GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De weg van den Bemiddelingsman.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weg van den Bemiddelingsman.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het geschiedde tenzelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van AduUam, wiens naam was Hira. Genesis 38:1.

Let op den man van het bemiddelingsvoorstel: let op Juda en op de • uitkomst van zijn wegen.

Want Juda is zoo'n man.

Jozef, meester-droomer, is bij zijn broeders aangekomen, een lach op het gelaat. En toen de broeders hem zagen, toen besloten zij eerst, hem te dooden. Maar er kwamen bemiddelingsvoorstellen. Het eerste was: laat ons de daad van den moord niet opzettelijk, en eigenhandig, doen; Jozef moet in den kuil. En toen Jozef eenmaal in den kuil geworpen was, toen kwam het tweede bemiddelingsvoorstel: Juda grijpt de kansen, die er waren, en sluit zich aan bij „toevallige" omstandigheden: de voorbijtrekkende karavaan, en het ineens zich aanbiedende geluk, dat men, zonder zijn hand aan Jozefs leven te slaan, zelfs zonder hem, enkel maar door niets-te-doen toch in den put te laten sterven, hem het leven laten kan, en toch voor goed van hem af zijn: laat ons hem verkoopen als slaaf.

Hierin wordt Juda de bemiddelingsman. Er zijn er, die gemeend hebben 'dat in den oer-tekst van bet verhaal de naam Juda gestaan heeft, waar. die van Ruben thans vermeld wordt. Zij meenen dus, dat Juda de éénige bemiddelaar geweest is. Maar de tekst van, ons verhaal laat ons in ieder geval naast Ruben óók en vooral Juda zien als den man van het bemiddelingsvoorstel; de eerste (op rekening van Ruben staande) gedachte, Jozef in den kuil werpen, was meer een onrijp besluit, een onmiddellijke uitvlucht, die alleen voor het eerste moment raad schafte, en de moordende hand alvast tegenhield. Doch dat eerste bemiddelingsvoorstel (niet vermoorden, maar in den kuil werpen) kon niet afdoende zijn. Men zou tóch Jozef vinden te eeniger tijd; de misdaad kon tóch niet bedekt blijven. Er waren dan ook heimelijk plannen bij den indiener van het eerste bemiddelingsvoorstel, om Jozef te laten ontkomen; ea dan zou bij vader in huis alles straks uitkomen. Maar het e i g e n 1 ij k e bemiddehngsvoorstel, dat ligt in wat aan Juda hier in het verhaal in den mond gelegd wordt. Niet dooden, en' ook niet laten verhongeren, wat hetzelfde is. Een mensch is een mensch; bovendien is Jozef ons vleesch; en God is er ook nog, en God straft niet gemakkelijk. Dit ter eener zijde. Maar aan den anderen kant: als Jozef er levend afkomt, dan mag hij, althans in dezen levensnood, dankbaar zijn; dan is voorloopig, waarschijnlijk voor altijd, het conflict bezworen; dan behoeft de twistappel niet langer dan een enkel uur den omgang der broeders te verstoren laat ons hem als slaaf verkoopen. Daar is het echte, afdoende, zelfs ingenieuse bemiddelingsvoorstel.

Prachtig heeft Vondel dien Juda in zijn hallheid, zijn strijd, zijn overwegingen geteekend. Terwijl de broeders eten, en intusschen. Jozef in den put ligt, mompelt hij, half-luid:

Verquick uw hart met wijn, en laet uw' [broeder sticken. Maar als Simeon vraagt: Wat zeght ghy, Juda? , — dan antwoordt hij: Niet, ick spreeck geen enckel woort. Levi komt tusschenbeide: Ghy zit niet zacht? En Juda; My dunckt, 'k en zit niet zo 't behoort. Simeon Aveet wat: Koom, zet u hier. Gemack is nimmer te [versmaden. Waarop Levi invalt: 't Is meer dan 't halve mael. En Juda antwoordt: Dat hebt ghy net geraden. Simeon: Nu, zit ghy wel? Juda: Ja, ja, ick zit nu wel, of schaers. Levi: Neen, zegh vry wat u deert. Wat wringt [uw' voet? Juda: De laers." Levi: • Waar is 't? Juda: Aen 'tslincke been: of zijn 't misschien [mijn wespen. Levi: Wel, ken u zelf. Juda: Ick moet mijn' boezem wat ontgespen, 'tBenaeuwt my wat om 't hart. Nu schep [ick weder lucht

Trouwens, Vondels uitbeelding is in haar geheel meesterlijk. Hij beroept zich op het broederlijk gevoel, maar doet het zoo, dat Levi vraagt:

„Wat spreeckt ghy binnens monts!"

En daarna slikt Juda zijn eigenlijke vermaning in en antwoordt:

„Ick zorgh (vrees), wy zijn verraen".

