GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Willeai Kloos. Letterkundig Inziehten en Vergezichten, N. L. G. XVII. L. J. Veen, Amsterdam.

Willeai Kloos. Letterkundig© Inziehten en Vergezichten, N. L. G. XVII. L. J. Veen, Amsterdam.

Van den ingang van de periode der Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst staat in al zijn majesteitelijke grootheid de figuur van den jongen dichter AVilJem Kloos.

Hij was de vriend van Jacques Perk, die — terwijl niemand dezen onbegrepen dichter als een groot kunstenaar zag of vermoedde — zei dat hij zijn verzen mooi vond: „D'aar heb je nu een Hollandsch dichter 1", en die later na Perk's dood diens •Q^edlBOT6'tf*1fi^S|ev6tt'Keeft^'^fne^E^

een magistraal en instructief stuk' proza. Hij was de oprichter en leider Van'den Nieuwen G i d s, die in de eerste negen jaren vaiï zijn bestaan tot een geheele omkeering. der letterkundige waarden en opvattingen, zooveel heeft bijgedragen als ook tot verzuivering van den poStischen stijl onzer schrijvers. Door zijn felle, vernietigende kritieken heeft hij Jiterair Holland van dien tijd aan zij'n literaire zonden ontdekt en wankunst van rhetoriek ondersclieiden en lééren onderscheiden. „Dan rijst hij grooter op, — aldus Dr Wielenga in zijn studie over Willem Kloos als literair p^rofeet — en bant en vloekt met een ijver, die soms de grenzen van het verstandelooze nadert, met een majesteit, die soms in despoitisme onta: ardt.

Uit de-loopgraaf van zijn kunstbeginsel opent hij het mitrailleur-vuur van zijn aesthetischen toorn, slingert hij de handgranaten van zijn kunstenaarsverontwaardiging naar de valsche prO'feten der kunst".

En niet maar door kritieken heeft hij aangewezen hoe hel n i e"t en in essays hoe het w ó 1 moest, doch uit die eerste jaren zijn ons gebleven een kleine keur van zeldzaam-schoone. melodieuse gedichten vol diep sentiment _, , tempels van sublieme schoonheid", gelijk Dr Wielenga zegt.

Dit weemoedige sonnet b.v. met die wónderzuivere harmonie tusschen natuurgebeuren en zielestemming :

„Nauw ziclitbaar, wiegen op een iiCTfêïi zucht De witte bloesems in de scheemring — ziet, Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht, Een enkele, al ie late vogel vliedt.

En ver daarginds, die zacht gekleurde lucht Als perlemoer, waar iedre tint vervliet In teerheid... — Rost — o, wondervrooDul gonucM! Want alles is bij dag zóó innig niet.

Alle geluid, dat nog van verre sprak. Verstierf — de wind, de wolken, alles gaat Al zacht en zachter... alle, ? wordt zoo stil., .

En ik weet niet, hoe thans dit hai't, zoo zwalc, Dat al zóó moo is, altijd luider slaat, Altijd maar luider, en niet rusten wil."

Helaas.... wie kennis neemt van het kritisch proza en. de poëzie, die Kloos thans doet verschijnen, zal tO't de slotsom komen, dat van de literaire glorie, waarmee in de tachtiger jaren zijn dichtershoofd omgeven was, weinig is overgebleven.

