GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. ^I. LE COINTRE.

II.

Als wij clan ons onderwerp aanvatteir en naderen lot . de moderne litteratuur, waarin, wellicht tot onze verbazing, zoo geweldig veel van .lezus gehandeld wordt, , hoe dan ooti, is het, om te beginnen, wel niet te vermijden, i.e.g. heen te wijzen naar de w ij s g e e r i g e litteratuur. Ik zeg: heenwijzen, omdat de grondige behandeling van deze materie heel wat meer veronderstelt, dan ik IJ bieden kan en ook het bestek van ons-onderwerp het niet toelaat. Laat mij maar enkele namen noemen, die, in dit verband wel, zonder meer, voldoende zullen zijn.

Wat een groeten invloed heeft een man als Arthur Schopenhauer gehad in het proces der bewustwording van den modernen mensch. AVelnu, hij zag Jezus als symbool der , , Verneinung des Willens zum Leben". Zijn pessimisme heelt diep ingewerkt, tot in kringen, waar men dat allerminst verwachten zou. Wie ook maar iets afweet van zijn invloed op Richard Wagner (gelijk die speciaal in diens „Parzifal" uitkomt) en denkt aan den Wagner-eultus, destijds, onder de muziekminnende menschheid, zal moeten toestemmen, dat Schopenhauer's opvatting van Chris-"tus en Christendom van groot belang mag worden genoemd.

Op voetspoor van Schopenhauer hebben anderen geredeneerd: als Jezus zoon duistere asceet en Verneiner van alle cultuur en levensvreugde is geweest, past hij niet meer in onzen tijd. Daarvan spreekt Ijudwig Feuerbach in zijn „Wesen des Christentums ' en Max S t i r n e r (Kaspar Schmidt) in zijn: „Der Einzige und sein Eigenturn'', die zelf zijn philosophischen ontwikkelingsgang alzoo heeft gekarakteriseerd: „Mein erster Gedanke war Gott, mein zweiter • der V^ernunft, mein drifter und letzter der Mensch"'), en die de prediker van het meest-barre ego'i'sme geweest is met zijn bekende uitspraak: „mir geht nichts über mich". Zooals naar den aard van. hun opvattingen ' vanzelf spreekt, hebben hun beschouwingen zeer doorgewerkt.

-Als één der boeken, die groote beteekenis hebben gehad voor de vorming van den modernen mensch, moet zeker ook genoemd , , Die Wcltratsel" vaii den zoöloog en natuurphilosooph Ernst Haeckel ^), waarin hij o.m. Christus beschouwt vanuit'anthropologisch gezichtspunt en tot de conclusie komt, dat Hij niet van Semiotisch, maar van Arisch ras is. (Zooals ook Houston Stewart C h am b er lawi-in zijn „Die Grnndlagen des neunzehnten Jahrhunderts")'). In zijn latere jaren is ook Haeckel, de kritische beschouwingen over het „leven van Jezus zonder meer volgend, tot de conclusie gekomen, dat Jezus niet historisch heeft bestaan.

Bijzonder fanatieke aanvallen tegen het Christendom zijn te vinden bij E d u a r d v o n H a r t-mann, die hij, kort vóór zijn dood, samenvatte in zijn „Christentum des Neuen Testaments" (1905). Hij oordeelt, dat Jezus alle originaliteit ontbreekt en geëxalteerde personen (epileptici, hysterici, waanzinnigen), vooral vrouwen, Jezus als heur zielsbruidegom, de hulde "der vergoddelijking hebben opgedrongen. Von H. meent bij Jezus te vinden: kleineering van arbeid, eigendom en familieplichten en concludeert, dat Hij in velerlei opzicht, ons voorbeeld niet zijn kan. Hij ziet, evenals Voltaire eens, vanuit zijn philosophische hoogte, min of meer erbarmingsvol op den , , ungebildeten" Jood neer. Von Hartmann's .„Gesamtbild der Persönlichkeit Jesu" vat G us tav Pf annmi'i 11 er in zijn „Jesus im Urteil der Jahrhunderte" aldus samen: „Kein Genie, sondern ein Talent, das aber bei völligem Mangel gediegener Kultur im .Durchschnitt nur Mittelmasziges produziert und nicht vor zahlreichen Schwachen und bedenklichen Verirrungen zu schützen vermag; ein stiller Fanatiker und transzendenter Schwarmer, der trotz angeborener Menschenfreundlichkeit.die Welt und jedes Interesse dafür als dem einzig wahren transzendenten Interesse schadlich erachtet; ein liebenswürdig bescheidener Jüngling, der durch merkwürdige Verkettung von Umstanden zu der damals epidemischen Idee kommt, der erwartete Messias zu sein und an den Folgen derselben imtergeht" ^i).

