GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwestie-Assen en de Vrije Universiteit (art. 2 Statuten en het rapport daarover).

Ons overzicht van de persuitingen betreffende het verschenen rapport inzake artikel II der Statuten gaf ook plaats aan een artikel van prof. Grosheide, wiens meening dus aan onze lezers bekend kan zijn. In de „Geref. Kb. v. Amsterdam-Zuid" blijkt de heer Ebling de opinie van prof. Grosheide niet te deelen. We lezen:

Nu zijn we het met den schrijver eens, dat daartoe, tot 'iteischen van de professorale onderteekening der aan Dr Geelkerken voorgelegde verklaring geen reden bestaat. Ook wij zien niet in, dat de professoren moeten onderteekenen dezelfde verklaring van 2 of 3 alinea's, die in Maart 1926 de predikant van Amsterdam-Zuid vóór zich kreeg. Natuurlijk niet! Ons dunkt, daarover zal onder ons volk wel niet veel verschil zijn! Maar: het betoog van het „Noord-Hollandsch Kerkblad" gaat, dunkt ons, veel verder!

Het richt zich, gelooven wü, ook tegen een officieel uitdridikelijk aooepteeren (door de V. U.) van den strikt-confes'sioneelen inhoud der Assensche beslissing. Het richt zich tegen elke officieele uitspraak van de Vereeniging en (of) van de professoren aangaande den grondslag der Vereeniging, in betrekking tot het gebleken verschil van meening; wel te verstaan, een binnen den kring der V. IJ. gebleken verschil van meening omtrent iets, dat, volgens allen, behoort tot den statutair vastgestelden grondn.l. het gezag van Gods Woord.

Conclusie is daarna:

Maar hier zit nu juist de knoop. Wat velen of sommigen in die conclusie zien (meer of minder duidelijk); wat velen of sommigen uit die 2de conclusie concludeèren (met meer of minder vage bewoordingen), dat moe t, zoo is onze overtuiging, vast komen te staan. Dan weten we, wat we er aan hebben!

En het vastleggen nu van die door velen geziene kern dier 2de conclusie, ais behoorende tot het in de statuten bedoelde gezag van Gods Woord, dat moet gebeuren!

Het is niet voldoende, thans heel e maal nier voldoende, dat A. of B. of C. beweren of concludeèren: De V. U. staat op het te Assen gehandhaafde confessioneele standpunt; neen, maar de V. U. zélf moei ronduit verklaren, zóó, dat we 'taliemaal precies weten: dat zóó gehandhaafde beginsel behoort tot mijn grondslag.

In aansluiting daaraan merkt , , Friesch Kbl." op (ds V. d. Meulen):

Tusschen de lieden die dr Geelkerken volgen en die het met Assen eens zijn, ligt de Schrift. Des te meer valt het te betreuren, dat het Universiteitsrapport, inzake de interpretatie van art. 2 der statuten, zoo vaag en zwevend is.

We zijn het dan ook geheel eens met de Kerkbode van Amsterdam-Zuid, die de vrees uitspreekt, dat het niet rekenen met de uitspraak van Assen, of het feit van Assen te verbergen onder omschrijvingen, zooals dit geschiedt in het rapport der commissie, voor de V. U. gevaarlijk is, levensgevaarlijk.

Ook „Leeuwarder Kb." kan verstaan, dat er critiek op het rapport geoefend wordt, maar is het met die critiek niet altijd eens. Het bezwaar kan aldus worden geformulserd, zegt het blad:

En wat komt nu aan het einde dit rapport verklaren? Dat juist met het oog op de tweede conclusie, dus de uitspraak over de gedragslijn tegenover het gezag der Heilige Schrift en de gebondenheid van het onderwijs daaraan „in verband met de statutaire bepaUngen niet als uitspraak MET RECHTSGEVOLG gegeven kan worden door uwe colleges, dan als beslissing naar aanleiding van een concreet geval, dat aan uw oordeel zou worden onderworpen". Maar wat moet dit alles dan toch beduiden? Dat hier wel mooie verklaringen worden gegeven, maar zij in de werkelijkheid toch niets beduiden? Dat, wat met de eene hand wordt gegeven, met de andere weer wordt teruggenomen? Dat we hier met een kluitje in het riet worden gestuurd? En de bedoelde docenten toch maar rustig hun gang kunnen gaan en denken: zij kunnen ons toch niets doen. Blaffende hondjes bijten niet?