A. M. de Jong, met wien 'k 't overigens vaak oneens ben, schrijft in een blad, dat 'k fel wensch te bestrijden, over den arbeid der eens zoo gevierde mannen van tachtig als volgt: „De overlevenden bewijzen door hun trieste activiteit, hoe zielig hun. grootheid eigenlijk was, hoe eng en oppervlakkig hun opstandigheid. Bijna vijftig, jaar is hun grootheid voorbij, is volledig historie geworden, en de dankbaarheid, die wij hun op letterkundig gebied verschuldigd zijn, kan onze ogen niet sluiten voor hun treurig verval. Het zou minder pijnlijk zijn, wanneer men er over zwijgen kon, maar zij blijven een ononderbroken activiteit ontwikkelen en wie de levende litteratuur beschoiuwt en beschrijven moet, mag hen niet met ©en stilzwijgen vol mededogen voorbij gaan. Zij menen nog steeds nieuws te verkondigen, wanneer ze duizendmaal herkauwde, door de tijd volledig overwonnen meningen tot in het eindeloze nog maar eens weer herkauwen. Zij zijln onbereilcbaar diep verzonken in de aanschouwing en de adoratie van hun innerlijkste innerlijke zelf en mediteren als hekrompen-dogmatiese levende Boeddha's, blind voor de wielende wereld en haar bruisende stroom".

De gelegenheid bestaat om dit vrijwel vernieti-• gend oordeel, voor heden dan alleen toegepast op „Nederland's grooteten dichter" aan de feiten te toetsen. Nog altijd doet de heer Kloos in 't door hem gestichte en geredigeerde maandschrift D e Nieuwe Gids zijn verzen verschijVien, en wel onder den aJgemeenen. titel , , Binnengedachten". Om eenigen indruk te geven van den aard dezer poëzie is 't voldoende enkele fragmenten ervan u voor te leggen. Als pendant van 't subtiele en buitengewoon voortreffelijke natuur-lyrische sonnet in den aanvang geciteerd, moge hier een plaats vinden de 282ste l)innengedaclite:

„Waarom 'knu vijftig jaar reeds sclirijl? Doe 'k, [Aarfeling, dat? Och ik

Vroeg vaak mij: zoek ik welstand, eer? Neen 't Zijnde. tEn 'kliet dus leiden

Diep-in gestreng, door 't kalm-vast psychisch Waaien [me uit den Avijden

Onzichtbren Einder van mija Geest, waar 'khaak naar, [in gewik

Sublielsten Voelens, of daar rees iets schoons uifi [Afgrond, 'k Mik

Door levenslang breed me ojfenen hoe langs zoo [raker, scheiden

Steeds leerend beter wat banaal is en inecht. En [beiden

Dus blijf 'k den tijd maar, dat zeer velen eens den^ [zachten tik

Voelend van 't heiige Willen, want den grootgenaad-[gen BUk

[gen BUk Van Diepsten, Eeuwgen Zijnsgrond speurend, gaan [vermijden '^ÏEOT-vlotte babblen zonder'Serikcny'''fiat elk oogenblik ilen grappig doen hoort over Dichtkunst, door wie [zielloos strijden

Tegen-in 't vaste, al-hoogste Waarzijn dat mijn Kern, • [door 't lijden'

Reeds vroeg gelouterd, weet als 't G-loen der Kunst [van 'tAlzijn, 'tH.9."

Het is mogelijk natuurlijk, dat er bij; 't overschrijven van dit gedicht fouten ingeslopen zijn.

't Doet er echter weinig toe, want minder leesbaar zal 't er wel niet door geworden zijn. Dez'e verzen toch kenmerken zich door een volslagen gemis aan „gloed van zielsgevoel" en „fijn-ontroerende muzikaliteit" als welke Kloos aan Perk's sonnetten toekent en die ook zijn eigen jeugdverzen in zoo rijke mate bezitten. In een opistel over lyrische poëzie, voorkomend in den zeventienden bundel Nieuwere Literatuurgeschiedenis, welke de aanleiding is tot dit artikel, zet de schrijver voor de zooveels te maal nog eens uiteen, dat „lyrische dichtkunst niet (is) een technisch handwerk van reden eerend rijmen, maar een harmonische en melodieuse schoonheid van uit-de-Onbewustheidstijgend". Ik vermag echter over verzen als 't bovengeciteerdé geen andere meening te hebben als dat ze zijn „niet-genietbare handigheidsprodukten", die „even weinig met de ware dichtkunst uitstaande hebben als de rijmproibeersels, die de aschkarreman, in vroeger tijden, bij' bepaalde gelegenheden afgaf aan de deur". (N. L. G. XVII hl. 5'? ). De geest voorts, die in deze en andere Binnengedachten zich openbaart is ziekelijk ego-oentrisch, een lust om voortdurend eigen wezen (en eigen voortreffelijkheid) te bemijmeren. „Over Kloos der laatste jaren — zegt Querido' — kunnen wij nu niet spreken. Wij gaan allen bedroefd zijn eindelooze , , Zijnsbeschouwingen" over het „diepere Zij.nszijn" en de , , diepte des Aan-zijn" voorbij, " onscheidbare biechten van iedere „Nieuwe Gids"aflevering. Jammerlijk, jammerlijk zulk een uitgedroogde levensbron, tragi-comisch; prothesis, afgedord-grammatische figuur van eigen levend woord...."

