GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Inzendingen voor deze rubriek aan ds IC. Schilder, Mathenesserlaan 4: ")6a, Rotterdam).

Stemmen van de laatste weken over Middelburg.

Weer zal ik in pro-en contra-geluiden, doorgeven. Als ik bladen niet noem, heb ik ze niet gezien. Ik beperk mij evenwel voor dit geval tot de gereformeerde pers, en laat dus ook buiten beschouwing wat Ds H. C. v. d. Brink in een ongereformeerd blad schreef, alsmede wat in een gereformeerd blad een auteur hem antwoordt.

In „Zeeuwsch Kbl." — 'waarin ds Heij op den gedachtengang van prof. Ridderbos wijst, b ijkbaar met instemming, tenzij ik me vergissen mocht — zegt ds L. Bouma, vroeger te Middelburg:

Er is wel eens gezegd, dat de voorgekomen moeielijkheden schade zouden doen aan het vertrouwen, dat het Gereformeerde volk stelt in den arbeid van de Vrije Universiteit, maar daarvan heb ik in deze omgeving niets gemerkt. Ik wil natuurlijk niet zeggen, dat dergelijke kwesties bevoorderlijfc zijn om de gaestdrift voor ideze inrichting aan te vuren, maar het lijkt me niet toe, dat de sympathie er onder geleden beeft. Dit zou trouwens ook dwaas zijn, want het is a'gemeen bekend, dat de Professoren in de gódgeleerdhoidi met die van de Theologische School op de bres hebben gestaan om de Gereformeerde Kerken bij de zuiverheid harer belijdenis te bewaren. Bovendien is er geen enkele klacht ingediend tegen het onderwijs, dat anderen gaven.

Zooals men ziet, spreekt ds Bouma in deze passage over de eigenlijke beslissing van Middelburg zich niet uit.

Hij heeft in het algemeen nog bezwaren; waarover straks.

Ds D. Hoek zegt in „N.-H. Kbl.":

Ik wenschte daar ieder oogenblik, dat alle Gereformeerden er tegenwoordig mochten geweest zijn. En wel hierom: ik ben overtuigd: , dat dan bijna ieder zou oordeelen, evenals ik: 't sein van onze Vrije Universiteit staat weer op veilig.

Ds Hoek adstrueert dit met (o.m.) het volgende:

Een beslissend moment op de vergadering was ongetwijfeld dit: het Curatorium hoeft instemming betuigd met de concdusies van het rapport, en voorts — ik citeer hier uit mijn hoofd — aan alle hoogleeraren de vriendelijke vraag voorgelegd of ze ook met deze conclusies instemmen. Bijna allen antwoordden bevestigend, van één was het antwoord onbevredigend, van één niet volkomen duidelijk. Met deze beiden zal nog nader gehandeld worden en wanneer geen bevredigende oplossing gevonden wordt, zal ernstig overwogen worden, oE hier een concreet geval is, waarvoor een commissie van enquête zal worden ienoemd.

Dit zegt ten slotte alles. 'Wanneer aKen zich openlijk verklaren inzake Schriftgezag, dan is oorzaak van vreeze uit het midden weggedaan.

Ds D. P. Kalkman is ook geheel bevredigd, en zegt in „Goudsche Kb.":

De groote hoofdzaak is, dat het bestuur der V. U klaar en duidelijk gezegd heeft, hoe het denkt over het gezag der H. Schrift en dat deze opvatting grondslag is voor alle onderwijs. Daarover verblijden wij ons. Maar nu komen de bijzaakjes, waaraan misschien wel al te veel aandacht aan geschonken is in de pers. Wanneer aan bijzaken veel aandacht wordt geschonken, ontstaat gewoonlijk verwarring. En de laatste maanden was er op dit punt in de kerkelijke pers weinig 'helderheid, en verliep men zich wel eens in bespreking van ondergeschikte punten.

Ds Js Bootsma van Bloemendaal-Loosdn.inen spreekt in „Westl. Kb." zich aldus uit:

We kunnen ons in de beslissing, die in Middelburg viel, verblijden. De conclusies der bekende commissie werden met zoo goed als algemeone stemmen aangenomen, en daarmede voorloopig het sein op „veilig" gezet. Dat is de groote winst. De directeuren en curatoren hebben het Gereformeerde volk nu achter zich, en dat is do levenskwestie voor den groei en bloei onzer Hoogeschool. Wij mogen God danken, dat het zoo geloopen is. De commissie kan ook dankbaar zijn, en het is zeker voor een niet gering deel aan de uitmuntende verdediging harer conclusies door Prof. Ridderbos te danken, dat deze zoo algemeen zijn aanvaard.