Dan, de eerlijkste bestrijder van het Christendom kan miisschien wel genoemd Friedr. Nietzsche, die door zijn opvoeding (hij was dominee's zoon) het Christendom heeft leeren kennen in zijn piëtistischen vorm en later het vooral leerde kennen van Schopenhauer en Wagner, al heeft hij zich ten laatste van hen losgemaakt. Hij schreef in 1899 zijn „Der Antichrist, Versuch einer Kritik des Christentums". Daarin "brandmerkte hij het Christendom als-de groote schandvlek der menschheid en teekende hij Jezus als , , der interessanteste Decadent", die zich met een welha(, ast-kranke schuwheid van de wereld terugtrekt. Hij trapte op de Christelijke deugden, had een walg b.v. van alle medelijden, acht het begrip , , zonde " een waanidee, waarin de menschheid nu al een paar duizend jaar als in een kerker gevangen zit, stelt Jezus aansprakelijk voor 'de door-hem-verafschuvï'de , , slaven-moraaï", en predikt zelf zijn „hee-ren-moraal" en zoekt de heerlij, kheid van den „Übermensch". Nietzsche is zichzelf niet steeds-getijfe gebleven, wat betreft zijn standpunt tegenover het Christendom in 't algemeen en den persoon van Christus in 't bijzonder. Maar, zelfs in de periode, waarin hij zijn. scherpe houding tegenover den persoon van Jezus wijzigde in meer-gematigden zin (sinds omstreeks 1880), schreef hij in zijn „Zarathustra" o.m. het volgende: „Ware er (der Hebraer Jesus) doch in der Wüste geblieben und f erne von den Guten und Gerechten! Vielleicht batte er lieben gelernt und' die Erde lieben gelernt — das Lachen dazul Glaubt mir, meine Brüder! Er starb zu früh, er selber batte seine Lehre widerrufen, ware er bis zu meinem Alter gekommeni Edel genug war er zum Widerrufen. Aber ungereift war er noch"%).

Van deze woorden zegt Prof. R. H. Grützmacher in een studie over Nietzsche: „Kann man aucii ai.i dieser Stelle einen Beweis dafür sehen, wie selbst Nietzsche sich nicht ganz der bannenden und anziehenden Kraft der Persönlichkeit Jesu zu entziehen vermochte, so wird m.an doch objektiv betrachtet sagen mussen, dasz sie für jeden historisch und psychologisch gebildeten Menschen das weitaus Unertraglichste über Christus enthalt", *). En wat verder zegt Prof. Grützmacher: „So sind demi die meisten modernen Jesusbilder Inkarnationen irgendeines Ideates: man btaucht sie nur zu nennen, um das zu erfassen: Jesus der Proletarierkönig, Jesus der Aufklarer und Freimaurer " .Wat Nietzsche betreft concludeert hij dan: „In seinem 'Christusbild bat Nietzsche alle, diejenigen Züge vereinigt, die seinem Ideal widersprechen. Der schwache, friedliche, um das Glück der Lammer und der kleine Leute mitleidsvol! besorgte, dem Tode sehnsüchtig entgegengehende Mann ist das volle Gegenbild zu dem, was Nietzsche will mit seinen Grundidealen vom Willen zur Maclvt, vom Übermenschen, von der Wiederkunft aller Dinge auf dieser Erde. Auch Nietzsches . Kritik am Christentum und gerade in ihr die psychologische Schöpfung eines unhistorischen Christusbilcles ist nur Vorarbeit für die Aufstellung seiner' neuen Ideale".

Nietzsche is overigens een figuur, over wien het oordeel niet gem, akkelijk is. Hij heeft, zooals heel begrijpelijk is, (welk een bekoring gaat er uit van zijn grandiosen stijl!) hartstochtelijke aanhangers, maar, even-begrijpelijk voor wie kennis maakte met zijn „Umwertung aller Werte", ook zeer hartstochtelijke 'bestrijders. De oordeelen loopen zóóver uiteen, dat, naast de uitspraak, te zijnen opzichte, „een antichrist", ook mogelijk blijkt het inzicht van den dichter Karl Röttger, die hem noemt „ein Fortbildner des Christentums 'au der

Wende des Jahrhunderts", welk, voor menigeen ^•voorzefeer. welhaast ongelooflijk oordeel, R.öttger aannemelijk tracht te maken o.m. met de opmerking, dat Nietzsche inet Christendom bedoeld zou hebben de kerk.< i). Tenslotte ware dan meer te voelen voor dit oordeel van den bekenden Johs. jlüller (zelf eens een hartstochtelijk aanhanger van Nietzsche): „Nietzsche ist der leidenschaftliche Gegner des Christentums, aber es ist keine Frage, dasz, wenn er eine Ahnung gehabt hatte von dem was Jesus eigentlich woUte, er sein leidenschaftlicher Anhanger geworden ware, , '). Bij deze woorden herinner ik er U aan, dat Nietzsche het Christendonl. m.n. kende in een zeer-eenzijdigen, n.l. piëtistischen vorm, dus in zekeren zin, in caricatuur. Zijn voorbeeld (al blijft hij natuurlijk zelf verantwoordelijk) moge nog eens illustreeren, van hoe groot belang het is, hoe den menschen Jezus getoond wordt door degenen, die Zijn Zelfopenbaring als Evangelie aanvaarden.