Het argument, hoewel nog maar humanistisch, wordt wel even geuit, maar bezwijkt voor den eersten tegenstand. Van het recht en de waarheid Gods wordt g e z w e g en. Men moet alleen maar niet zoo on-menschelijk zijn. Bovendien: wat nut ligt erin, of Jozef in den put verkommert: „nadien een mager lijck toch niemant nut kan geven? " Neen, niet dat Juda kwaad van de broeders zeggen wil, dat volstrekt niet:

'tZy verre, dat ick u of my by Kain zet. Die zich met Abels bloet zoo gruwelijck [besmet;

want Kain had het na dien tijd nooit meer rustig in het leven:

Zijn zaet draeght noch dien vloeck. Nu [oordeel het verscheel Van broedermoorden, of van spaeren en [verkoopen.

En 't eind is een beroep op de verlatenheid van het weeskind: de jongen heeft geen moeder, en Rachel was „ons moey en moeder". Laat men het snoer niet te stijf trekken:

Een redelijcke straf stopt alle lastermonden.

De man van het bemiddelingsvoorstel! En op Jozef past hij, in het korte oogenblik van. een gesprek terzijde, vóórdat hij gekeurd wordt door de opkoopers, zeer handig de wetten van „de psychologie van het overtuigen" toe:

Koom herwaert, ga met my een luttel aan , [d' ©en zij. Wat billijcke oirzaeck ghy uw' broed'rea !• [hebt gegeven. Valt nu te lang. In 't kort, danck my, die [u het leven Verbiddende, dat schencke en aenbie tot ' [een gaef, Mits dat men u terstont verkoope en veil [voor slaef, Aen dezen Arabier; dies draegh uw straf [geduldigh.

Nog eens, de man van het bemiddelingsvoorstel! „Het bloed kruipt waax het niet gaan kan":

Helaes, hoe kruipt mijn bloet, daer het niet [gaen en kan. Hoe deerlijck ziet hy om, zoo liat en root [bekreten. Ickdoe 'tombeterswil, 'tenwerd [my niet geweten.

Ja, de man van het compromis heeft het haast altijd best bedoeld. Gelijk Juda. Maar hij heeft doorgaans, als Juda, gezwegen van het recht en van de waarheid van God. Dat wil zeggen: ij haalt voor het oogenblik den man die er naar menschenmaatstaf het naarst aan toe is, uit den put. Maar hij laat tegelijk de GROEP, de gemeenschap van alle broeders, IN den put: en put der zonde; waarin 'God hen ziet liggen. De man van dit compromis dient momenteel een verkwikkend drankje aan; maar hij laat het diensthuis der zonde gesloten, en breekt het niet. En gelijk Juda vleesch en bloed ontziet, maar door verkrachting van recht en waarheid en door het niet vreezen van den Geest, de messiaansche openbaring in het huis des verbonds tegenstaat, ja, als het aan hem ligt, verhinderen zou, zoo is nóg steeds de man, die als bemiddelaar optreedt in vraagstukken, waar de waarheid en het recht van God een absoluten eisch stellen: ij is „een bemiddelaar", maar zijn "knoeien en schipperen en plooien staat 'den Middelaar in den weg; den Eénen, die naar recht en naar waarheid verlost heeft. Juda heeft zijn broeder schijnbaar gespaard; maar hij heeft ze toch eigenlijk allen losgelaten. Want hij onttrok aan hen het gezicht op den Geest. Hier is plaats voor het gebed van Mozes: Heere, breng Juda weder tot zijn volk". (Deut. 33:7). Want Juda heeft den verbondszegen, den verbondseisch, de% Messias tegengestaan in zijns vaders huis, daarin, dat hij zweeg van recht en waarheid. Hij. was niet lastig; hij redde zelfs de situatie. Maar hij heeft den dienst der liefde, der eeuwigheidsliefde onthouden; hij haatte zijn geslacht, omdat hij zoo prachtig de situatie redde: aar zonder geestelijke hetde. Wie zóó niet de liefde spreken doet van waarheid en recht, die zijn ziel wel aan 't gisten brengt, maar verder niet, — die heeft „zijn bloet' verloochent"; omdat de Geest alleen de band des bloeds, de eenheid van het huis waarachtig wezen kan.

