GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Schepping en Paradijsverhaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schepping en Paradijsverhaal.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

III (Slot).

Tenslotte is te Utrecht ook verband gelegd tusschen Genesis 2—3 en Genesis één.

De opvatting, die de synode tegenover dr Geelkerken heef-t gehandhaafd met betrekking tot Genesis 2—3 heet onhoudbaar, zoodra men ze geldig maken wil bij de bestudeering van Genesis één.

Lang behoeft men niet te raden naar de bedoeling van deze uitspraak, waarmee de bezwaarden opgewekt worden, naar hun kerkeraad te gaan, teneinde hen te overtuigen van Assens onwetenschappelijkheid en mechanische gebondenheid. Immers, op allerlei wijze is aan deze Utrechtsche redeneering vertolking geschonken; Men heeft van verschillende zijden gevraagd: waarom mag de één in Genesis één het woord „dag" opvatten in een anderen zin dan gewoonlijk aan dat woord toegekend wordt; en waarom mag de ander dat niet, als hij in Genesis 2—3 het woord „slang" opvat op andere wijze dan gewoonlijk geschiedt, en-eveneens het begrip „boom", etc. ?

Ja, deze vraag is geworden tot wapenkreet; zij is in den mond van „bezwaarden" van bepaalde makelij geworden tot een ultimatum; hetgeen bewees, dat zij als vraag nog al oratorisch bedoeld was; meer, dan in „bezwaarde" zielen pleegt het geval te zijn.

Nu moet men altijd een beetje baiïg zijn voor de vraag: waarom mag hij dit, en waarom mag ik het niet ? Gewoonlijk toch vergeet men dan, dat wat de één doet iets anders is, dan wat de ander verricht, ook al lijken de gevallen op elkaar. Wie zoo doet, is een beetje al te veel aan den buitenkant bezig, en ziet voorbij, dat elke uitlating opkomt uit een bepaalde beschouwing; dat men alles, wat leeft, niet alleen de Schrift, maar alles, wat leeft, moet bezien op „organische" manier; d. w. z. niet van de deelen uitgaan tot het geheel, maar van het geheel uitgaan tot de deelen. Houdt men zich aan dien door dr J. G. Geelkerken nog onlangs gestelden regel, dan zal men geen triumfantelijk gezicht zetten, als men naar de wijze der rabbijnen zeggen kan: waarom hij wel, en waarom ik. niet ? .. .. want men zal bedenken, dat wijzeren dan rabbijnen één ding altijd onthouden: men moet bij elk speciaal verschijnsel uitgaan tot het daarachter liggend algemeen beginsel. Ga tot den achtergrond der levende dingen, en ge weet: als twee hetzelfde doen, is het nog niet hetzelfde.

En straks gaat ge nog een stapje verder, en bekent bij uzelf: ze leken hetzelfde te doen, maar het was ten zeerste onderscheiden.

Men heeft gezegd, dat de Asser decreten met betrekking' tot de bisonderheden in Genesis 2—3 een juk opleggen dat de exegetisch vrijgemaakte ziel niet torsen kan.

Waarbij dan weer naar Genesis één wordt gewezen.

Maar wat zijn die bizonderhedeu ? , ,

Heeft Assen gezegd, dat woorden of uitdrukkingen in de Schrift nooit figuurlijk kunnen zijn bedoeld? Allerminst. Er is alleen gezegd, dat men niet willekeurig aannemen mag, dat ze figuurlijk zijn bedoeld.

"Van een „stranden op de klip der letterlijkheid" (ik spreek in meeting-stijl) is dan ook geen sprake; slechts is de willekeur afgewezen.

, Dus loopt de vraag hierover: of, wie in Genesis één aan het woord „dag" een andere beteekenis hecht dan gewoonlijk eraan gegeven wordt, dit doet op „willekeurige" - wijze, ja, dan neen.

Natuurlijk spreken we alleen Over de onder ons bekende theologen, die telkens weer worden aangehaald ten bewijze, dat de één alles mag zeggen, en de ander, in dit geval dr Geelkerken, niets.

Laat ons enkelen hooren.

Dr Kuyei-zegt mpsjfoto I, 209:

„Daarom verwerpt de kerk van Christus dan ook al deze vinders van nieuwe vondsten, die ons geheel afbrengen van de stille en eenvoudige nuchtere waarheid, en blijft ze Gen. i en 2 lezen, zooals het daar staat, en het, zooals het daar staat, gelooven. Gelooven een Schepping uit niets door het Woord. Gelooven een Schepping in ses dagen. Gelooven een Schepping in die opvolging, die ons - voorgehouden wordt. En gelooven ook een afzonderlijke Schepping van elk ding en elke soort op een der zes dagen."