Dit. weinige uit de wijsgeerige litteratuur moge volstaan om aan te-toonen, dat de groote denkers hun systeem niet volledig geacht hebben zonder een uiteenzetting i.z. hun verhouding tot het Christendom en den persoon van Jezus in 't bijzonder, zelfs al is die litteratuur vrijwel uitsluitend hyperkritisch en negatief. Meene men echter niet, dat er onder de moderne wijsgeeren niet zouden gevonden worden, warme vereerders ook van Jezus. Daarvan zouden genoeg voorbeelden zijn aan te halen. John Stuart Mill heeft in zijn nagelaten geschriften een loflied op Jezus aangestemd. De groote natuurphilosooph Hermann Lotze**) is niet alleen handhaver van het geloof in God in Iheïstischen zin, maar ook van de ethische persoonlijkheid van den historischen Jezus. Ook de beroemde grondvester der experimenteele psychologie W. Wundt heeft zich veel beziggehouden met de door Jezus verkondigde levensbeschouwing. 'Hier zouden nog velen genoemd kunnen worden (o.m. Fr. Paulsen en m.n. R. Eu eken"), maar voor ons doel hebben wij .wat anders noodig, dat echter maar spaarzamelijk gevonden wordt. Er zijn wel wijsgeeren te vinden, die, voor zichzelf, wat hun persoonlijk aangaat, een min of meer diepe •vereering voor Jezus hebben, maar die hem geen plaats (laat staart dus de albeheerschende plaats) "in hun wljsgeerig stelsel geven. .En, daarom gaat ïiet ons tenslotte, omdat wij niet anders kunnen, dan aannemen, dat Jezus Christus, het eeuwige Woord en de Wijsheid Gods, van centrale beteekenis zijn moet, ook, ja m.n. voor den om een levens-en.' wereldbeschouwing worstelend-denkenden geest des menschen.

Het is hier de plaats niet om n^der van deze vdingen te handelen. Ge vindt de hierboven genoem-den (m.n. Schopenhauer, Haeckel, v. Hartmann en Nietzsche) breeder hesnroken o.m. in de Dogmatiek van Prof. Bavinck (zié in het Register van namen in het vierde deel), waarheen ik belangstellenden meen te mogen verwijzen.

De beteekenis van. den Christus, den .Logos Gods voor wetenschap en wijsbegeerte is breeder ontwikkeld m.n. in de werken van Dr A. Kuy p er. Dr J. Wo 11 j er en Dr H. Bavinck.

Wat Prof. Bavinck betreft moge ik in 't bijzonder verwijzen naar zijn , , Christelijke Wetenschap", waarin ook m.n. voor ons onderwerp veel belangrijks ils te vinden"). En naar zijn „Christelijke Wereldbeschouwing" i^), maar vooral naar zijn „Wijsbegeerte der Openbaring", waarin zulk een overstelpende rijkdom van gedachten is gecomprimeerd, waarbij het alleen maar verbazing wekken kan, dat zoo menige, daar aangegeven gedachte, hare nadere uitwerking onder ons nog niet heeft gevonden. Hoe wordt daar, ook voor de wijsbe-" geerte, de persoon van Jezus Christus centraal gesteld, van Hem, die immers voor de waarheid Zijn leven prijs gaf en In dien weg ook het leven weder verwierf, zoodat nu de ware philosophic aan de eischen des verstands en aan de behoeften des gemoeds ten volle bevrediging schenken kan J2).

Ook moge hier nog genoemd de naam van den, naar het schijnt, nog steeds teveel-vergetene, A. S t e k e t e e, die in zijn „Beschouwingen van een Christen-Denker" i3j^ toch "zulke fijne en'diepzinnige dingen zegt. In hoofdstuk IV* over „Stof en Geest" zegt hij o.m., ons onderwerp aanrakend, dat „de wonderbare persoon van den Christus de heerschappij over de wereld heeft gezocht door zich te geven en ook, waar wij verband tusschen de dingen zoeken, voor de philosophic middelpunt schijnt te maken." En zoo gaat onze verwachting, voor wat heden, en naaste toekomst betreft, uit naar de jongeren, die, op voetspoor der ouderen, de beteekenis van Jezus Christus, den eeuwigen Logos, in Wien scheppings-, herscheppings-en voleindingsheerlijkheid'aller dingen begrepen ligt, ook voor het wijsgeerig denken, ons breeder, gedetailleerder mogen uitwerken, om dat beeld dan ook den modernen mensch, in z.ijn', ook wijsgeerig-wanhopige, verlorenheid, met macht voor den geest te plaatsen, een. veelszins voorzeker moeizame, maar toeh ook, als God er toe bekwamen wil, heerlijke, uiteindelijk bovenal dien groeten God verheerlijkende, taak.


