GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE COINTRE.

XI.

Wij willen ons dan nu wenden tot het gebied van de schoooe letteren in engeren zin, In aansluiting aan het laatsi-behandelde en ter voorbereiding van wat wij hierna het eerst willen ter sprake brengen, meenen wij thans het best te kannen onderbrengen een werk, als „De wandelende Jood" door August Vermeylen. i) Het ffaat daarin natuurlijk om de Ahasverus-legende en de bewerking daarvan, die wij nu laten voor wat ze is. Maar, daarbij is dit het merkwaardige: de schrijver heeft gevoeld, dat hij daarvan eenvoudig niet handelen kón, zonder het volle licht te laten vallen op de alboheerschende figuur van Jezus. Het eerste hoofdstuk heeft dan ook tot titel: Ahasverus en de Nazarener, en daarin wordt ds heerlijkheid van den Christus, o met weinig woordeir tenslotte, maar tocli zeer indringend, voelbaar gemaakt. Ziethier, hoe beschreven wordt de eerste blik, die de wantrouwige Ahasveras slaat op Jezus, van wien hij ah zoo veel had gehoord:

„Hij zag hem, — hij zag die groot-ernstige verschijning, met het lange gezicht, den ietwat bitteren mondplooi, en dé oogen vol liefde. En plots zweeg alles in hem, hij luisterde gespaimen, en de stem drong in zijn hart, 't was of een machtige hand zich op hem had gelegd. . '

Ja, daar stond een man! en zijn woord kwam op Ahasverus af als eenvoudige bloote waarheid. Ja maar, ja maar, 'laat ons eens kijken En Ahasverus stribbelde tegen, want veel begreep hij niet zooals hij 't gewild had, maar één ding had hij toch seffens beet: dat de boel ondersteboven zou gekeerd worden: van den groeten Tempel, die daarginds als een geweld van wit en goud in den hemel opfcoepelde, zou geen steen op den anderen steen gelaten worden.... „Meent niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde: ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard". En Jezus' blik viel op Ahasverus, die zwijgend hem bezag, mot 'ineens, hij wist niet waarom, als een dol gejubel' in de verlcropte keel."

Terstond daarop volgen dan deze woorden, waarin het „Jezus, den Joden een ergernis", al sterk speurbaar wordt, ook ten opzichte van dezen Ahasverus, die met heel andere verwachtingen rondliep, dan die Jezus bevredigen kon:

„Later was hij er beschaamd om, en 't leek hem wel of die Nazarener hem betooverde; want als hij voor hem stond werd hij als een ander wezen, hij vo'elde dat hij een mensch was en dat er nogmenschen waren gelijk hij zelf, en dat het leven een uitkomst heeft, en alle ding, en wellicht zoo eenvoudig zijn. Maar wat hoiopte hij oigenlijk? Hij' wist het niet. En thuis knaagde en knuffelde hij nog meer aan A\ zijnen twijfel, en hij haatte dan dien Jezus, dié den stommen gloed daarbinnen in zijn borst had (Opgekeuterd, want nu kon zijn ziel niet meer slapen.

Wist die Galileër zelf wel wat' hij wilde? W.aarom praatte hij van vergiffenis en liefde, als hij de macht breken wou? En hoe zou hij het aanleggen om hongerigen en bedrukten de eerste plaats aan tafel te gev-en? Hoe zou hij nu de menschen veranderen? Was zijn Nieuwe Rijk in de wolken, of wilde hij koning van Jeruzalem worden, en ZO'U het dan alle dagen Zondag en alle Zondagen kermis zijn? Hij zei wel; Laat zijniuw woord ja, ja, neen, neen! Maar waarom dan al die gelijkenissen en die beeldspraak, w.aar een mensch niet wijs uit raakte? Hij was toich maar een droomar!....-)

