GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voortvaren!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voortvaren!

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

't Zou zeker tegen ons pleiten, wanneer de kerkeliijke - Strijd, in den laatsten tijd gevoerd, ons onbewogen had jjclaton.

We zijn bedroefd, omdat er scheuring ontstaan is in onze kerken.

Ook al zijn we dankbaar voor de dogmatische beslis-•siugen van Assen, do blijdschap is niet onvermengd.

Het Ghristenhart verlairgt naar eenheid onder de belijders van Jezus Christus, en — we schijnen nog verder verwijderd van 't één kudde zijn onder één herder.

Ook treuren we over 't verlies van mannen, die om hufi karakteradel eerbied afdwongen.

Sommigen hebben zich al weer aangepast aan de be-.slaaude toestanden. We leven ook zóó vlug.

Tocli zullen de meesten 't bejammeren, dat 't zóóvei komen móest.

Nu mogen we ons bij dergelijke gebeurtenissen, als we pas doorleefd hebben, wel eens afvragen: Heeft de kerkelijke strijd ons ook iets te leeren? Hebben wij ons wellicht op sommige punten te herzien? Hoe zouden in de toekomst hotsingen te vóórkomen ziJn?

'k Gevoel behoefte over deze dingen mijn meening een^ te zeggen. Niet uit zuclit tot kritiek of uit lust tot slooperswerk, maar uit waarachtige liefde tot de kerk en uit innige begeerte om aan haar^ bloei mede te werken.

Een twintig a vijf-en-twintig jaar vertoonde onze kerk in ^'elerlei opzicht een ander beeld dan tegenwoordig.

Het overgroote deel der leden behoorde tot de kleine Inirgerij. Men leefde heel eenvoudig eir sober. Men las .schier uitsluitend theologische, stichtelijke boeken. Voor litteratuur of kunst voelde men heel weinig. Romans wei'den geweerd: ze waren niet „werkelijk gebeurd". Een piano was contrêlbande: daar werd slechts , , wereldsche" muziek op - gespeeld. Voor het woord „concert" schrok men — het moest in de Kerkbodes door eeir ander woord vervangen worden.

Een dame mocht dan nog wel in de kerk zingen, maar — na zich eerst achter een gordijn onzichtbaar te hebben gemaakt.

De kerkgebouwen stonden meest in achterafstraten. Voldoende werd gevonden een droge vierkante ruimte om veel menschen te bergen. Voor verfraaiiirg had men niet veel over. De meeste kerkgangers rekenden niet met de mode. Hardnekkig liield men echter vast aan de witte das voor den predikant.

Ontegenzeg'lijk was men min of meer „culturfeindlich", zij 't al dat de doopersche mijding in theorie werd afgewezen.

Weinig kwam men in aanraking met het groote wereldleven. Stil ging men zijn weg. In beperkten kring werd Keleefd.

Nu hoor ik iemand zeggen: zat in die dingen niet veel moois? Werd iriet diep uit de overtuiging geleefd: „W^at haat 't u, al zoudt ge de geheele wereld met al haar wetenschap en kunst, met al haar schatten en gaven vrinnen, en ge leedt aan uw zieleleven schade? "

Ik zal mij er wel voor wachten over de dingen, die ik leekende, te glimlachen.

Zulk een levenshouding kan zelfs in dien tijd noodig geweest zijn.

Maar — we leven nu in een anderen tijd. In onze kerk zijn nu menschen, die behoefte hebben aani dingen, waarom 't vorige kerkelijk geslacht niets gaf.

Langzamerhand is onze kerk een ander beeld gaan vertoonen.

Uit de degelijke, sober levende gezinnen zijn zoons geboren, die in de maatschappij zijn vooruitgegaan, die flinke zaken drijven en tot den welvarenden middenstand behooren. Anderen gingen naar de Hoogeschool, ontwikkelden zich op allerlei gebied en kregen breeder levensblik. Ze-stelden ook in dingen belang, die buiten het gezichtsvlak van de ouders hadden gelegen. Ze vonden 't een verarming van 't leven, wanneer kunst en wetenschap, muziek en zang en allerlei andere dingen eenvoudig praktisch tot de ongeoorloofde dingen werden gerekend. Ze onderscheidden tusschen kunst èn kunst, wetenschap èn wetenschap, muziek èn muziek. De piano was niet verkeerd, maar men kon er verkeerde stukken op spelen.