Het blad had gaarne een wat duidelijker uitspraak gezien: een omstandiger verklaring van de bedoeling van het rapport, juist op dit punt. Maar overigens:

De Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref grondslag heeft statuten en reglementen, die, zoo lang ze niet veranderd zijn, in den kring der Hoogeschool moeten gehandhaafd worden. Ook berust de positis van de Hoogleeraren aan de V. U. op een wederzijdsche overeenkomst, welke in verband met statuten en reglementen ook den Hoogleeraren rechten geeft. Met zulke rechten kan maar niet willekeurig worden omgesprongen. Dit zou toch ook niemand onder ons willen en zou, wanneer het er op aankwam, ook door den burgerlijken rechter worden verhinderd. Of daar nu werkelijk eenige actie welke zou kunnen leiden tot ontslfljg, tegen de bedoelde Hoogleeraren moet en kan worden op touw gezet, beoordeelen wij niet, omdat we voor zulk een oordeel de gegevens missen. Alles, dar van de zijde van de bestuurders der School daarvoor publiek werd medegedeeld, bedoelde tot hiertoe altijd nog „GERUST TE STELLEN".

Men vergete niet, gelijk ook vaak in eigen kring is te zien, dat bij de heftige beroering van een kerkdijken strijd dikwijls worden meegevoerd, van wie we dan onwillekeurig denken of zeggen: maar hoe komt dia daar nu, die behoort nu heelemaal in dien kring niet thuis. En bij de tegenwoordige beroeringen in onze Kerken was daarvoor 'te meer gevaar, omdat het hierbij van den aanvang af allesbehalve duidelijk was, waarom het eigenlijk ging en afgezien van allerlei persoonlijke eigenaardigheden en verhoudingen, die 'n ongunstigen invloed oefenden, ook meer dan één kwestie er bij door elkander .liepen. Nu pas komt er langzamer'hand eenige teekening, vooral door het geschrijf van Ds Aalders.

De hoop mag dan ook uitgesproken, dat zulke uitingen velen, die reeds dreigden mee te gaan, of die meegingen tot nadenken brengen. Het kan toch van Hoogleeraren aan onze Vrije Universiteit niet worden gedacht, dat zij van Kuyper en Bavinck af zich nu willen gaan oriënteeren naar OUDE ETHISGHEN en REGHTSMODERNEN en de ontwikkeling hunner wetenschap willen gaan zoeken in de LUTHERSCHE Hjn. Dit zou toch in lijnrechte tegenspraak met hun eigen wetenschappelijk verleden ziJn, en een breken zelf met onze Hoogeschool.

Conclusie is dus bij dit blad:

Met een uitspraak die gegeven werd over het Schriftgezag kunnen uit 'den aard der zaak niet, gelijk sommigen schijnen te willen^ maar zoo< «onder meer fungeerende Hoogleeraren ter zijde worden gesteld. Dan moet er eerst een klacht zijn ingediend en bepaalde afwijkingen zijn aangewezen, enz. en dit dan alles in •overeenstemming met bepalingen welke daarover in statuten en reglementen zijn te vinden. En zijn nu door deze slotclausule de mooie woorden van ide conclusie van het rapport weer tot een doode letter geworden?

We zouden zeggen: ALLES BEHALVE. Allereerst weten nu de Hoogleeraren zelf hoe men in den kring der Vrije Universiteit, ook in den kring van Directeuren en Curatoren, over deze dingen denkt. Zijn de Hoogleeraren van een ander gevoelen, dan zouden zij als eerlijke menschen niet in den kring van onze Hoogeschool kunnen blijven en dit zouden zij ook zeker niet doen, daarvoor zijn zij genoeg bekend.