Wat de resteerende bezwaren betreft, zegt ds Bootsma:

Toch meenen we goed te doen met er op te wijzen, dat alle A\'oiken nog niet van den hemel zijn verdwenen. Er moot in ieder geval nog met één der hoogleeraren gesproken, 't Is te wenschen, dat dit meevalt. In mijn eenvoudigheid zou ik willen vragen, waai'om al die hoogleeraren, die in de zaak Geelkerken betrokken waren, nu niet reeds het vorige jaar, kLaren wijn konden schenken? Men kan nu wel in allerlei rechtsvragen zich verdiepen en de zaak waarom het • ging, daarin vertroebelen, maar waartoe was dat noodig? 'De omstandigheden waaronder wij leefden en nog leven zijn toch van dien aard, dat er behoefte is aan helderheid, en waarom zou men die niet kunnen aanbrengen?

Moge het in ieder geval nu zoo komen, dat we precies weten wat we aan elkander hebben.

Bovendien moet de verhouding van de vereeniging en do Kerk bestudeerd en tot klaarheid gebracht. Het is m.i. onweersprekelijk, dat wij met deze Middelburgsche beslissing er nog niet zijn. Voor 't oogenblik mogen wij uit de misère komen, wij kunnen er straks weer in zitten. Er moet in de preababele zaak eerst licht en orde komen. Ons Gereformeerde volk heeft daarop recht.

Nu is er straks weer drie ton gouds bijeen gebracht, en ik vraag, van wie is dat gekomen? Dat heeft ons Gereformeerde volk uit liefde tot de zaak bijeengebracht, en als er geen moeilijkheden waren geweest, zou het nog gemakkelijker er gekomen zijn. '

Ja ons volk is tot grooter offers bereid en zal die, als 't noodig is, ook brengen, maar dan moet er ook zoo goed mogelijk waarborg zijn, dat het Gereformeerd karakter der Universiteit voor de toekomst verzekerd is.

En dan komt daar nog iets bij n.m.L, dat de "heele Universiteit in haar leven en streven, meer en meer aan het ideaal eener Gereformeerde Universiteit beantwoorde. Het moge meer en meer openbaar worden, dat er tusschen de onderscheidene faculteiten en hoogleeraren in het tot openbaring en het in toepassing brengen der Gereformeerde beginselen de rochte samenwerking bestaat. Dat onze Universiteit niet maar is een zeker aantal hoogleeraren en studenten, maar een organisch geheel, waarin elk lid zijn plaats en functie heeft.

zijn plaats en functie heeft. En dal zelfde moge ook openbaar worden in de studentenwereld. Daar moet ook zijn een krachtig stuwend Gereformeerd studentenleven. Daar ontwake krachtig en onweerstaanbaar het heilig enthousiasme voor het zuivere Calvinisme, zooals het door Dr A. Kuyper ons is vertolkt. Dan zal er ook zijn een heerlijk idealisme, dat grijpt naar het goede, ware en schoone. Dan zal er zijn eenheid in geestesrichting en bezieling om zich in de bres te stellen voor de geestelijke waarden, die door onze vaderen met martelaarsbloed zijn gekocht.

En ds L. Bouma, boven reeds geciteerd, zegt:

Het schijnt soms, dat er velen zijn, die zich nog nooit rekenschap hebben gegeven, waarom zij aan 4eze en niet aan gene kerk behooren. Daaruit is het te verklaren, dat er zijn, die gemakkelijk van een Geref. tot een Herv. Kerk overgaan, of ook w.el omgekeerd. Ja, het is zelfs zoo erg, dat overgangen van een Protestant tot de Roomsche Kerk niet meer tot de zeldzaamhedea behooren. Maar als we zoo iets moeten zien van Professoren, die onder de meest gunstige omstandigheden zijn opgegroeid en die steeds verkeerd hebben in een goede Gereformeerde omgeving, dan grijpt dit dieper in en klimt onze verbazing ten top. Ik wil graag aannemen, dat zij ter goeder trouw meenen, dat zij recht hebben om de gemeenschap met onze Kerken te verbreken.