Men stootte zich ook wel aan dingen, waaraan de ouderen zich nimmer hadden geërgerd. • De ouderen stootten zich aa» dingen, die de jongeren binnen him Christelijk leven trokken. Moeten nu onze jongens — zoo werd wel gevraagd— dien iheidenscheri „Homeïüs" lezen? Is dat nu noodig voor aanstaande domiirees?

In menig gezin is er een botsing geweest tusschen 't ouder en 't jonger geslacht.

Ook in het kerkelijk leven heeft deze veranderde levenshouding natuurlijk haar invloed doen gelden.

Het jongere geslacht zag vele gebreken, en — daar was 't jong voor — de critiök was lang niet malsch.

Vrijwel alles moest zoo maar ineens anders worden.

Van den Bijbel begreep men vele stukken niet — een nieuwe vertaling was broodnoodig.

De Catechismus was onbegrijpelijik en de catechisatie een verouderd instituut.

De preeken waren rijk aan woorden, maar arm aan gedachten en zwaar van termen.

Het gezang — men was 't roerend eens met Spurgeon, die 't zingen in de Hollandsche kerken vergeleek met het gebrul van Basan's stieren.

En waarom geen liederen gezongen, waarin Jezus Christus als de Zaligmaker, die alles volbracht h a d, werd verheerlijkt?

Zoo zat men vol bezwaren.

Sommigen sloegen een geheel verkeerden weg in.

Zij plaatsten zich hoogmoedig boven hun kerk. Ze bleven lid, maar gevoelden toch in hun hart zich ver vei'heven boven die bekrompen kerkmenschen.

Ze vonden 't een onbegonnen werd de kerk te reformeeren. Ze hadden er ook de moeite en den last niet voor over. Ze zochten in lauwheid hun kracht.

• Eén maal per Zondag naar de kerk. Een kwartier te laat komend. In de weekdagen alleen omgang zoekend met menschen buiten den kerkelijken kring.

Maar daar waren gelukkig heel velen, die zulk een gedeeld leven niet begeerden. En 't getal van de eerste soort zie ik in onze dagen slinken.

Daarom kan ik den toestand op kerkehjk gebied niec zoo soml> er vinden, in tegenstelling met hen, die pessimistisch gestemd zijn.

Velen hadden wel bezwaren en koesterden wel wenschen, maar bleven van harte met de kerk meeleven. Het leven maakte hen ook bezadigder. Men zag, dat veel van de kritiek uit de jonge jaren geheel onbillijk was.

Dat men den Bijbel niet verstond — meir ging 't ook wijten aan eigen oppervlakkigheid. In den Catechismus begon men toch groote schatten te ontdekken. De preeken vielen toch wel mee. Zelf had men heel wat moeite met een lezing, en de arme predikanten moesten 's Zondags tweemaal klaarstaan.

Bovendien zag men helderder in: daar was een kerk, en nu moest uitgegaan worden van 't bestaande, van 't historisch-gewordene.

Van 't historisch-gewordene! Ja, met de historie ging men meer rekenen, en de geschiedenis gaf van vele dingen een verklaring.

Men werd nederiger en zag, dat men zelf niet zonder gebreken was.

Maar dit alles neemt niet weg — men behield bezwaren en men had zijn wenschen.

, Op bezadigde wijze trachtte men die bezwaren en die wenschen kenbaar te maken.

Evenwel — velen begrepen hen niet. Wat wilden zij nu toch eigenlijk? We waren toch zoo rifk! We bezaten toch zoo veel!

Zeker — zeiden zij — maar we kunnen rijker worden, en meer gaan bezitten.

Dai vonden vele menschen bedenkelijk en ondankbaar!

Wij zijn echter van andere gedachten.

WiJ gelooven: in de toekomst moeten we meer met hen en hun wenschen rekenen dan tot hiertoe gedaan is.

We hebben hen wel wat voor 'thoofd gestooten en onbillijk behandeld. We moeten aan 'hen meer aandacht gaan schenken.

Anders zouden we in de toekomst voor nieuwe botsingen komen te staan.

Hoe gaat 't nu menigmaal in het keirkelijk leven?

Wanneer over noodzakelijk geachte hervormingen gesproken wordt, stelt men zich steeds de vraag: hoe zullen de eenvoudig geloovigen deze veranderingen opnemen? Zouden zij misschien geërgerd worden?