En voorts: vereenigen de colleges van Directeuren en Curatoren zich met de conclusies van het rapport, dan weten we, hoe deze colleges er nu ZELF OVER DENKEN, en wat de leidende beginselen zijn welke zij ZELF bü 't bestuur van en de zorg voor onze Hoogesdhool, ook bij 't toezicht op het onderwijs der Hoogleeraren in toepassing zullen brengen.

„Wij weten nu, hoe curatoren etc. er over denen", als het rapjjort aangeripmen wordt.

Ja, zeker.

Maar als wij de hdogleeraren, die het lidmaatschap van dr Geelkerkens groep gezocht hebben, op hun woord gelooven, dan weten wij ook, hoe zij erover denken. Ik hoorde dezer dagen nog het bevestingsformulier van de dienaren des •Woords lezen. Dat hebben die hoogleeraren ook gehoord toen dr Geelkerken met gebeden, waarin zij deelden, op grond van een saamhoorigheid, waaraan zij biddend deelnamen, ds Buskes bevestigde. En tenslotte al de dominees en ouderlingen van de groep. Laat dit ééne ding reeds geschied zijn onder besef van verantwoordeïijkheid voor God (wij beginnen toch ieder ernstig te nemen) en met erkenning dat de groep-Geelkerken verklaart, geen leervrijheid te willen en geen roomsche gerneenschap te willen zijn (waarin de dominees en het consistorie zoo maar wat doet, terwijl de leden geen deel eraan nemen), wel, dan staat het als een paal boven water, dat die hoogleeraren het hardop verzekeren: wij vinden Ass? n een griiwel, een overbodigheid, of iets anders, maar in elk geval: wij zijn het niet eens met de tweede conclusie van het rapport der commissie of meenen, • dat ze zich verdraagt met de opinie en de leer van dr J. G. Geelkerken. En als zij dan verder gaan, dan zeggen ze tot ons: wilt gij wel zoo vriendelijk zijn, als 't u belieft, niet te veronderstellen, dat wij menschen zijn, die ons onderwijs losmaken van onze belijdenis? Want inderdaad, dat mógen wij niet gelooven. Als iemand zegt: de ééne hoogleeraar kan. wel maanden lang college geven over een of anderen griekschen schrijver en dan nagaan, op welke plaats hij vertoefd heeft in dat en dat jaar, en de ander kan op andere wijze wel doceeren over kwesties, die met zijn belijdenis, in de kerk, niets te maken hebben, dan antwoorden wij: zeker, dat kan ook best. Maar als het daarop uitloopen moest, dat men aan de V. ü. onderwijs gaf, dat los stond van de geloofsbelijdenis der hoogleeraren (rakende o.m. de H. Schrift), dan kunnen we .hetzelfde standpunt ook wel toepassen bij het lager onderwijs: neutrale leervakken, en een christelijken bij-bouw;

dan kunnen wij ook wel voor altijd dichtklappen alle oraties en boeken, die dr A. Kuyper en na hem veel anderen hebben geschreven over het wetenschappelijk onderzoek, nog wel opkomende uit de p al ing en esi e;

dan hebben we het wetenschappelijk werk laten opgaan in fragmentarische wijsheden-verzamelingen, maar geen gereformeerde wetenschap gezocht, uit één heilig geloofs-bezit opgebouwd, en daaraan uitwerking gevend;

dan hebben we de V. U. verloochend, ze ons geschetst en door ons bedoeld is. zooals

Neen, neen, men moet geen hoogleeraar beleedigen, door te onderstellen, dat hij zijn onderwijs geven kan, los van zijn geloofsovertuig'ng. Het is geen kerkelijke nuance, maar een dogmatisch VER­ SCHIL, waarover de strijd loopt.

