, dat bij een openbaar optreden de houding, die men aanneemt meer gewicht in de schaal legt, dan wanneer men inderdaad geheel privé handelt.

Heusch, het Calvinisme is rekkelijker, juist omdat het meer grond onder de voeten heeft, dan menigeen denkt. De diepstgewortelde boomen kunnen zich het verst buigen; maar een tikje tegen wat al te los op zijn voetstuk staat en te veel balanceeren moet, brengt de sensatie van een „monster"-gebeuren.

Een oostersch boek.

We haalden reeds meer dan eens de artikelenreeks van dr Bouma aan, over „de bijbel, een oostersch boek". Thans schrijft hij:

Uit dezen Oosterschen vorm mag nu echter niet worden afgeleid, dat de Heilige Schrift ook naar zijn inhoud vrucht der Oostersche gedachtenwereld is.

Heden poogt men het zoo voor te stellen, alsof de Bijbel in zijn voorstellingen en ideeën weinig anders bood dan wat ook de volken buiten Israël bezaten. Alsof heel de Bijbel uit de om Israël wonende volken en hun cultuur en religie kon worden verklaard.

De verhalen van schepping, val, zondvloed, enz., zijn ontleend aan de algemeen Semietische wereld. De offertheorieën, het Godsbegrip, de voorstellingen van de geestenwereld, het doodenrijk, hemel en hel — alles is product niet van openbaring, aan Israël geschied, maar erfgoed, meegebracht uit Babel en Egypte.

Zoo leert heden de z.g. godsdienst-historische school. Het zou te ver .voeren, daarop hier breed in te gaan. Slechts zij herinnerd aan wat eerder werd gezegd, dat deze pogingen, ook afgedacht van het beginsel, geen oplossing kunnen bieden. De draden, waaraan deze meeningen worden opgehangen, zijn in den regel zóó dun, en de grondslag, waarop ze rusten, is zóó broos, en de verschillen tusschen Israël en de volken ook in hun godsdienstige voorstellingen zijn zóó groot — dat aan afleiding niet kan worden gedacht.

De heden veel in eere zijnde uitspraak: „De Bijbel is een Oostersch boek" mag niet dan met groote voorzichtigheid worden gebruikt. In den diepsten zin is de Bijbel geen Oostersch boek. Zijn geboorte is niet in de Oostersche cultuurwereld maar in Gods gedachten; niet beneden maar boven; niet uit de menschen maar uit God.

In hetzelfde verband is ook een der volgende opmerkingen van dr Bouma voor ons doel van beteekenis:

Misschien is er nog iemand van mijn lezers, die zich herinnert, dat ik aan den aanvang dezer artikelen over Dr De Hartog schreef. Hem was gevraagd door een inzender in zijn tijdschrift „Nieuwe Banen", of nu echt een heusche slang gesproken had in het Paradijs. 159 Daarop antwoordde Dr De Hartog, dat we nu niet in Westerschen zin moeten vragen, of dit of dat zoo gebeurd is, want de Bijbel is een Oostersch boek, dat een Oosterschen kijk op de werkelijkheid heeft.

Wanneer men nu echter Dr De Hartog een weinig kent, doet zulk een uitspraak eenigszins komisch aan. Want behalve predikant en theoloog is Dr De Hartog ook filosoof. Een aanhanger van het stelsel van Hegel. Hegel trachtte de wereld te begrijpen als een systeem van redelijkheid zonder rest. Een zuiver Westersch denker aldus. Veelmeer dan b.v. Schopenhauer, die dan ook door Buddhistischen geest was gedrenkt.

En bij iemand als Dr De Hartog merkt men onophoudelijk, dat hij Hegeliaan is —• een verstandsfilosoof, wiens wijsbegeerte met Oostersche inkleeding weinig te maken heeft.

Wat De Hartog ons biedt in zijn tijdschrft is sprankelend van vernuft. Ik denk b.v. aan zijn beschouwingen over het Johannes-Evangelie. Al is het zeer vaak een valsch vernuft, waarbij de eerbied voor Gods Woord ver is.

Maar Oostersche beschouwing en gedachtenwereld is hier ver. Als zoo iemand dan van een feit des Bijbels schrijft, dat het niet letterlijk zóó behoeft gebeurd te zijn, dan is dat geen opvatting van den Bijbel als Oostersch boek, maar een bezien door den bril van een puur Westersch filosoof.

Inderdaad, men beroept zich vaak op het Oosten, omdat men daarmee bedekken wil de machteloosheid van het Westen.

Anthropomorphism e.