Uitnemend, wanneer men met het eenvoudige volk, de meerderheid, rekent!

Maar men mag zich toch waarliik ook wel eens afvragen: hoe zullen de meer vooruitstrevenden in onze kerk 't opnemen, dat alles bij 't oude wordt gelaten? Zouden we hen niet van ons vervreemden?

Neem bet Nieuw Testamentisch lied. De gemeente — zegt men — is er niet rijp voor.

Maar hoe weet men dat? Ik ontmoet tegenwoordig vrijwel nooit meer iemand, die er principieel tegen is. Het eenige argument, dat ik hoor aanvoeren is: het invoeren van het Nieuw Testamentisch lied zal misschien beroering verwekken, maar ik ben persoonlijk — zegt men dan — er in 't geheel niet tegen.

Mij dunkt — we moéten ook in deze dingen uit het geloof leven. De beroeringen komen meestal op een tijd en van een kant, waar wij 't niet van verwacht hebben.

En de voorstanders van het Nieuw Testamentisch lied behooren toch ook tot de gemeente.

Door het steeds maar niet invoeren zon ook beroering kunnen ontstaan.

Ik las kort iTodeden eien artikel van een Gereformieerd predikant, waarin bij het een smaad voor Christus noemde, dat we in onza kerken in het g: azang Zijn Naam niet gebruiken.

Dat is .stede gezegd. Maar is 't niot waar?

En als 't waar is, mogen wij dan maar steeds uitstellen ?

Mogen wij de mannen en vrouwen, die o-zoo gaarne over. het vervulde Evangelie willen zingen — oudefeini en jiongeren — maar steeds met leege handen heenzenden?

Oude, vrome Prof. Lindeboom, wanneer zal 'uw lieveilingswensch in veiwuUing gaan?

Ik denk aan het Leerboek voor de Catechisatie. Hoe verlangend zien vele predikanten , or naai* uit! En hoe^ veel aantrekkelijker zal het onderwijs voor de leerlingeD wezem.

Op de laatstgehouden Synode werd opgemerkt: het tegenwoordige geslacht kent de Belijdemisgieischrifteh; niet meer! Onze-oateehisanten móeten < ïo taal der belijdenis leeren.

Zeker, maar moet toch ook do belijdenis niet do taal van onzen tijd spreken?

Zijn we niet geroepen om in de voor-ons-geslachtverstaanbare taal het onderwijs op de catechisatiën to geven ?

Wanneer we met eenigo moeite de taal van onze Belijdenisgeschriften en leerboeken moer verstaanbaar kunnen maken, dan maken wo 't onszelf en onze leerlingen toch veel gemakkelijker.

Om een voorbeeld te kiezen: wanneer go spreekt over de Heilige Sacramenten, dat ze iets „beteekenen" en verzegelen, dan begrijpt bijna niemand het woord „beteekenen" in den zin, waarin 't hier voorkomt, omdat het woord „beteekenen" onder ons een geheel verzwakte „beteekenis" heeft gekregen.

• Wanneer ge zegt, dat de Sacramenten iets willen afbeelden, iets in een zinnebeeld voor oogen willen stellen, dan zullen ze u beter begrijpen.

Het woox'd „beteekenende zaak" is Arabisch voor hen. Natuurlijk kunt ge zulk een term verklaren, mot de kans dat ze de verklaring morgen weer vergeten zijn.

Wanneer ge echter spreekt over geestolijke zegeningen, die door he't Sacrament worden afgebeeld, — dan spreekt ge toch voel : ^uidelijifcer.

Zoo zouden we kunnen doorgaan. Onze bedoeling is nu dit te zeggen: laat ons bij 't behandelen wan d^ergelijko puntein meer .rekenen met de geheele ge-• meente, met de gemeente in al haar schakeeringen.

Wij willen allen Gereformeerd zijn.

Maar wij moeten 't van elkander kunnen vcrdrag'en, dat we niet allen denzelfden blik bobben op den tijd, waarin wij leven.

Do één ziet het gevaar uit andere richting komen dan de ander.

Sommigen zijn bang hun kostelijke belijdenis, te zullen verliezen, en duchten zelfs gevaar van .herziening en uitbouw.