Van ds J. C. Sikkel is deze opmerking in „Het Boek der Geboorten" (bl. 118): . ,

„Op de vraag, of de scheppingsdagen geacht moeten worden dagen geweest te zijn, of tijdperken van duizenden jaren, kan en mag niet anders geantwoord worden, dan dat zij naar de openbaring Gods „dagen" waren en dus geen „jaren" of „tijdperken". De eerste dag is, naar de Schrift, een zich voleindende ommeloop van het licht en de duisternis tot den avond en tot den morgen. Hoedanig die ommeloop geweest is, en of die reeds met een wentelende beweging der Aarde of der Schepping gepaard ging, weten wij niet. De tijdindeeling, die de zon.geeft, Ijestond vóór het einde van den vierden dag in elk geval niet; en de maat, die zonsopgang en - ondergang geven, kan daarom voor de eerste scheppingsdagen zeker niet gelden, terwijl ook-de volgende scheppingsdagen scheppingsdagen bleven. De scheppingsdag was echter een dag van eigen maat, en die maat was gegeven in één ommeloop van licht en duisternis, gelijk deze in den eersten dag door God werd gewerkt. Bovendien wSren op den eersten dag hemel en aarde nog niet gei scheiden. Een aardsche dag in den gewonen zin kai dus de eerste scheppingsdag niet genoemd worden| Zooveel is echter zeker, dat de eerste dag, al was hei een scheppingsdag, toch een dctg was, de eerste dooi Gods scheppend vermogen gevormde dag der Schepping in het worden van het licht, in de concentrecring van het licht, in den ommeloop en werking van het licht tot den avond en van de duisternis tot den mor-i gen."

Van dr H. Bavinck is dit citaat (Dogm. II, Siiy y|

„Al zijn de dagen van .Genesis i dus om de gfe| noemde redenen voor dagen te houden en niet met d| perioden der geologie te vereenzelvigen, desniettemii dragen zij, gelijk heel liet scheppingswerk, een bui tengewoon karakter. Dat blijkt uit het volgende. Teftj eerste gaat het niet aan, om, gelijk boven reeds is opj gemerkt, de creatio prima (eerste schepping) in Genï I; I en den ongevormden toestand der aarde in Geril 1:2 'te brengen tot den eersten dag. Want de eerstf avond in Gen. i':5 valt niet met de duisternis ii| Gen. 1:2 samen, trad eerst in en kon eerst'intreden, | nadat het licht geschapen was en een tijd lang geschenen had. Met de schepping van het licht begon dus de eerste dag; nadat' dit licht een tijd lang geschenen had, werd het avond en daarna weer morgen. En toen was de eerste dag voorbij; Genesis i rekent^ den dag van morgen tot morgen. Ten tweede wordeffi de eerste drie dagen van de creatio secunda (de tweede schepping, d. w. z. wat Gen. i:3—^31 verhaalt) in het Bijbelsch verhaal op een andere wijze gevormd en berekend, dan de volgende drie. Het wezen van dag en nacht bestaat niet in een korter of langer duur, maar in de wisseling van licht en duisternis, gelijk Gen. 1:4 en 5a duidelijk leert. Deze wisseling werd voor de eerste drie dagen niet door de zon bewerkt, welke eerst op den vierden dag is geschapen, maar kwam op een andere wijze, door de emissie (uitzending) en contractie (samentrekking) van het in vers 3 geschapen licht, tot stand. Indien dit het geval is, zijn de eerste drie dagen, in weerwil van de overeenkomst, in een belangrijk opzicht aan onze dagen ongelijk en dus ongewone, kosmische dagen geweest. Ten derde is het niet onmogelijk, dat ook het tweede drietal dagen nog in dit ongewoon karakter heeft "gedeeld. Want wel zijn op den vierden dag zon, maan en ster| ren geschapen, en laat het zich dus denken, dat het tweede drietal dagen door de rotatie (wenteling) der| . aarde ten opzichte van de zon is bepaald. Maar uit deformatie van zon en maan en sterren op den vierden dag volgt op zichzelf nog niet, dat de astronomische^ en tellurische verhoudingen (d. i. die van de planetei| en die van de aarde) toen dezelfde als thans zijn ge-^