En, zóó beschrijft de auteur Jezus op zijn kruisgang: „Maar O'! de ellendige gebroken koning, die daarachter onder het groote kruis voortsukkelde!.... De meeste toeschouwers zwegen nu, de keel toegestropt, met somber voorgevoel in het hart, of keken met koei-oogen, en dachten: „Hij heeft het verdiend", of „Wat kmmen we er aan veranderen? " of „Hij heeft ons bedrogen, hij had ons het geluk beloofd", en die waren boos omdat er geen mirakel gebeurde. Maar ze durfden malkander niet meer bezien. Er, waren er die begrepen dat ze kwaad gedaan hadden en daarom nijdig werden: ze riepen scheldwoorden en gooiden drek naar den man. De vrouwen beklaagden hem met stilie woorden van medelijden, en grezen. „Hij moet toch iets bedi-even hebben...." zei er naast Ahasverus eene, die een zuigend kind gp den arm hield.

En Ahasverus zag den man met het kruis aanstruikelen. In zijn ziele zat de dood. Hij had alles willen vergeten, niet meer die laffe rekels zien, niet meer dat onmachtige gekerm van wijven liooren. Hij dacht: .„Daar is de woorden-goocholaar, die zijn droom niet drageii kon, de verrader die mijn droom vermoord heeft. En nu blijf ik alleen, — ik, — alleen...."

„Hij herdraaide 't in zich, onverschillig voor zijn eigen pijn, onverscliilligheid omsloot hem overal, als had-Mj nooit weer zijn armen kunnen uitstrekken. Ja, het had zoo schoon kmmen worden. Maar alles was nutteloos, het leven wa.s nutteloos " ^)

Dit kunnen wij meeleven, nietwaar-? Hier wordt den feiten geen geweld aangedaan, hier wordt gehandhaafd de histoiricitsit van Jezus' persoon.

Nu .moet ge dit alles ook zien in verband met den tijd, waarin dit werk verscheen (begin van onze eeuw) en de bodem, waarop het ontstond en het volk, tot hetwelk 't zich wendde. K. Schilder maakt in dit verband een vergelijking met Goethe, die dan z.i. niet in het nadeel van Vermeylen uitvalt. „Immers, de tooai van Goethe is zonder eerbied; Vermeylen echter schroomt, en ontschoeit de voeten, niet omdat hij bij den Jood is, doch omdat Christus overal is, waar de Jocd wandelt. Goethe laat de historische werkelijkheid, ook van den Christus, geheel en at los: hij noemt den schoenmaker van Jeruzalem een Hernhnttfii en laat den Vader' roepen tot den Zoon, die eer, 5t na herhaalden oproep verschijnt, en zijn tocht over de aarde begint, om eens te zien, hoe het daar verloopen is sedert GolgoÜia; Goethe heeft meer de bedoeling de christenen te hekelen, dan den Christus te doen schitteren. Maar Vermeylen heeft de grootlieid van den Christus willen zien, en verliest den histodschen achtergrond der verschijning van Christus' geen oogenblik uit het oog. Men kan Vermeylen, al zegt hij het zelf, wel toestemmen, dat ook zijn 'Wandelende Jood een bewijs is, „hoe de „geest" in de Vla; amsche letterai veld heeft gewo'nnen"". *)

In verband mede met de groote bekendheid, die hij onder ons verkreeg, Avil ik toch ook niet nalaten te vermelden de naam van Felix Timmermans, al zal dan verder de zoo geheel-eigenaardig VJaamsch-Katholieke litteratuur, naar onzen opzet, hier onbesproken blijven, s) In 't bijzonder wil 'ik dan verwijzen naar Timmermans' overbekeaid werkje: „Het Kindeken Jezus in Vlaanderen", dat van den schrijver deze woorden meekreeg op het titelblad; „In de kader en de landschappen van ons schoon en ' goed Vlaanderen, heb ik mij het Goddelijke veihaal van het Kindeken Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden, voedstervader ver-

beeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd". Hier vindt ge dan heel het geboorteverhaal M^n onzen Heere Jezus, getransponeerd in Vlaamschen lijiinaard, als hadde het zich alles daar afgeispeeld. En Timmermans weet dat te vertellen met een simpelbeid, een overtuiging, een fantasie, die het alles zóó maakt, lals ging er hier iets zeer eenvoudigs aan ons voorbiji, en alle gedachte aan gefoweerd-pogen blijft verre. Men kan tegen dit streven natuurlijk gemaldtelijk iDcnigerlei bezwaar inbrengen, maar, ter zuivere waarilecring moet men Icennen de speelsohe wijze, waarop lie ZuideJijken in 't algemeen, van'"'deze "dingen'durven sproken, die bij ons de gedachte aan spot eoi prol'anie oproept, terwijl toch bij de betrokkenen de ondertoon er één is van wezenlijken ernst, al is en blijft tenslotte die ernst een andere dan de onze. Ter kenschetsing laat ik U iets hooren uit het hoofdstuk „Kerstmis"; Jozef is heengegaan om water te zoeken voor Maria, die hij in barenspijnen achterliet en )jij zijn binnentreden teekent Timmermans' pen het volgende tafereel:

„Als hij het deurken opende hoorde hij de bieen in hunne korven zingen, maar hoe verschoot hij niet, als het lanlarenlicht terechtkwam op Maria die neergeknield, in losliangend haar en avondblauw kleed, tranen weende op ©en la-eunend, rood bloemig naalit borelingske dat zij teeder tegen hare borst drakte.

Het zonk Jozef in de beenen 'én een triiomfantelijtoe laich hong in zijn baard: en als Maria Jozef gewaar wierd, toonde zij hem in een overstrooming van eerste moederlijke vreugde het spartelende kindeken, en jubelde in de vérvoering van hare groote begenadiging:

„C> Jozef! Jozef! mijn ziel smilt van geluk, ik verdrink in het' geluk, want hier is mijp. vleesch en bloed waarin God zijn licht heeft' gelegd, ik ben de deur ^i a.arlangs God op aarde komt, ik ben de horen waaruit de hemel zijn overvloed uitschudt; ik ben de boom waaraan de Heilige Geest zijn kostelijke vrucht heeft laten rijp worden. En ach ik ben zoo klein en nietig en als mensch van geener ^veerde. Zie, Jozef, hier is de zee uit' een druppelken regen gekomen, de bruidegom uit zijne slaapkamer, de schoone zang uit de luit, de heele lente uit een haïidvol gronds. Och het dauwt zaligheden om mij heen, .mijne vingren lekken van genade."«)

Karakteristiek bij uitstek lijkt mij ook het volgende 'lit.het hoofdstuk „De Opdracht", waar de ontmoeting van 'Simeon met het Kindeke wordt geteekend:

„Voorzichtig ging' hij tot hen, tikte Maria op de schO'Uders, en vroeg me't bevende stem aan de eerst wat verbaasde moeder:

„Mag ik mijn Heer en Meester op mijn handen nemen? "

Gewillig gaf ze hem het kind op zijn lange schoone handen.

De tranen lekten uit zijn baai'd, 'twas alsof zijn ziel te gro'ot wierd en opensprong, en hij zich ijle, reine ruimte voelde bij de aanraking van het kind. Hij was di'onken van God, en heel zijn lichaam was er van verlicht.

Dat zagen ook Anna, Jozef en Maria aan zijn opgen, die nu bóvenmenschelijk schoon en als die van een engel walen.

En met een stem van iemjind die gelukkig sterven gaat, vooisde het dankbaar van zijn lippen: „Heere laat nu uw dienaar naar uw woord in vrede gaan: want mijne oogen hebben gezien uwen zaligmaker, dewelkeii ge bereid "hebt voor het aanschijn aller menschen, een licht ter openbaring van de heidenen en tot luister van uw volk!"

„Mo'ederken", fluisterde Anna haar to'e, „Moederken, wat moet ge toch geluldrig zijn."