maar dan moeten zij althans duidelijk kunnen maken, dat de schuld niet bij hen maar bij de door hen verlaten kerken ligt. En als zij dan zeggen: de Generale Synode te Assen heeft een beslissing genomen, welke niet op schriftuurlijke gronden rust, ik druk het expres zeer kras uit, dan moe'ten zij daarin niet berusten, maar voortdurend daartegen opkomen en alles aanwenden om deze in hun oog dwalende kerken terug te brengen tot de gehoorzaamheid des geloofs, want neem eens aan, dat de kerken zich aan onbillijkheid schuldig gemaakt hebben tegen dezen en genen, 'is dat reeds een reden, om zulke kerken te verlaten? Indien daarop een bevestigend antwoord gegeven moet worden, dan hebben mannen als Caivijn en Luther het zich nameloos zwaar gemaakt. Zie, als ik mij ook maar even indenk een strijd, welken onze Kerken hebben moeten voeren tegen alle machten, welke de Kerk hebben belaagd, nog eens, dan versta ik niet, hoe het te verklaren is, dat enkelen terwille van bijkomstige zaken zooveel op 't spel durven zetten. Wij waardeeren den arbeid, welke er verricht is en nog verricht zal worden om 'de moeielijkheden te verwijderen, maar het gaat mij aan 't hart, als ik bedenk, welke een verzwakking van het kerkelijk besef daarvan de vrucht zal zijn. Geheel formeel genomen, geloof ik wel, dat we ons niet verder behoeven te verontrusten, want de zaak blijkt in vertrouwde handen te z'ijn. Wij hebben zelfs bewondering gevoeld voor de wijze, waarop de weg gewezen is, waarlangs we al de moeielijkheden te boven kunnen komen. Waarlijk, wij willen dit niet gering achten, maar daarmede is niet te niet gedaan de kerkelijke en geestelijke schade, welke zulk een 'houding van slechts enkele maar van zulke hooggeplaatste mannen doet aan het kerkelijk besef. Ik meen dat ik duidelijk genoeg heb laten uitkomen, dat dit kwaad nu niet' pas is gekomen. Ik wil dit nog weleens ten overvloede zeggen en dat ik het dus niet uitsluitend wijt aan de bedoelde professoren, maar dit neemt niet weg, dat wij den gang van zaken diep hebben te betreuren. Wij zijn er ver van af om te willen overdrijven, maar wij oordeelden, dat we bij deze gelegenheid onze stem nog eens te moeten verheffen tegen een kwaad, dat rusteloos ook, in onze kringen voortwoekert, en dat in menig opzicht de lucht van het kerkelijk leven in ons land heeft vergiftigd. Er wordt nog tegen gestreden, maar het is van dien aard, dat men den moed zou kunnen verliezen, in het besef, dat het heel de erve van Christus Kerk heeft overwoekerd.

Hier spreekt ds Bouma zich v? èl rechtstreeks uit over de genonien beslissing. Hij komt niet 'verder dan tot een waardeering en aanvaarding, , , g e h e e 1 formeel genomen".

En wat ds Bouma voorts zegt, geheel los van de formeele beslissing van Middelburg, heeft mijn instemming. Het komt mij b.v. ook voor, dat iemand, die de pers van dr Geelkerkens groep als medewerker steunt, het werk van dr Kuyper helpt afbreken, en het fundament der V. U. helpt ondergraven. 'Formeel. Mitsgaders materieel.

Wanneer ds H. C. v. d. Brink eens „De Reformatie" leest.

De Weleerw. Heer Ds H. C. v. d. Brink kan niet gezegd worden, op velerlei wijze in te gaan op wat „De Reformatie" zegt. Een enkele maal evenwel slaat hij , een klein haakje achter het blad. Zoo noemt hij met name een bericht, uit onze rubriek Kerknieuws, over den vroegeren predikant, G. llbbink, te 'Zweeloo, die thans het ambt verlaten heeft, onder toezegging van approbatie eens ongerijmden beroeps eener andere religieuze gemeenschap, waarvan de heer Ubbink ten dage van dat beroep niet eens lid was. Ds v. d. Brink las in dat kerknieuwsbericht iets van „ingewijden", die allang wisten, hoe deze ex-predikant over Assen dacht, en knoopt daaraan eenige beschouwingen vast.