veest. De Schrift zelve wijst er ons op, dat door den val en in den zondvloed ontzaglijke veranderingen hebben plaats gehad, ' niet alleen in de menschen-en dierenwereld, maar ook in de aarde en in den dampkring (verg. Kuyper , , De Gemeene Gratie" I lo v. 84 V.); en de scheppingsperiode verkeerde uit den aard. der zaak in geheel andere omstandigheden, dan die, welke na afloop van-het scheppingswerk intra-, , . den. Ten vierde is het zeer moeilijk, om op den zesden dag ruimte te vinden voor al wat Gen. i en - 2 daarop laten geschieden, indien die.dag n.l. in alle S-' opzichten aan onze dagen gelijk is geweest. Want op dien dag moet vallen de schepping der dieren, de formeering van Adam, de planting van den hof, de afkondiging van het proefgebod, de leiding der dieren tot en hunne naamgeving door Adam, de slaap van Adam en de schepping van Eva. Het moge niet onmogelijk zijn, dat dit alles in een tijdsbestek van enkele uren.heeft plaats gehad, waarschijnlijk is het toch niet Om al deze redenen duidt de dag in het eerste hoofdstuk, des Bijbels den tijd aan, waarin God scheppende werkzaam was. Met lederen morgen geeft Hij aan een nieuwe wereld het aanzijn; de avond treedt in, als Hij deze tot stand heeft gebracht. De scheppingsdagen zijn werkdagen Gods. Door een zes-^-maal vernieuwden arbeid heeft Hij de gansche aarde ^""toebereid en den chaos in een kosmos veranderd."

Naast deze citaten ^) stellen we nog het gevoelen van prof. Noordtzij. Deze bewijst in „Gods Woord en der Eeuwen Getuigenis" wel, dat hij (bl. 79) evenals de synode tegen de willekeur gekant is, zoodat hij er bezwaar tegen maakt, dat men „geheel willekeurig het woord „dag" als tijdvak, periode, of als een zich over eeuwen uitstrekkend tijdsbestek opvat". Maar overigens gaat hij toch zakelijk in zee met de anderen, die ook de „dagen" van Genesis één beoordeelen naar eigen wijze en volgens verband van het verhaal, en dan wel met • zulke uitkomst, dat zij aan „dagen" van bizondere formatie denken. Immers j^rof. Noordtzij merkt op:

dat niet het begrip „dag" het eerste is in Genesis één, maar het getal 6 plus i;

dat Genesis één niet „hecht" aan het begrip „dag" en daarvan een geheel eigenaardig gebruik maakt; wat uit VS. 14 blijkt ;

dat het gebruik van „dagen en nachten", van „avond en morgen" door den schrijver WELBE­ WUST als een kader is ingevoerd;

dat wij volgens 2 Petrus 3:8 bedenken moeten, dat één dag bij den Heere is als 1000 jaren en omgekeerd.

Nu zou het een klein kunstje zijn, over & \M van deze ^titlatingen weer een debat te openen. Maar dit heeft beschouwing of tegen een deel van de argumenten, waarop zij steunt, bezwaar hebben (zooals ik) en toch hartgrondig afwijzend staan tegenover iedere poging, om verband te leggen tusschen wat deze theologen zeggen en wat dr Geelkerken wilde, alsof wie den één laat begaan en den ander tegenstaat, met twee maten nieet.

Want ieder die wil, kan zien: ^^M^K-

a. dat men op deze wijze blijft binnen het terrein der exegese; terwijl dr Geelkerken dat terrein verlaten heeft en aan het feit zelf ging tornen;

b. dat voorstellingen als hier worden voorgedragen met betrekking tot Genesis één zich aandienen met een beroep op den bijbel zelf; men wijst immers op het feit, dat althans de eerste 3 „dagen" in Genesis één geen (gewone) zonne-dagen zijn geweest; en dat het woord „dag" in den Bijbel lang niet altijd een etmaal beteekent; waartegenover echter staat, dat de door Assen veroordeelde beschouwing geen enkel argument aan de Schrift zelf ontleenen kon;

c. dat men in Genesis één het feit laat staan en óók de historische orde daarvan.; terwijl in Assen het liep over de disputabelstelling, niet van het „feit" van den val, maar toch-wel van de „feiten", die Genesis 2—3 vermeldt, om dat ééne, groote feit, ons te doen zien in zijn historisch verband; ~

d. dat boven aangehaalde theologen, ieder op eigen manier, graag zullen erkennen, dat de wetenschap voor hen de „aanleiding" werd om zich nader te bezinnen over de „dagen" van Genesis één; terwijl te Assen is gezegd, dat de wetenschap niet heerschen mag over ons geloof aan de Schrift of over de uitlegging daarvan; een „aunleiding", een „prikkel" tot nadenken is nog geen maatstaf voor het denken;

e. dat men bij de boven doorgegeven citaten het geloovig denken bezig ziet, maar in gebondenheid aan hetgeen geschreven staat, en in een eerlijke poging, om den in daarvan te grijpen; terwijl op de tafel van de Asser ynode het verzoek werd neergelegd, om met een eigen pinie tot den bijbel te komen, zonder dat hij zelf daaroe ook zelfs maar aanleiding gaf.