Wie zich interesseeren mocht voor het reeds in ons blad zeer kort besproken verschijnsel van de anthropomorphe prediking, leze onderstaand knipsel uit een meditatie van ds Kersten in „De Saambinder":

Ja God was mis, tot Asaph in Gods heiligdom inging en op des goddeloozen einde merkte. Een os wordt immers ook met het beste eten vet gemaakt voor den dag der slachting?

De os — men weet, dat het hier gaat over Ps. 73, hetwelk is, overgezet zijnde, de psalm van „het Asafsprobleem" (o zetter, vergeet, smeek ik, nu vooral de aanhalingsteekens niet) is meermalen een geliefkoosd beeld. Maar deze vergelijking tusschen een hollandschen veefokker en Hem, die het „heiligdom bewoont" is zóó gevaarlijk, en zóó — in haar eenzijdigheid — onbijbelsch, dat het vraagstuk van het anthropomorphisme ook hier weer blijkt geen overbodigheid te zijn.

Klaas Kater.

In een vorig nummer gaven we een aanhaling uit „De Haagsche Post" waarin ook Klaas Kater, een der grondvesters van Patrimonium werd genoemd. In verband daarmee vinde hier een plaats, wat de heer W. Heijns in „Jo^ng Leven" over heiin schrijft:

Jacob Kater, melkboer te Aalsmeer, was de vader van dezen man. Zijne moeder verloor hij reeds op vierjarigen leeftijd en van haar herimierde hij zicb slechts, dat zij hem voorlas uit den Statenbijbel. Vader Jacob had Klaas voor de zeevaart bestemd, doch de dood ontnam ook den vader reeds vroeg aan de kinderen. Klaas was toen 14 jaÈir. Het kostte nog al eenige moeite om den jongen in het (hervormde) weeshuis te krijgen in dien tijd (1847), want het huisgezin, dat den kostwinner verloor, behoorde tot de afgescheidenen. ^

Het was toen de gewoonte, dat de erfenis der weeskinderen aan het weeshuis kwam, waardoor ©r een zekere gelijkheid ontstond tusschen alle weezen, een uniformiteit, die, hoezeer overigens te prijzen, toch het nadeel had, dat aan geen enkel kind ook méér opleidingskosten werden besteed, dan aan een ander. De zeevaarttoekomst was daarmee dus weg voor Klaas.

De wijsheid der regenten was zéér hoog, althans kan ik ze niet vatten. Men zou den jongen onderwijzer laten .worden, maar op de sport van kweekeling gekomen, veranderde 't inzicht der heeren. Klaas werd boerenknecht in de Betuwe.

Even later lezen we over zijn dienst bij ds Budding (na 1857):

Het door elkaar werken van de aardappelen en de groenten, vóór ze werden genuttigd, was (volgens Budding) b.v. in strijd met de Mozaïsche wet, z.i-Reeds den eersten middag moesde Klaas naar boeren^ gewoonte de gerechten door elkaar, en Ds maakte de opmerking: dat zou ik niet wiUen eten. Ondeugend antwoordde de nieuwe dienstlmecht: dat komt ne, * goed uit, want ik maak voor u niet klaar. Het dragen van een baard was ook niet oorbaar volgens Budding en Ds had Klaas al gauw bij de haren te palcben.'; „Uw .stem is Jacob's stem, de handen zijn Ezau's handen; ge hebt de woorden van een schaap, maar het gezicht van een bok, óók diens lippen en wangen zijn begroeid."

„'t Is eigenaardig", zegt de kostganger, „ook ik verkeerde in twijfel; dominé heeft ook de stem vay een schaap, maar het gelaat van een ezel, want op diens lippen en wangen groeit ook niets."

En tenslotte:

't Was overigens ook met Kater als met vele anderen, die niét naar aanleg kunnen kiezen en leeren:12 ambachten, 13 ongelukken. De boerenknecht werd na het oolporteursbaantje achtereenvolgens: uisschilder, steenkoopersfcnecht, fabrieksarbeider, metselaar, rijkswerfcman. De rijkswerkman las „De Standaard", die toen pas — in 1872 — was uitgekomen. Een advertentie daarin bracht hem in dienst bij: en Heer W. Ho^'y, bierbrouwer in Amsterdam. Aan de brouwerij „De gelroonde valk" werkte hij met eenige mannen, waarmede kij zich één gevoelde; o.m. met Boesiat. De patroon, de heer Hovy, was zijn 2e vriend. Hij, de man met het edele hart en rijk he^ middeld, liet den arbeid altoos voorafgaan door gemeenschappelijk gebed en de lezing van Gods Woord. Daar werd veel gesproken over "den geest des lijds, o^ier den verderieKjfcen invloed van net liberalisme en het veldwinnend socialisme.

Later misschien meer-

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's