Het schijnt ds v. d. B. niet waarneembaar geweest te zijn, dat deze rubriek uit knipsels bestaat, waarvoor de redactie geenerlei verantwoordelijkheid draagt. Hij kan zijn opmerkingen voortaan beter richten tegen w^t de redactie schrijft, en wete, dat een opmerking inzake die „ingewijden" — ik erken zulke menschen evenmin als hij het dezen keer s c h ij n t te doen — thuis hoort bij het blad, waaruit „ingewijden" wel weten, dat geciteerd is: „Standaard", of „Rotterdammer", of beide.

Correspondentie.

Om verschillende redenen — al ware het alleen maar de vacantie — acht ik het beter, gedurende de eerste weken hier te zwijgen van mijn persoonlijke bedenkingen tegen den. loop der dingen inzake de V. U. Ik hoop'later in een of anderen vorm erop terug te komen.

Proeve van „exegese".

Ds J. V. Herksen wijst in „Geref. Kbl." Hillegom op de „exegese", die ds A. M. BerkhofE, Chr. Geref. pred. te Amsterdam, geeft in zijn „De Wederkomst van Christus". Het loopt daar over Israels toekomst; Israël kan, zegt ds B., straks niet een voetveeg der heidenen worden. Biewijs is hem Jesaja's uitspraak:

, , AI ware het getal der kinderen Israël gelijk het zand der zee, zoo zal het overblijfsel behouden worden, want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid, want de Heerè zal een afgesneden zaak doen op aarde" (9:26—28).

Hieraan voegt ds Berkhof dit toe:

W ij kunnen een stuk s n ij w e r k bewerken, u i t s n ij d e n en het dan een t ij d laten leggen. Daar v i n d e.n w ij het weer en

337 zeggen: ik zal dat eens afsnijden. Zoo ook zal de Heere de zaak van Zijn volk niet half klaar laten liggen, maar integendeel haar geheel a f s n ij d e n, haai' voleinden.

Ds V. Herksen zegt dan:

Nu houde onze zeer geachte collega het ons ten goede, als wij deze toelichting niet gelukkig kunnen vinden.

Liever dan deze korte opmerkingen over Rom. 9—11, waarmee hij het zich wel een beetje te gemakkelijk maakt, hadden wij een duidelijke argumentatie zelven tegen de argumenten van Bavinck, welke' hem toch niet onbekend zullen zijn. Hoe zou ik het op prijs stellen als een man als Berkhof f nu eens aantoonde: daar zit de fout in Bavincks exegese.

En 'dan voorts de bescheiden vraag: Heeft Berkhoff bij de boven door mij aangehaalde en gespatiëerde toelichting den grondtekst ingezien?

Indien ja — is dan de exegese van dat „afgesneden zaak" door het beeld van snijwerk niet geheel daarmee in strijd?

Heidensche voorstellingen in de Openbaring van Johannes?

Dr C. jBouma schrijft in „Geref. Kbl. Drente en Overijsel" over het boekje, dat prof. De Zwaan gaf over de Openbaring van Johannes; een geschrift, dat heel iets anders is dan zijn hier besproken Efezerbrief.

Hoe komt De Zwaan aan die verklaring van de zeven sterren als de zeven planeetgeesten? Wel, hij heeft de godsdienstgeschiedenis bestudeerd; de godsdiensten van de heidensche volken rondom het land en het volk der bizondere openbaring. De geestelijke sfeer, waarin de bizondere openbaring 'bmnentrad. De wereld van Griekenland en Rome; van Egypte en Perzië en het verdere Oosten.

In die wereld heerschte donkere nacht van bijgeloof. Daar was inderdaad het geloof, dat de sterren op het lot der menschen en op den loop der geschiedenis groeten invloed uitoefenden. De menschen zaten gevangen in de noodlottige macht der sterréngeesten; de astrologie, het geloof in de macht der sten'engeesten, hield de menschen in de heidenwereld gevangen in haar vreeselijken greep.

Astrologie was hef tooverwoord der religieuze heidenwereld van de eerste eeuw.

En van die heidensche voorstellingswereld uit heeft De Zwaan zijn verklaring van de Openbaring van Johannes ontleend, ook van .Openb. 1:16.