Wat men te Utrecht zeide, was dan ook geen bewijs tegen de Asser oplossing, maar een onzuivere stelling van het vraagstuk. Laat men over exegese verschillen, en zelfs sceptisch staan tegenover de opvatting van „dagen" als „tijdperken"; dit neemt niet weg, dat Assen volkomen consequent is en de.wetenschap niets anders oplegt, dan de Bijbel zelf doet, wanneer het binnen het raam der Schriftopenbaring zelf den exegeet vrij laat, maar „halt" zegt, tot wie met wat buiten de Schrift opkwam en. tegenover de Schrift blijkt te staan, de Schrift zelf wil „wjYleggen" maar dan zoo, dat hij eigen meening er in legt.

Prof. Bolland heeft, gelijk hij eens meedeelde, kennis gekregen van het feit, dat er in Zuid Italië bij gelegenheid ezeltjes te zien zijn met een stok tusschen de ooren, waaraan, naar voren uitgestoken, een bos hooi hangt. En zoo'n ezeltje loopt dan maar al dat hooi achterna.

Voor ik verder ga, bedenke men, dat in Zuid Italië de ezels als last-dragers worden beschouwd; elke onvriendelijkheid is uitgesloten bij Bolland en bij mij die aan hem denk.

Welnu: Bolland zegt: zulke ezeltjes zijn wij allen; men ziet: niets onvriendelijks.

En hij heeft in zekeren zin gelijk. Het hooi is er, de spijze lokt, maar wij zijn allen ezels-Tantalussen; we zoeken, we zien, we snakken naar het voer, maar we eten er niet van, meer dan eens gaat het niet.

Voorzoover wij nu precies even passief 'zijn als de Zuid Italische en elders aangetroffen ezels passief zijn, wanneer wreede menschenhand dat bosje hooi bindt tusschen de lange ezelsooren, ligt de onbereikbaarheid van heit voedsel niet aan ons en is ons niet-weten, ons niet-etén, niet onze schuld.

Maar wee ons, als wij het hooi der kennis, het hooi ook van de kerk-en dogmenhistorische kennis, ZELF tu^chen de Ooren hangen. Er zijn ook hooibosjes die aan een stokje hangen, zoo maar vrij in de lucht. Als wij maar onze voeten in beweging zetten, en niet al te gauw tot onze drijvers zeggen i-a, dan komen wij wel bij het hooi en zullen smakelijk eten.

En nog veel scherper klinkt het , , wee" over hen, die aan goedmoedige lastdragende zielen (er zijn er zoo) het bosje hooi tusschen de ooren hangen. Ze zijn even wreed, of onvoorzichtig, als de Zuid-Italische menschen zijn tegenover de Zuid-Italische ezels.

Ik geloof van harte, dat er in Utrecht ernstige menschen geweest zijn. Ik geloof, dat er velen zijn onder hen, die heel best bij het hooi kunnen komen. Maar ik eem hun kwalijk, dat zij anderen het hooi tusschen de oren hangen. Want met een heel klein beetje nadenken an ieder weten: Assen heeft Genesis één noch Genesis elf kwaad gedaan. O alle lastdragers - —• want gij ijt er — begint maar vast aan het hooi, dat in boeken n geschriften en rapporten van bestaande gereformeeren op uw hongerigen mond ligt te wachten. Kijkt niet oolang naar het bengelende bosje aan uw voorhoofd et scheel oog, dat ge het hooi, dat voor uw'voeten ligt, oudt voorbij loopen, zonder het te zien. Er is meer hooi, an in dat bengel-bungel-zakje. Voorzichtig, vertrapt et niet!


Wij nemen deze citaten over uit een artikel van ds v. 't Sant in de „Watergr. Kerkb.". 'Van hem zijn ook de verduidelijkingen en aanvullingen in den tekst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Schepping en Paradijsverhaal.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's