En, al kónden ze onbesproken laten, wat hun / dogmatisch standpunt is, we hebben geen V. U. I gesticht, om beginselkwesties onbesproken te \ laten, maar om ze heel opzettelijk wél te bespreken. We hebben niet genoeg gezorgd en gerapporteerd en psalmverzen gezongen, als we kunnen zeggen: de studenten zullen er niets van merken, wat de een of andere professor zooal denkt over Assen. Wij willen de mogelijkheid aLhans vastgehouden zien van principieel-positief werk. Om iets te noemen: een positieve stadie als die over „Het Woord Gods en het woord der menschen", ze wordt gezocht omdat ze positief is. En om ze te wachten uit den kring der V. U. moet er tusschen haar docenten en de gereformeerde belijders een positieve eenheid zijn.

Dit zijn zoo enkele dingen, die leven onder het gereformeerde volk. En zoolang het tegendeel niet blijkt, zullen we blijven gelooven, dat het dien kant uit gaat. Tot zoolang zullen wij offeren. Tot zoolang zullen wij veel geduld hebben, zelfs als een lioogleeraar — want daar komt het op neer — zegt: kom, ga met mij'en doe als ik, en breek op commando van , , Woord en Geest" niet alteen de gereformeerde kerken af, maar breek ook af den dwazen hoogmoed, die blijkt in de tweede conclusie van het rapport der V. LT.commissie. Ik zeg: tot zoolang zullen we veel gelooven, en veel verdragen, en niet al te luid het geduld van het geref. volk prijzen, dat zich' zelfs in deze dagen maar weer prachtig houdt met zijn offers, om dat geduld in de eene schaal te leggen tegenover de andere, waarin de houding van enkele docenten tegenover dat volk ligt.

Zoolang het tegendeel niet blijkt, hou-• den we moed.

En gunnen tijd. Maar er móet dan ook wat b 1 ij k e n, meenen velen. En h ü n gebed moet voor anderen evenveel waard zijn, a's voor die anderen, laa, t ons zeggen, het samehbidden, lituigi, ch, als g ïnstltueeide kerk, met de dominees, die preeken, dat de commissie inzake de V. ü. onzin beweert; en die dienovereenkomstig ook bidden.

Want van alle bidders zij het ja, ja, en het neen, neen.

We kunnen ons dan ook vinden in dr H. Kaajans woord in „Utr. Kb.":

We hopen, dat door al de zoogenaamde j u r i - dische bezwaren, die nu plotseling in verband met de handhaving van den grondslag van onze Vrije Universiteit worden opgeworpen, niet vroeg of laat o n - gestralt een verkeerde plooi in de opvatting van onze Gereformeerde beginselen kan gelegd worden, geheel in strijd mei de feitelijke bedoeling van de oprichters onzer Universiteit.

En we blijven het wenschclijk en voor den bloei onzer Vrije Universiteit ten zeerste profijtelijk achten, . dat niet alleen heeren, directeuren en curatoren, maar ook heeren professoren conclusie 2 der commissie aanvaarden, opdat op deze wijze de bestaande onrust kan worden weggenomen.

Over het bekende artikel van ds J. C. Aalders.

Het artikel, waarin ds J. G. Aalders ronduit zegt, wat de verschillende richtingen zijn, .waarin de aanhangers der groep-Geelkerken her-en derwaarts getrokken worden, ontmoet nog steeds de belangstelling der pers.

Ds Meijnen schrijft in „Dordtsche Kerkbode":

Ook naar Luther moeten wij terug. Het zij zoo. Maar Calvijn heeft dan toch, met al z'n waardeóring voor Luthor, in do beginselen met Luther gebroken.

Wie nu „in het gereformeerd gareel niet wil loepen", zooals D's V. d. Brink en Dr Geelkerken schrijft, die is vrij om daar uit te treden.

Wie andere lijnen ziet, dan die van Calvijn en zijn volgelingen, die volge zijn weg. Maar hij beschuldige niet de kerken, die hij heeft verlaten, omdat die kerken trouw bleven aan haar beginsel.

Neen, de richting, die Ds Aalders uit wil is de onze niet, en schijnt mij toe ook niet die te zijn van Ds v. d. Brink.

En wij kunnen de stemming begrijpen, waarin hij zijn „met Assen verlegen" heeft geschreven.