Waardeloos als literatuur, als lectuur zelfs, zijn toch deze Binnengedaohten leerzaam voor de psychologie van dezen tachtiger, in vvien 't zelfbesef reeds jong zoO' sterk-ontwikkeld was („Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten"). Enkele van de meestnederige regels, die zulk een tragischdiepen inkijk gunnen, in dit dichtei'hart, mogen nog volgen:

„.«Vis kind reeds deed ik kalm-bescheiden: noeit ver-[hief 'kme op iets

. Subtieler was 'k dan velen en dus bleef 'k maar ijvrig .^^fl*'. [werken.'"

-^w^pS, .deed..., steeds .; -naar.--.mijn Inziol, oerlijk-hoog, - ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ É ^ M " [diep-sterk en goed."

„vandaar, aat k, al nnjh jaren, woren kon me als geen.'

„'kVraag: vond ik ooit me een Groote? Neen, 'kvoel [heel gewoon me."

Maar niet alleen zit de dichter altijd weer en weer in den spiegel zijner kinderlijke ijdelheid zijn diepste wezen, zijn „Inziel" te beloeren, of zij' zich mocht laten verschalken, hij tracht ook wel zijn gedachten omtrent de groote V, ragen des levens in stijl te brengen. Over den dood spreekt hij' bijwijlen. Hij vreest hem niet, waarom zou hij ? Immers, hij heeft , , eerlijk-hoog, diep-sterk en goied" geleefd. Het kan dus wel niet anders of 't edele uit 'dit leven vindt aan de overzij van 't graf belooning en bekroning.

• „Ea 'kweet: als 'khg voor eeuwig daar Zijn's keetnen '' [zijn geslaakt,

2a! 'k sluimeren braaf als Goede, wien geen daad ooit [heeft gespeten."

Waarlijk —, de terugval van Willem Kloos van een eerste-rangs-dichter tof een rijmelaar vèr beneden Ten Kate, Beets en Ter Haar is een droevig verschijnsel in onze literatuur.

Reeds bij den aanvang vestigden we de aandacht op 't feit, dat Kloos' beteekenis voor de Nederlandsche letteren niet 't minst wordt bepaald door zijn kritischen arbeid in de eerste jaren van zijn optreden. Onder zijn leiding hebben de mannen van tachtig allereerst afgerekend met de ondeskundige kritiek van hun dagen. Ze hebben hun meening, dat de meeste literaire kritici toentertijd over kunst redeneerden gelijk de blinde over ide kleuren met afdoende bewijzen gestaafd. Zij' hebben een gedicht gesöhreven, samengeflanst uit „banaliteiten, obsceniteiten, opgeschroefdheid en volslagen onzin" en dat uitgegeven onder den titel „j u 1 i a, een verhaal van Sicilië door Guido". De voorzang b.v. van Kloos afkomstig, vangt aan:

Gij, die des levens ééncn weg: tan do-otle. Door zonneschijn en nacht, betreedt met kalnien. Gestagen stap ol dartelende voeten — Ai! wilt een oogwenk talmen, En vluchtig omzien naar deez' jongen bode, Die, met een blos ©n ininnalijfce groeten, Ü bloode komt gemoeten."