Hij heeft zóó geredeneerd: , , In de geheele heidenwereld, waaruit die eerste Christelijke gemeenten kwamen, heerschte dat sterrengeloof; het geloof aan de macht der planeetgeesten; de astrologie. Die Christenen zelf hebben ook, eer zij Christenen zijn geworden, dat geloof gehad. Als dan Johannes tot hen over sterren schrijft, en later zegt, dat die sterren Engelen zijn, wel, dan ligt het immers voor de hand, dat we ook hier dat sterrengeloof, die astrologie hebben. Die zeven sterren zijn de zeven planeetgeesten, die aan de gemeente vijandig zijn. Maar, en dat is nu het nieuwe, het voor die menschen, nu zij Christenen zijn geworden, verheugende: Christus heeft die geesten overwonnen; ze zijn in Zijn almachtige hand besloten. De gemeente van Christus is veilig."

Aldus: de verklaring van een gedeelte der Heilige Schrift wordt hier gevonden niet uit die Schrift zelf, maar uit de heidenwereid buiten en tegen die Schrift. En dat, zonder te vragen, of misschien de Schrift zelf ook een andere verklaring mogelijk maakt of zelfs eischt.

De Schrift wordt, zonder naar haar eigen oordeel te vragen, verldaard met wat tegenover haar staat. Niet naar den regel, dat Schrift met Schrift moet worden vergeleken, maar met behulp van gegevens buiten de Schrift. Hierbij is totaal losgelaten het aloude Gereformeerde standpunt, dat men de Schrift met de Schrift moet verklaren; wat reeds door onze vaderen werd genoemd de analogie fidei, de analogie ' des geloofs. En wie zulk een weg bewandelen gaat, verlaat het rechte spoor, ook al is hij nog zoo geleerd, gelijk van een mau' als Prof. De Zwaan zonder aarzelen moet worden gezegd. Maar in zijn Schriftbeschouwing staat hij reeds daarom tegenover ons.

En als we zeggen, dat we het met zijn opvatting van de sterren in Openb. 1:16 niet eens kunnen zijn, dan is het niet een kwestie van exegese; die kan ook onder Gereformeerden verschiden. Maar dan is het de Schriftbeschouvving zelf, die ons verbiedt, principieel het pad als door dezen geleerde ons voorgeteekend, op te gaan.

Of we dan niet mogen en moeten beproeven, licht op te vangen van uit de omgeving, de Umwelt, van het terrein der bizondere openbaring? Zonder twijfel, ja. We zijn buitengewoon dankbaar voor wat God in Zijn bizondere voorzienigheid tot onze kennis heeft doen komen in de latere jaren uit de wereld van het Oosten.

Maar op dit terrein liggen voetangels en klemmen. Hier zij men uiterst voorzichtig. De eerste, aan wie we vragen, wat een woord der Schrift beteekent, is steeds de Schrift zelf, niet de wereld buiten de Schrift. Vooral niet hierom, omdat immers die wereld heidensch is; dat wil zeggen, op een dwaalspoor geraakt, ver van God. Religieus, ja, maar haar Religie is valsche Religie, afgoderij. En zal men gaan vragen, wat ware Religie is, aan de valsche Religie? De zin der Schrift moet vastgesteld door die Schrift zelf.

En wanneer men dan buitenbijbelsch materiaal gaat gebruiken, gaat een Gereformeerde steeds van wat hij buiten de Schrift om gevonden heeft naar de Schrift zelf terug, om zijn resultaten te toetsen aan de Schrift. En als het hem dan blijkt, dat hij zoo met de Schrift zelf in strijd komen zou, concludeert hij, dat de waarheid niet zal zijn en niet kan zijn aan den kant der buitenbijbelsche gegevens en niet aan de zijde van wat hij op het terrein der valsche Religie vond.

(lo; ^" Woord is de waarheid.

Reeds daarom, is de methode als door Prof. De Zwaan gevolgd, niet naar het Woord Gods zeil, riiaar daarmee geheel en al in strijd.

Daarom raalct iiet niet een Icwestie van exegse, maar gaat het over de vraag hoe msn denkt over de Schrift zelf. En hot zal reeds nu vermoedelijk den lezer duidelijk zijn geworden, dat De Zwaan anders denkt over de Schrift dan vvij Gereformeerden doen. Daarmee zeg ik volstrekt niet, dat wij zijn kennis en geleerdheid niet zéér hoog zouden schatten. Integendeel. De Zwaan is een man van erkende wetenschappelijke verdiensten, van wien , we veel kunnen leeren. Alaar zijn Schriftopvatting is de onze niet.