'•) Zie o.a. ICarl Vorlander: Geschichte der Philosophie, B'and II: Philosophie der Neuzeit, (Leipzig, Verlag von Felix Meiner, 1913) pg. 367, i

. 2) Ondertitel: Gemeinverstaudliche Stadiën über monistische

Philosophie (301—310, Tausend) Alfred Kröner-Verlag in Leipzig.'

Züoals bekend, heelt Haeckel zgn eigen systeem overleefd. Als voorbeeld van het apodictisch, zeer oppervlakkig beweren van dezen man, wien alle theologie een gruwel en alle kerk een nachtmerrie was, haal ik hier aan, wat hij schreef aan het slot van het 17e hoofdstuk: „Das reine Idealbild von .lesus Christus, dessen erhabene Züge der Glaubige aus dem N. T. sich zusammensetzt, hat als wirklicher Mensch (oder „Gottjnensch") in dieser VoUkommenheit niemals auf unserem Planeten existiert". I

^) Ik verwijs naar de XII. Auflage, Kriegs-Ausgabe, F. Bruckmann A. G., München 1908. Zie vooral het eerste deel, pgg. 53, 245—257 en 266—268. Zie ook over hem: Dr H. Bavinck „Christelijke Wereldbeschouwing" (Tweede, herziene flruk. Kampen, J. H. Kok, 1913) pg. 76 vg.

*) Een boek, waaraan ik voor deze materie zeer veel te danken heb, bevattende: „Die bedeutendsten Auffassungen Jesu in Theologie, Philosophie, Literatur und Kunst bis zur Gegenwart". (1908, Leipzig und Berlin, Dtuck und Verlag von B. G. Teubner), pg. 436.

^a) Nietzsche's •\¥erke, Erste Abtheilung, Band VI: Also sprach Zarathustra, Ein Buch für Alle und Keinen (94—96. Tausend, Alfred Kröner-Verlag in .Leipzig, 1913) pg. 107/8.

^) „Ein akademisches Publikum" (Dritte verbesserte und verkurzte Auflage, Leipzig, 1917, A.' Deichertsche Verlagsbuchhandlung Werner Scholl), pg. 117* en 118/9.

") Zie de Einleitung op zijn „Die moderne Jesus-Dichtung", . Eine Anthologie (Leopold Klotz Verlag/Gotha, 1927) pg. 32.

••) Zie: Friedrich Niebergall „Lebensinhalt, Ein Vermachtnis Deutschen Glaubens", (Berlin, 1918, Otto Reichl-Verlag) pg. 308.

*) Zie over Lotze: De Natuurphilosophie en het Theisme, door H. W. Smit (Oosterbaan en Le Cointre, Goes, 1917). Voor ons doel m, n. Hoofdstuk IV, 3: Het Theisme «en de iLeer der Herschepping en der Voleinding, pg. 162—171.

^) Zie van Eucken vooral, in dit verband, zgn: „Die Lebensanschauungen der grossen Denker, Eine Entwicklingsgeschichte des Lebensproblems der Menschheit von Plato bis zur Gegenwart (Dreizehnte und - rierzehnte Auflage, Berlin und Leipzig 1919, Vereinigung 'Wissenschaftl. Verleger Wialter de Gruyter & Co, ). Daarvan m.n. in het tweede deel, dat van het Christendom handelt. „Diie Lebensanschauung Jesu", pg. 151—171.

1") Kampen, J. H. Kok, 1904. Zie m.n. „De zegen van het Christendom voor de wetenschap", pg. 90—108.

^^) Zie m.n, dat deel, waarin d'e verhouding tusschen denken en» zijn wordt behandelt, pg. 15-36, dat eindigt met het bekende woord: „En daarom: verus philosophus amator Dei, en: Christianus verus philosophus".

12) Stone-Lezingen voor het jaar 1908, gehouden te Princeton N. J. (J. H. Kok, Kampen). M.n. de capp. II en III over „Openbaring en Wijsbegeerte", pg. 24—69.

13) De nagelalen geschriften van dezen oud-Docent aan de Theol. School te Kampen zgn bijeengebracht door A. en C. J. GosUnga. Met een inleidend woord van Prof. Dr H.' Bavinck en een Levensbericht van den Schrijver door A. Goslinga (J. H. Kok, 1914, Kampen). Zie pg. 38.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's