En nu de uitkomst? Let op de uitkomst van den man van het compromis: indien t ij d juist trekt Juda van zijn broederen af. Hij heeft voor een oogenblik de familie bij elkaar gehouden. Maar hij deed het zonder waarlijk de geestelijke eenheid te gevoelen. En dat blijkt al dadelijk: hij trekt van huis. Hij hield een moment de zaak bijeen; maar laat nu zelf los. Ontevreden met den afloop der dingen, kwaad op zichzelf en op de broeders i), trekt hij zich terug. Want hij heeft de familie wel bij elkaar gehouden; maar hij stond" toen met den rug naar het centrum, naar het verbond, naar den Christus toe. Nu boeide het gezinsgeheim, het gezinsmiddelpunt, hem niet meer. Uit Hebron trekt hij weig. Hij gaat den weg der gescheurde, maar niet verbroken zielen op. En zijn weg wordt een lijdensweg. Een net van zonde trekt hem straks naar beneden. Zijn geslacht, zijn kinderen, zijn eigen leven komt onder een samenstrengeling van zonde; een samenknoot ping van ongerechtigheid laat u straks wanhopig vragen, of er van de verbondslijn in Jakobs geslacht — want dat is Juda toch — nog wel iets overblijft. De gróóte tragedie van Genesis ligt in dit hoofdstuk; de zonde, die n'a uit Juda's leven naar boven spruit, wordt nog heden niet afschrik genoemd. Jozef in Egypte; Juda onder de Kanaanieten; — hier schijnt alles verloren.

Maar de waarheid komt aan het licht: indien Juda had liefgehad met sterke liefde, dan zou hij anders gedaan hebben. Dan zou zijn geplaagd geweten zijn vader hebben gezegd wat de volle waarheid was. Maar neen: hij trekt weg. Naar AduUam; en de man daar heet Hira. Hij begint in het eigen huis met het compromis • maar het einde isj dat hij zich verzwagert en verontreinigt met den vreemde. En die vlucht, och ja, ge kunt er met een weinig psychologische constructie nog heel wat moois en teers van maken. Er ligt berouw in, en een geplaagd geweten, en zielestrijd, en heel wat meer. Maar God zegt: het was handhaving van de zonde, handhaving van het compromis, maar dan zóó, dat de slechte kant erin bovenkomt en boven blijft. Want hij zwijgt tegen Jakob van het bedrog; en de man, die Jakob van één zoon beroofd heeft, ', heeft zichzelf als den tweeden zoon aan vadèiilS ontstolen. Hij heeft Jozefs vleesch gespaard; maar „wat baet een mager lijck? " Hij heeft zoowel in Jozefs leven als in het zijne het spoor van den Geest willen uitwisschen. En alleen wonderdoende genade was later de oorzaak, dat er plaats was voor de in Christus slechts te vervullen profetie: Juda, gij zijt het. Maar wat Juda zelf aangaat: Heere, breng hem weder tot zijn volk.

En dit js nu de waarheid omtrent den ellendeling van het compromis. De tragedie is oud; toch wordt zij dagelijks nieuw.

En zoo waarachtig als God leeft: vandaag zijn ze' er nog, die altijd een bemiddelingsvoorstel willen en die vuur en vlam spuwen tegen de onverbiddelijke eischen van recht en waarheid, die' inderdaad schrikkelijk vermoeiend zijn.

Maar straks zitten ze bij een vreemde. En die heet Hira. En hun kinderen? • Hun kinderen?

Wel, d i e gaan heelemaal voor het verbond verloren. Ze heeten geestelijk: Onan.

Want hun vader is in zijn hart geen zuiver Israëliet, en hun moeder mag wel zijn: een kanaanietische. Ja, hun naam is geestelijk: Onan. Want ook önans zonde is niet allereerst het naar hem genoemde sexueele kwaad, doch: de bewuste miskenning van den verbondseisch' voor het leven van het verbondsgeslacht; hij geeft eerst "de idee en dan den regel, van het verbondsvolk prijs voor een „conubium et commercium" met Kanaanieten, — in ei gen willigheid, die het vleesch zichzelf tot. wet durft stellen.

Het treurspel van Genesis 38 na de bemiddelingspoging van Genesis 37 zegt en bezweert ons: let op den man van het compromis, den zwijger over Gods absolute woord in beginselstrijd. Zijn spoed-verband legt hij op de wonden van Israels' huis. Het moge, menschelijk gesproken, de deugden van een Tiood-verband hebben, — het brengt niettemin, goddelijk gesproken, den nood in het verbond; het brengt het verbond zelf in nood.

God zal het verbond wel redden; maar Juda, Onans vader. Jozefs redder-verkooper, Israels zoon, maar Sua's schoonzoon mag het daarop niet laten aankomen; hij mag Israels God niet verzoeken.

C; o r r 1 g e n d um. Verleden •wefek "stond""1h de meditatie: „Hij leert ons het Zichzelf". Te schrappen is: het.

Aan het slot, regel 9 v.o. te lezen: gemeenschap van den Christus.


1) Ed. König.. Die Genesis, 670.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1928

De Reformatie | 7 Pagina's

De weg van den Bemiddelingsman.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1928

De Reformatie | 7 Pagina's