En moedertrots en reine fierheid glansden bij die woorden in Maria's groiene oogen.

Maar zie! Een sombere trek kwam over Simeon's kinderlijk gelaat. Maria aanzag het met grO'Cienden angst, haar angst begO'U te botsen van een nijpend voorgevoelen.

Simeon zag ineens, in den geest, heel het leven van het kind, zijn lijden en z^n glorie, en in die toekomst van goddelijk verdriet, van bloed en tranen, zag hij ook het beeld der jonge moeder op den voorgrond staan. '

Een rilling deed hem de oogen sluiten, en pijnlijk sprak hij:

„Zie, dit kind is. gesteld tot val en opstanding van velen, en tot een teeken van tegenspraak opdat uit veler harten de gedachten zich openbaren.... Maar gij o moeder!.... en hier haperde zijne stem, „een zwaard zal uwe ziel doorboren".

Maria begreep ineens dat dit zwaard het lijden en de 'dood van haar kind zou zijn. Haar jong moederhart kraakte en scheurde onder die woorden, eene bleekheid sloeg naar haar gelaat, 't was alsof alle leven uit haar 'henen vlood, en terwijl zij ineenzakte, en •opgenomen wierd in de helpende armen van Anna, stak Maria nog haar handen uit naar haar kind, liet een kreetje en viel in zwdjni....')

Al ontbreekt het element der fantasie niet, zooais ge ziet, Timmermans blijft toch op feitelijkea bodem.

De waardeering, die wij hier, ondanks ons principieel bezwaai' tegen alle transpo'sitie van wat; naar zijn „einixtalig'' karakter, wezenlijk niet te transponeeren valt, nog kmmen 'overhouden, moeten wij wel laten varen ten O'pzichte van het beeld van Jezus, zooals Timmermans, voortgaande met zijn gewaagd pogen, dat heeft geschetst in zijn „De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt" *), waarin hij, zelfs naar het oordeel van eigen geloofsgenooten, die op dat gebied toch heel wat kunnen hebben, is te ver gegaan. De liefde van den hier ten tooneele gevoerden pastoor voor de wijn, gaat zóó ver, dat liij één van zij'n welgeborgen merken betitelt met de naam: „ader van Christus". Sterk staat ons tronwens tegen des pastoors doorloopende en strakvolgeho'Uden parallel tusschen zijn wijn» en het bloed van Christus, al di'aagt dat dan dit karakter: „De pastoor heeft een stille vereering voor de druif, omdat zij morgen het eigen bloed van Jezus zelver worden kan", waardoor aan deze levenslust van heer pastoor een soort „mystieke" glans gegeven wordt. Maar, hadden wij 't hierboven terloops over een „ernst", die de lonze niet is, hier hebben we dan zeer stellig een „mystiek", die de onz, e niet zijn kan. s)


1) Baadversieriiig. vaii Hermaai Teirlinok. uitgave van C. A. J. van Dishoeck te Bussum, in het 'jaar 1906. '

2) A. w. pg. 9/10.

3) A. w. pg. 33/4.

*) Zie diens; „Bij Dichters én Schriftgeleerden" (Verzamelde opstelleai), in het opstel: „Wij wilden Jezus wel zien", pg. 272/3. Uitgegeven door de Uitgeversmaatsdiappij Holland te Amsterdam in het jaar 1927.

5) Zie nader betzelfde artilcel van K. Schilder, a. w. pg. 276.

•=) Vierde druk, Amsterdam, P, N. van Kampen & Zoop, pg. 86/7. ' • ^=^ï!^-#«S!i

') A. W. pg. 106/8. - , - .-, « : "'-> v, ^> *

8) Bij' denzelfden Uitgever versclienen in 1924. IWet teekeingen vam den schrijver.

^) Vergelijk het reeds-aangehaalde art. van K. Schilder, pg. 278/281. Zïe a.w. pg. 7 en 14.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's