Ds P. V. Dijk in „Zeeuwch Kerkblad":

Ds Aalders spreekt telkens van oriënteercn. Maar wanneer dit nog de oude beteekenis mag blijven hebben, van richting nemen, en de koers laten bepalen, dan voel ik in zijn zich willen oriënteeren naar den persoon en niet naar de leer van Calvijn een zoo sterk individualistisch beginsel, dat zeker Calvijn de eerste zou zijn met te zeggen: Niet alzoo! Want bij Calvijn ging de leer, het dogma, het „stelsel", d.w.z. de eenheid van de groote Godsgedachten voor en boven alles.

De meest innige vroomheid van een mensch biedt .geen waarborg, dat de woorden van zulk een mensch nu ook waarlijk de zuivere leer zijn.

En: Is hernieuwde oriënteering, niet naar het stelsel maar naar den persoon van Calvijn, voortschrijding of teruggang? Wie heeft dan aan het Gereformeerde volk in en buiten Nederland grooter winst gebracht: de Synode van Assen, die in het geding de waarde van de belijdenisschriften niet heeft gemeten naar den afstand tusschen de zestiende en de" twintigste eeuw, of Ds Aalders, die dit in strijd met wat Calvijn tegen Irans 1 uitsprak wel doet?

En tenslotte: Je hebt op drukke straten altoos de meeste botsingen bij menschen die hun wagen naar rechts duwen maar tegelijk onophoudelijk naar links kijken. Dit lijkt me ook de fout èn het gevaar bij hen die onder leiding van Ds A. naar Rechtsmodèrnen, Etkischen, Barth en Luther vriendelijk lonken en toch Gon'eformeerd willen heeten. Zelfs Gereformeerd in hersteld verband.

In „Goudsche Kerkbode" handelt ds D. P. Kalkman over het geval. Aldus:

Een Gereformeerde pleagt de vraag zich te stellen telkens weer: „Wat zegt God in Zijn Woord? '' Ds Aalders wil nu dieper gaan en vragen: „Wat is het beginsel, de oorsprong van dat Woord? '' Vindt de Gereformeerde in de H. Schrift een regel voor geloof en leven. Ds Aalders wil daar niet van hoeren, hij gaat terng tot den oorsprong. Hij wil wel doordringen 'tot de oorsprongen van de Schrift, maar van de werking der Schrift voor geloof enieven wil h ij n i et weten. Een Gereformeerde leest zijn belijdenis en zegt: „Dat is mijn igeloof-Ifc ben het er mede eens. ]k voeg mij bij degenen, die hetzelfde belijden." Daartoe is die belijdenis oofc opgesteld, n.m. g r o n d s 1 a g te zijn, formulier van eenigheid des igeloofs. Nu zegt Ds Aalders: „De belijdenis moet geen grondslag voor u zijn. Gij moet achter en onder die belijdenis terug gaan". Wij behoeven dus van Ds Aalders geen belijdenis te verwachten, die instemming vraagt of zoekt, want dan wordt het weer een grondslag. Komt hij ooit tot hef formuleeren van een eigen belijdenis, dan zal hij er vrede mede moeten nemen, dat niemand er mede instemt. Maar wat vindt Ds Aalders nu achter die belijdenis? De ., fcrachtlijn van geestelijke energie". Nu is zijn bede, dat God Zelf hem in die krachtlijn plaatse. Als Ds Aalders die gezochte geestelijke energie eens ontv.lngt, als hij de oorsprong van de Schrift eens gevonden •keeft, wat zal hij er dan mede doen? Het eind van dezen weg kan niet anders dan grenzelooze willekeur zijn. -

Daarom kunnen wij niet instemmen met ds Aalders. Daarom is zijn biddende uitroep voor onze ooren stuitend, al vindt Ds Aalders het noodig dit publiek te doen. Wij proeven hier waarlijk geen ootmoedige en afhankelijke geest. Ds Aalders maakt zelf een - ' krachtlijn en gaat er zelf in staan. D.ü is vermetel maar niet vruchtbaar. Vruchtbare vermetc'heden deze zullen volgens Ds Aalders ons den weg voor de toekomst moeten wi'zen. Nii is vermetolhoid nauw verwant aan onverstandigheid, roekeloosheid di'i'^stheid. Het is de verbinding van moed en onverstand.