Gerefor­ Zooals hij do Schrift ziet, kan het geen meerde doen.

De kwestie der V. U. op zichzelf.

Ds J. Bootsma, zijn artikelenreeks in „Westl. Kb." besluitende, zegt nog:

In de eerste conclusie staat dat leerstellige uitspraken van-belijdende Gereformeerde Kerken voor de vereeniging geen bindend gezag hebben, maar in conclusie twee wordt een leerstellige uitspraak gegeven. Vrage, wat is nu meer juridisch, een kerkelijke uitspraak voor bindend te houden of zelf een uitspraak te doen, die dan toch bedoeld is als bindend aanvaard te worden? De kerken toch zijn zeker de eerste gerechtigden om hunne confessies te verklaren? Met deze stelling blijft men op zuiver standpunt. Stel eens, dat de commissie, wat men nu wel moeilijk zich voorstellen kan, maar de mogelijkheid moet toch verondersteld worden, stel nu eens dat de commissie gekomen was mei een voorstel om in de-tweede conclusie een soort Geelkerkensche Schriftbeschouwing te aanvaarden en die te achten in overeenstemming met de belijdenis te zijn, dan zou toch moeilijk een Gereformeerd menseli deze conclusie hebben aanvaard en die in overeenstemming gevonden hebben met artikel 2 der statuten.

En als men nu zegt, dat dan voor eenige kerk zou zijn gekozen en dat de vereeniging en de door haar gestichte Universiteit aan een kerk gebonden zou zijn, dan meen ik dit op goede gronden te kunnen tegenspreken. Juist de souvereiniteit in eigen kring blijft op deze wijze gehandhaafd, omdat men feitelijk niets anders doet dan zijn eigen statuten beleven en handhaven.

Wij willen ongerept laten wat Kuyper en Rutgers in deze materie hebben verklaard. We meenen alleen dat bij deze verklaringen geen van beiden aan toestanden, als thans in 't licht getreden zijn, hebben gedacht. Wat deze mannen zeiden gaat langs deze zaak heen. 't Is waar dat ook een kerk kan afwijken, maar 't gaat hier niet om een kerk, die afgeweken is, maar die haar belijdenis onvervaard en dapper heeft gehandhaafd.

lijdenis onvervaard en dapper heeft gehandhaafd. En als men nu ten slotte aanvoert, dat men voor een kerkelijke leeruitspraak te aanvaarden andere Gereformeerden va, n zich zou vervreemden, dan zou dit zeker zeer te betreuren zijn, maar ik zou vragen, of zulke Gerefornleerden dat op goede gronden kunnen verantwoorden? Al behooren zij niet tot de Gereformeerde Kerken, zij zullen toch van harte de uitspraken dezer Kerken, wat hun inhoud en strekking aailgaat, beamen en er mede instemmen.

Dr W. A. V. Es, eveneens zijn slotartikel gevend, merkt in „Leeuwarder Kb." op:

Dit wijst inlusschen ock de weg waarop men o. i. in overeenstemming met de Statuten tot oplossing zon moeten komen van de moeilijkheden die tegenwoordl'^ onze Vereeniging voor'Hooger Onderwijs in beroering brengen. Ook in deze kwestie is het o. i. de Vereeniging zelf, die te beslissen heeft, wat voor de onderscheiden Faculteiten als de Gereformeerde beginselen moet worden aanvaard. Want zij is het zelf die voor alle onderwijs dat in haar scholen wordt gegeven geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen staat. Toch zal zij zulk een beslissing wel kwalijk kunnen nemen builen do Faculteiten om, die juist de roeping hebben deze Gereformeerde beginselen op te sporen.

Zoo zou de vraag naar de beteekenis en de formuleering van het Schriftgezag o. i. ook eerst de onderscheiden Faculteiten en den Senaat moeten passeeren, om daarna als leidend beginsel bij het onderwijs aan de Vrije Universiteit de bekrachtiging of goedkeuring van de Vereeniging zelf te ontvangen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1928

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1928

De Reformatie | 4 Pagina's