GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE GOINTRE.

XIX,

Selma Lagerlöf heeft op haar reis in het Oosten ook volo legenden hooren vertellen, betrekking liebbende oi) liel leven van Jezus en het wa« juist iets voor haar, die (o \erzamelen en ze, gekleurd door haar fantasierijken lilik, ons weer te geven, gelijk ze dat dan gedaan heeft in hare, .schitterend-geschreven: „G h r i s t u s leg enden".') Met groote dichterlijke vrijheid wordt hier hel Evangelisch gegeven behandeld en met apocryphe verhalen vermengd. De laatste hadden wij ons voorgenomen lp Inlen rusten. Wie zich voor het apocryphe Jezus-beeld inleresseerl, zij verwezen naar het werk van H. B a k o 1 s: Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jpzu.s, zijne ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nicuwlestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uil de eerste twee eeuwen onzer jaartelling, in twee dee-Icii, waarvan m. n. 'het eerste deel vooral over Jezus zelf haiulelt. - ) Maar, voor Lagerlöf's geheel-eigensoortige wijze van behandeling van deze materie willen wij een lutzondering maken.

In de eerste legende laat Selma Lagerlöf haar herinnering spreken: als klein kind heeft ze uit den mond van haar Grootmoeder heel veel verhalen beluisterd, waarvan ze vrijwel alles vergat, behalve het èène verhaal over de geboorte van Christus, dat ze ons dan navertelt in: „De HeiUge Nacht". Hier wordt Jozef geteekend, uitgaande in den donkeren nacht om vuur te leenen. „Mijn vrouw heeft pas een kiud gekregen en ik moet vuur aanmaken om haar en den kleine te verwarmen." Hij koml dan eindelijk bij een vuur in 't open veld en vraagt den herder, „een oud, knorrig man, onvriendelijk en hard tegen alle menschen", om vuur. De herder staat het toe, maar is inwendig blij, dat Jozef toch niets mee zal kunnen nemen, daar hij geen schop had om de heete kolen in te dragen. Maar, dan ziet hij, tot zijn verbazing, dat de vreemde man de kolen met zijn handen in zijn mantel lei en ze noch zijn handen brandden, noch zijn mantel zengtion. Hij begrijpt er niets van en vraagt (waar ook zijn honden, toen Jozef naar het vuur ging, hem niet gebeten hebben): „Wat is dit toch voor een nacht? En hoe komt hot toch, dat alle dingen barmhartigheid betoonen? " Hij gaat Jozef dan na en ziet, „dat de man zelfs geen hutje had om in te wonen, maar dat zijn vrouw en kind in een grot lagen, waar niets te zien was dan kale, naakte stee-)ien wanden". Dan voltrekt zich, in den heiligen nacht, 't Avonder ook aan dezen man, „hard voor alle menschen". hij gaat zelf, in de nabijheid van het kind Jezus, barmhartigheid betoonen; „Toen dacht de herder, dat dit arme, onschuldige kindje wel dood 'zou kunnen vriezen daar in Ao grot, en hoewel hij een hardvochtig man was, werd hij aangedaan en wilde het kind helpen.

„En hij nam zijn ransel van de schouders en nam er een zachte witte schapenpels uit, gaf die aan den vreemde en zei dat hij het kindje daarop moest leggen.

„Maar op hetzelfde oogenblik-dat hij ook toonde barmhartig te kunnen zijn, werden , dju oogen geopend on hij zag wal hij te voren niet had kunnen zien en hoorde wal hij Ie voren niet had kunnen hooren.

„Hij zag, dat om hem heen een dichtgesloton kring van engeltjes met zilveren vleugels stond. En ieder van hen had een harp in de hand en allen zongen luid, dat dien nacht de Verlosser geboren was, die de wereld zou redden uit haar zonden."

Zoo leerde de Grootmoeder aan haar kleinkind, dat ook op het .Kerstfeest het eene noodige is, „dat wij oogen hebben, die Gods heerlijkheid kunnen zien".