De conclusie luidt:

Met hoeveel pathos hij ook schrijve, wij liouden ons overtuigd, dat deze weg op bittere teleurstelling moet uitloopen. Neen niet als een held, niet als een baanbreker, kunnen wij Ds Aalders beschouwen. Wie oproept tot onvoorzichtigheid en vermetelheid kunnen wij niet volgen. Wie het Woord Gods van God wil los maken, zal zelf van God los raken. Wm gemeenschap met God zoekt, kan niet anders dan Zijn Woord liefhebben en voor Zijn Woord buigen. Hoe profetisch Ds AaMers zich ook tracht uit te drukken, het Woord Gods heeft hij losgelaten en daarom geldt van hem: „Deze profeet profeteert valschelijk."

In „Geref. Kb. Amsterdam-Zuid' schrijft de heer V. K.:

dat zijn onomwonden afscheid aan de Gereformeerde richting, gelijk zij zich onder Kuyper en B'avincfc ont-•wikkeld heeft, in de eigen groep niet ieders mstemming zou vinden, kon aanstonds worden bevroed.

O wee! hebben ze geroepen, toen ze het stuk onder de oogen kregen, daar zullen we in de pers der „Asser-Kerken'_' wat van beleven. En inderdaad hebben onze kerkelijke organen aan het artikel van Ds Aalders dan ook alle aandacht en eer gegeven.

In verband met het namenlijstje van erkende leermeesters der groep-Ge: lkerken (Kuyper en Bavinck minder, en voorts Gunning, Rossingh, Barth, Luther) constateert de schrijver, dat

velen ook wel gevoeld hebben, dat het door Ds Aalders gegeven namenlijstje nog niet volledig is. Hoedemaker bijv. hoorde er zeker nog wel bij. Die zal ook later nog wel komen.

1'enslotte: De vage klanken, die vroeger wel tot ons doordrongen, herkennen we weer in de melodie, die thans klaarder en forscher wordt aangeheven. We twijfelen er niet aan, of Ds Aalders heeft in zijn artikel geheel eigen werk geleverd, maar indien het hem door den leider • der nieuwe kerkelijke beweging gedicteerd ware geworden, zou het in de hoofd-en zelfs in vele bijzaken niet anders hebben geluid.

In het land ziet men dat natuurlijk zoo niet. Men is min of meer verbaasd, dat nauwelijks twee jaar na Assen aan het Calvinisme, zooals het in onze kerken tot herleving en nieuwe ontwikkeling is gekomen („misvormd" is geworden, zeggen na.tuurlijk Ds Aalders en de zijnen), de bons wordt gegeven; en dat Kuyper en Bavinck zoo maar van architecten tot steendragers worden gedegradeerd. Het is van „het land" te begrijpen, dat het zoo denkt. Maar in twee jaar tijds maakt een nieuwe richting zich - uit het oude geestesverband niet zóóver los, dat zij alle draden op enkele na losrukt. Als men het artikel van Ds Aalders dateeren v/i\, moet men niet spreken van anno Assen, maar de tijdrekening rond 10 jaar daarvoor laten beginnen. Niet twee, maar 12 jaar, misschien nog wel langer, heeft het geduurd, alvorens do nienwe richting zich in een barer woordvoerders kon uitspreken, .gelijk Ds Aalders nu gedaan heeft. Mogelijk heeft Assen dat verhaast, doch in het reeds vóór Assen geboren orgaan „Woord en Geest" zouden zeker ter eeniger tijd de nu vernomen klanken even duidelijk te hoeren zijn geweest. Vindt men het zoo kras, dat voor Kuyper en Bavinck nu reeds naar een plaats in de „Ahnengalerie" wordt omgezien? Och, voor mannen als Van Schelven en Fernhout werd hier reeds vroeger door menschen, die thans in het H. V. voorafgaan, overigens met alle waardeering voor hun persoon, de toegang tot de „voorbijgegane periode" ontsloten — beste predikanten, maar ze raken uit den tijd. Dat zal dan óók in de dagen van Assen geweest zijn, zal men zeggen. Ach neen, lezer, dat was in .. . 1917.