De officiöele, destijds toonaangevende recensenten hebben de list niet doorzien en — 't bimdeltje geprezen als „verstaanbaar negentiende eeuwsch Nederlandsch". En toen hebben Kloos ö.s. in dollen overmoed — toch ook zoo-begrijpelijk — de gezellige causeurs over de hooge literatuur in een afzonderlijk geschrift afgestraft:

„Gij proeïdët Tan den afval onzer ziel en giji zeidet, dat die zoet was ...."

„Gij koningen zonder rijk noch glorie wij hebben van uw hoofd getroliken de papieren kroomfjes, wij hebben uit uw handen geslagen de leemen scepters, wij hebben uw declreten en vonnissen van nui en geener waarde verklaard, wij in den naam onzer kunst."

den naam onzer kunst." Kloos is 'op; 'den ingeslagen weg vooirtgegaan, over de literatuur van zijn tijid heeft hij'^ ''t zijne geztegd en niemand behoeft zich nog — na' Vfiertig jaar — < ]e moeite te beklagen zijn eerste bundels tritieken te lezen en te bestudeeren. Telkens weer wordt men verrast door dat felle, dat intuitieve, dat plO'tseling-heldere, dat op] eenmaal u volkomen eens doet zijn met zrjh aesthetisch oordeöl en ge bewondert slag VOQT 'slag dat zekere, geen-tegenfi|, raakduldende gebaar: „Ziehier, diohter, oipigrond van uw jjrestatie's uw plaats in onze letterkunde".

Zijn kritiek is absoluut. Voor hem bestaan slechts kunst en niet-kunst, de eeVste bejubelt, de laatste vertrapt hij. In één enkelen zin vaak weet hij' zijn oordeel over een geheelen bundel wéér te geven, zonder dat hij bang hoeft te zijb, misverstaan' te zullen woeden. Over den tienden bundel van Pol de'Mont b.v., zegt hij: „Er staan 22 regels in, die het aantal goede verzen in onze literatuur met het hunne vermeerderen: Hier zijn zij: " —

Sindsdien echter is de heer Kloos van de-onbiuikbaarheid van dezen maatstaf overtuigd geworden. „Op lateren leeftijd — zoiOi schreef hij' in 't'14e deerN. L. G. — als de geestelijke blik door veel oefening is gescherpt, zoodat de fijnere nuances u duidelijker dan vroeger VOOT den geest komen te staan, wordt het juist een uinemend genoegen, die kleinere dichters niet langer over één kam te scheren, maar heel precies te bepalen, waarin de eene boeven den andere uitmunt en wat in de beste hunner het blijvende is, dat hen waard maakt om voort te bestaan over hun eigen generatie heen."

•\an den verscherpten blik van den leider der lachtigerbeweging danken we ongetwijfeld vele waardevolle 'detailstudie's; door menige daad van eenvoudige rechtvaardigheid heeft "Willem Kloos d; > kennis van en 't inzicht in sommige onzer literatuurperiode's verdiept en verrijkt. Dieze literairhistoirische studio's nu zijn naar 't ons voorkomt, uit zijn tegenwoordige letterkundige werkzaamheid nog vrijwel 't eenige, dat reëele beteekenis heeft.