Anderen willen niet onder doen in eerbied voor hetgeen hun van de vaderen overgeleverd is, maar zij vreezen ook weleens voor veruitwendiging der kerk., en waarschuwen daarom tegen het gevaar van versteening en van farizeïsme.

Ook op ander terrein openbaart zich da; t veirschillend inzicht.

Op paedagogisch gebied: de tucht moet gehandhaafd — zeggen velen. We moeten de kinderen wennen aan onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Die opvoeding kan moeilijk, te strak wezen, enz. Anderen zijn 't, hier wel mee eens, maar zien - , loch ook wel wat moois: en bruikbaars in Ligtbarf' •; ; ed, acht6n, en willen ook met de Montessori-ideeën^ ^^vinst doen.

Op letterkundig get fmi, a.t ons blij zijn — hoort ge u toeroepen — met Wc.., ^^. aan Christelijke letterkunde bezitten. Zie toch meer op den inhoud dan op dien vorm. We zijn waarlijk zoo arm niet. Anderen zijn niet tevreden met het tweederangsch werk, en doen niet me© aan 't ophemelen van boeken, die zeer middelmatig zijn, maar daarom mooi genoemd worden, omdat de schrijver „onió^ borg is dat wat goeds geleverd wordt", en de uitgever 'op dit gebied „zijn sporen verdiend.' heeft", Zioodat bet „schitterend" werk „zijn weg wel zal vinden".

Wat de studeintenwerreid betreft: sommigen spreken ieüvat wrevelig over de jonge mannen, di© zooi ondetr de problemen gebukt gaan, over de , .probleeml!; nauweirs".

Anderen voelen toch wel iets van de moeilijkheden, waarin zij geplaatst worden. Dezen vatten alles wel niet zoo zwaar op, en sohrijven ook wel wat op rekening; van de „pose", maar zien tooh liever ernstig zoekendei studenten dan fuivende studenten. Liever wat topzwaar dan onverschillig en oppervlakkig.

Zoo kunnen we de dingen van verschillenden kant bezien.

Do één legt meer den nadruk hierop — de andfer daarop.

Die vrijheid moet ons bewaard blijven.

Eenvormigheid zou het leven en de friaohheid dooden.

Wij moeten van elkander loeren, en elkander voor eenzijdigheid bewaren.

Wee, wanneei' we elkander gaan verdacht nialce)n, en eikand.er een nfinder mooi etiket opplakken.

Wo willen allen strijden voor onze beginselen.

Maar dan moeten 't ook inderdaad wezen. beginselen

En tegenwoordig wordt iets wel eens wat al te spoediig tot een beginsel gepromoveerd.

We moeten ook weer niet te ^eng worden.

Het is opmerkelijk in de geschriften van onze Gare^ f ormoerde vaderen, hoe ^gemakkelijk ze op .ondergeschikte punten ©en andere meenin; g verdroegen. '

Dikwijls moet ik denkon aan het woord van den bekenden D: s Gispen uit één van zijn brieven: , , Mii heeft! het in do latere jaren dikwijls getroffen, dat het oudere geslaoht, dat voor de waarheid geleden hoeft, zooveel milder opvatting on ruimer blik hoeft dan het jongeire."

In onze kerk moeten persoonlijkheden, die de dingen eonigSiZins audeirs zeggen, gelegenheid vinden om rustig zich te ontwikkelen.

We behoeven niot allen dezelfde terminologie te gebruiken.

' In dit opzicht zijn we al een eind gevorderd.

Vroeger begon bijna elke preek in bet paradijs bij den staat der rechtheid. Dan de val. Vervolgens de genade Tenslotte het herwonnen paradijis.

'k Herinner me, dat Prof. Bavinck deze methode eens op een college ietwat hekelde door tot een student te zeggen: „U moot in het paradijs beginnen net als de dominees."

Tegenwoordig wordt er frisch gepreekt, en .hebben velen een afkoer van gemeenplaatson en versleten termen.

Er zijn nog vele goodo dingen in ons kerkelijk leven.

Alleen — beware God ons voor conservatisme.

Laat ons het gevaar zien!

Opdat we in 's Hoeren kraobt er-, tegen strijden!

We mogen niet één bepaalde .groep, in het oog vatten.

We moeten rekenen mot do belangen en de behoofteni van de geheele gemeente.

Daarom „Voortvaren" zij onze leuze.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Voortvaren!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1927

De Reformatie | 8 Pagina's