Van de vloeistof, die hier in „Zuid" geleidelijk bij kleine hoeveelheden den menschen onder do huid ingespoten is, heeft Ds Aalders thans zijn volgelingen een flinke teug in de keel gegoten en het is beigrijpelijk, dat sommigen zich verslikten en er een hoestbui van kregen. Misschien wordt het een enke'en te benauwd, maar overigens bedaart dat wet. Er komt meer helderheid, ook voor het bewustzijn dor tot de nieuwe groep behoorenden zelf, maar geen verandering in de overtuiging.

De biechtstoel of de pastorie.

.Ds H. Bakker schrijft in het ciomfess. weiekbl. „De Gereformeerde Kerk" over db Roomsahe biecht. Hij wil ' er natuurlijk niet van weten, maar wil het goede element, dat erin ligt, erkend zien, ©n praktisch aanvaard:

Hiet Roomsche misbruik mag ons. Protestanten, echter niet verleiden, het goede, den geestelijken bijstand, de zielkundige geneeskracht, die er m de biechit zitten kan, ongebruikt te laten liggen. En vooral niet, nu er zooveel nood in de kranke zielen onzer tijdgenooten geleden wordt. Temeer word , ik in deze gedachte versterkt door het citaat van éen Kopenhaagschen (geneesheer, dat ik ergens aant of. Deze man schrijft op zijn manier: „Het is mij een raadsel geworden, waarom zooveel menschen m onze dagen naar den geneesheer gaan, vooral naar de zenuwartsen, met hun zieleleed in plaats van naar de predikanten. Het is alsof de geneesbeeren de biechtvaders van den modernen mensch gewo'den zijn. Moet hier niet iets veranderen? Is het geen fout, dat aan de opleiding onzer predikanten ontbreekt: onderwijs in zielzorg? Beste dominees en collega's, wij moeten de biecht in de Protestantsche Kerk teiugkrijgen. Zielzorg zonder biecht is onmogelijk. Als zieke zielen naar den geneesheer gaan om op te biechten, dan is dat, omdat de domino's hun vak niet verstaan. Heeren predikanten, luisteren en Teisteren en nog eens luisteren naar hetgeen de zielen te zeggen hebben, dat is begin en einde van de zielzorg". Om dat met een voorbeeld te illustreeren vertelt de geneesheer het volgende: „Er kwam tot mij een patiënt van Jutland, die over hoofdp'm, haitk'oppingen en andere soortgelijke onbehagelijkheden klaagde. Lichamelijk onderzoek wees niets abnormaals aan.

maar door voorzichtig uitvragen, kwam ik tot de ontdekking, dat de oorzaak harer klacMen te vinden was in een geestelijke obsessie, een intiem zieleleed. In één uur biechtte deze patiënt haar levensgeschiedenis op, vv^elke haar reeds van haar prilste jeugd pijnlijke herinneringen bezorgd had. Op het oogenblik werd haar leven verbitterd door een 'ernstig conflict in haar huwelijk en in haar werk. Ik had haar vroeger nooit gezien en zal haar ook wel nooit meer te spreken krijgen, maar juist omdat ik haar vreemd ben en gewend menschelijke klachten aan te hooren, heeft zij moed genoqg gehad hare ziel voor mij bloot te leggen en zij heeft er baat bij gevonden. Toen zrj thuis gekomen was, schreef zij en dankte mij voor dé goede behandeling, hoewel ik. zelf bijna geen woord gesproken had. Heel de behandeling heeft eigenlijk in biechthooren bestaanI"

Ik geloof, dat er bij de Roomsoheia mindei" gebeurt, dan men denkt, en bij ons meer, dan men zelf weet, in dezen. Maar bij geen van beide genoeg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's