Zijn beschouwingen althans in de laatste deelen zijner gebundelde kritiekenserie lijjien ons toe, niet die waarde te hebben, dat ze ongeveer tien jaren nadat ze in De Nieuwe G-i ds verschenen een herdruk in boekvorm, verdienen, ze zijn vaak niet meer dan matte, wijdloopige meditatie's naar aanleiding van een paar boeken van den dag. Die tijd, (lat Kloos in de literaire kriti^ toonaangevend was, dat men gretig naar , , D|e Nieuwe Gids" greep^ cm te • zien welk boek hij beoordeelde en hoè, is voorbij, men weet het nu zoo wel ongeveer wat do kriticus zal gaan zeggen. Het recept is vergeeld en beduimeld'

De stijl allereerst van Kloos' hedendaagsch^ kritisch pro'za kunnen we niet altijd bewonderen. .Conslrnctie's als „een oodogvoeren willend land" zijn gewild, onnatuurlijk. Even leelijfc als onhollandsch, zuiver Duitsch van bouw zijn zinnen als deze: „een tot dusver weinig opgemerkte, want niet veel schrijvende en ook, voor zoiover ik weet, nog nooit gebundeld hebbende dichters". Of ook: „een ver naneefje van 18de eeuwsche door-netjes, maar diepteloos-rijmende menschen verzonnenei en door soortgelijke anderen, gehoorzaamde „oekasen"."

De toon — indien, 't nog expresselijke vermelding behoeft — is afdoend-beslissend. Kloos is dichter, een gróót dichter, heeft een gansch leven aan de studie van letteren en wijsbegeerte geiwijd, is als weinigen op: de hoogte met de "Westeuropeesche literaturen, is doorgedrongen in de klassieken .(bij voorkeur ook tracht hfl in zijb. latere studies deze kennis der Ouden te pas te'brengen) en aan dat alles ontleent hij 't recht te spreken als machthebbende, deelt met genadig gebaar goedkeuringen uit, toornt tegen wat hem onwelgevallig is en zet hen, die er een anderen kijk opi nahouden in den hoek der onbevoegden: „zij moeten eerst in stille bescheidenheid, nog maar 's een scihool doormaken van ernstige lectuur en^jeduldige doorproeving en objectief-voelende overdenking". Reeds D'r J. van der Valk vestigde in 1910 de aandacht op 't al te preciese in zijn kritische uitleggingen, „dikwijls te veel naderend het schoolmeesterig pedante voor onwetende scholieren of al te uitvoerig herhalend voor de schare, die de wet niet kent". (Onze Letterkunde Hl hl. 490). In 't bizonder onsympathiek is de wijze, waaro^pi de schrijver in dit deel afrekent: met Prof. v. Ginneken en Prof. ïe AVinkel, welke laatste volgens hem „niet meer ernstig te nem.en" is, „gallige oude man" en „gewezen akad^mischen hoofdonderwijzer" die hij is! —

Het is niet tegen te spreken, dat Kloos' letterkundige inzichten en vergezichten uit vroeger jaren juist daarom voor lederen literatuur-beoefenaar en - minnaar zoo< belangrijk zijn, wijl ze metterdaad zijn, wat ze heeten. Thans echter vult de beer Kloos zijn kritieken op met (natuurlijk breedvoerige) beschouwingen over filosofische, religieuse, staatkundige kwestie's. En ik geloof, dat de lezers van dit blad me zullen moeten toegeven, dat we om filosofische, religieuse en maatschappelijke voorlichting te ontvangen vertrouwde gidsen hebben dan de leider van tachtig. Voor de levensproblemen heeft hij niet meer dan woorden zonder reëelen inhou'd. Zeer v: ele malen spreekt hij over de „onwaarneembare en onbegrijpelijke eenig-waarachtige Wezenlijkheid", de „geheimzinnige bronaêr van den 'Wereldgrond", de „Achtergrond van het Zijnde", de „Grond van het Zijinde", „de binnenziel", maar de troostelooze sloitsom waartoe ook deze moderne denker-dichter komen moet is: X, God of hoe Ge 't noemen wilt, dat wat achter den uit'erlijken schijn der dingen is, de mystieke achtergrond, is onkenbaar.

Dankbaar mag wel is waar worden vermeld, dat de Kloos van thans heel wat sympathieker staat tegenover 't Christendom dan in den tijd toen hij zijn goddelooze Christus-haat uitbraakte in Verleden, heden en toekomst. We willen hem dan ook niet al te letterlijk nemen op' deze dichterlijke vrijheid: „Ik ben mij bewust, dat ik ieder woord, dat ik geschreven heb, kalm heb overwogen, en het wel driemaal in mijn geest omdraaide, om het eens zoo te noemen, voordat ik het op papier bracht, omdat ik zeker wou wezen, dat ik het nooit in toekomende jaren als overijld terug te trekken hebben zou. 'VVat ik dan ook, gelukkig nooit heb behoeven te doen"!

De felle haat tegen 't Vloekhout van Golgotha heeft plaats gemaakt voor een symplathieke, gemeenzame filosofische belangstelling en een trachten zich ook op religieus terrein nader te oriënteeren. Wel rekent hij zichzelf tot „het geestelijkhoogerstaande, het meer inzichtige deel der mensohheid", dat deelt in 't gelukkig bezit van een „in geen enkel vooroordeel verstrikte hersenkas", maar voor den oprechten, rechtzinnigen Christen heeft hij groioten eerbied en oprechte waardeering.

. Dat is wel iets, —.maar ach! hoe weinig nog en in hoevele warvoorstellingen en dwalingen is dez'è „geestelijk-hoogerstaande" en , ', inzichtige" zelfstandige denker nog verstrikt. Te gunstig is de gelegenheid, een enkele grappige staal van des heeren Kloos' zonderlinge levensbeschouwing aan te halen, om ze vooibij te laten gaan.

„Ik weet dit b.v. van een hond, een zeer intelligent wezentje, dat alles verstond, wat, buiten hem om, in de kamer tusschen mijn vrouw en mij besproken werd, en dit, natuurlijk, voorzoover het betrekking had op zijn eigene'uit den aard beperkte belangensfeer. Zelfs als hij in zij^n mand te soezen lag, reageerde hij onmiddellijk, "door op: te staan en de menschen aan te kijken oipi alles wat, over zijn liggende ho: üfd heen, rustig en zonder zijn naam te noemen, over de hem interesseerende dingen in het midden werd gebracht. Zoodat mijn vrouw en. ik ten slotte de gewoonte aannamen, om fransche woorden te gebruiken, als er over zijn p; articuliere aangele-genheden: uitgaan, loopen, eten, mooi weer, po: etsen etc. gesproken warden moest. Dan bleef Puck stil liggen, en dommelde roertoos door, want o-m ook nog andere talen als de Hollandsche te bestudeeren, daar had zijn kleine kopi noodt gelegenheid voor gehad. Neen, dieren, tenminste de beste exemplaren van de hoogere soorten, zijn niet essentieel, maar alleen gradueel van menschen onderscheiden...."

Geen wonder, dat iemand, die zijn beweringen op zóó degelijke wetenschapipielijke basis plaatst, zich niet met een „ontroerend' kluitje in 't riet sturen" laat. De landman moge beweren „dat Go-d het regenen of waaien laat" —, koim, kom, dat weten we nu wel beter!

Wie denkt hier niet onwillekeurig aan dien prachtigen Psalm van verheven natuurlyriek met een schoonheid als van de beste so: nneUen der Tachtigers, maar van een oneindig dieper en waarachtiger levens-en wereldbeschouwing.

„Zingt den Heere bij beurte met dankzegging, p.salmzingt onzen God op de harpi;

die de hemelen met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die het gras op: de bergen' doet iiitspruiten;

die het vee zijn voeder geeft, den jongen raven als zij roepen.

Hij geeft sneeuw als wol. Hij' strooit den rijm als asch.

Hij werpt zijn ijs henen als stukken: wie zoude bestaan voor zijne koude?

Hij zendt zijh wo'ord en doet ze smelten: Hij' doet zijnen wind waaien, de wateren vloieien henen."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's