Zeer aandoenlijk heeft de schrijfster in haar vierde legende: „De Kinderen van Bethlehem" de ontzettende kindermoord, op bevel van Horodes, beschreven, die zij, zooals meerderen, zich denkt te zijn geschied in het paleis des konings, De moeders zijn daar met haar zoontjes genoodigd om feest te vieren, ter gelegenheid van den verjaardag van Herodes' jongsten zoon. Aangrijpend is het contrast, dat hier wordt bereikt, als de zorgeloosgenietende jonge kinderen ons geteekend worden en daartegenover, staande, onbeweeglük, rondom de feestgalerij, in dubbele rijen, de Romeiiische soldaten in volle uniform, als klaar tot den slag. Straks grüpt dan, als èèn der kinderen een soldaat al te dicht nadert, alsof dat een ontzettende misdaad was, de vreeselijke slachting plaats. Ook Maria was met haar kind gekomen op het feest en weet als door een wonder te ontkomen aan den doodenden zwaardslag van den soldaat, die den uitgang bewaakte, dezelfde, die door 'het kind Jezus eens, toen hij in groote hitte buiten Bethlehem op wacht stond, door een dronk water verfrisoht was. Straks wordt alle moeite gedaan om juist dat, aan het bloedbad ontsnapte, kind te vangen, maar weer laat dezelfde krijger het uit Bethlehem gaan, Maria heeft het kind op den arm, maar, als hij vraagt te zien, wat zij daar heeft, ziet hij niets dan een bos witte lelies, dezelfde, die daarbuiten zoo rijk bloeiden, waarmee hij ook eens het kind Jezus had zien spelen. Hij laat hen door, tot vlak daarna het bevel komt de poort te sluiten en hij begrijpt, dat het gezochte kind toch was op den arm van de vrouw, hij wie hij meende lelies te zien. En dan begint hij de achtervolging, vast besloten zijn prooi nu niet meer te laten ontkomen, vreezend den toorn van Herodes, Eindelijk, terwijl hij al dacht: „Ik moet liet oiigeveu", vindt hij den man, de vrouw, het kind, in diepen slaap verzonken, in een rolsholte, aan den ingang waarvan een schoone lelieplant bloeide. Hij brengt zijn zwaardpnnt bij 't hart van het kind om het met èèn stoot te kunnen dooden. Maar, een oogenblik wil hij nog, wreed, genieten van den aanljlik van zijn slachtoffer.

En, in dat moinent gaat zich ook aan hem, in de directe nabijheid van 'het kind Jezus, het wonder voltrekken: opmerkzaam geworden door al de wonderlijke dingen, hem overkomen in verband met dit kind, verzinkt hij in gedachten en trekt zijn zwaard terug,

„Mij past het niet dit kind te dooden, dat mijn leven gered heeft" (door dien dronk water in zijn bezwijking), „En hij boog zch neer en legde zijn zwaard naast het kind neer, opdat de vluchtelingen bij hun ontwaken begrijpen zouden aan welk gevaar zij ontkomen waren.

Toen zag hij, dat het kind wakker was. Het lag hem met zijn mooie oogen aan te zien, die als sterren straalden.

En de krijgsman boog eeir knie voor het kind,

„Heer, "Gij zijl de machtige, " sprak hij, „Gi, i zijl do sterke, de overwinnaar. Gij zijl degene, dien de goden liefhebben. Gij 'Zijt degene, die slangen en schorpioenen ir. hel stof treedt, "

Hij kuste de voeten van het kind en ging zachfkens uit de , grot, terwijl de kleine hem lag na te kijken met groote, verwonderde kinderoogen, "

Hierbij sluit zich dan aan: „De Vlucht naar Egypte", waarbij hel wonder plaats grijpt van den reusachligen palmboom, die zich, op het woord van Jezus, naar omlaag buigt, om de ouders en het kind in het leven te behouden mot 'zijn dadels,

In de volgende legende: „In' Nazareth" wordt het liekende apocryphe gegeven verwerkt van het mako]r van leemen vogeltjes door Jezus, waarvan er enkele vertreden worden door Judas, terwijl de drie overigen voor dat lot gespaard blijven; Jezus klapte in de handen en riep: „Vliegt weg, vliegt weg", waarna de drie vogels inderdaad hun vleugels gaan bewegen en angstig fladderend de dakgoot bereiken.

Ook toekent zij ons den twaalfjarigen Jezus, „In den Tempel", waarbij aan het kind een drietal wonderlijke dingen, gelukken, die aan hel volk bewijzen moesten, naar do traditie wilde, dat hij eens alle volken der aarde onder zijn heerschappij zou brengen, dat hij rechtvaardig en zondeloos was en eens zeker in het. Paradijs zou komen. Eindelijk vinden zijn verontruste ouders hem en roept zijn moeder hem schreiend tot zich, waarop hij ook terstond komt, „Waarom schreit ge? " vroeg het kind; „ik wist niet dat de dag voorbij was. Ik dacht, dat het nog morgen was, en ik kwam bij u, zoodra ik uw stem hoorde, "

„Mijn zoon, " antwoordde de moeder, „ik schrei, omdai ge toch voor mij verloren zijl. Mij zult ge nooit meer toebehooren, V^an mx af aan zal uw geheele streven zijn: rechtvaardigheid, en uw verlangen zal uitgaan naar hei Paradijs en uw liefde zal alle arme menschen omvatten, die de aarde bevolken".

Een uiterst-merkwaardig gegeven wordt verwerkt dn het bekende verhaal van: „De Zweetdoek van de Heilige Veronica": de oude min van keiz'er Tiberius, Faustina, de meestverlrouwde persoon uit zijn omgeving, die hem altijd de waarheid, zei, na hem voor een lijd verlaten fe hebben, keert tot hem terug, als ze hoort, dat de keizer dioor een ontzettende, ongeneeslijke ziekte is aangetast en een ieder hem verlaten had,

• Zij heeft gehoord van een jonge vrouw, uit de Sabijnsclie bergen, bij wie ze toevlucht had gezocht, in den-tijd, dat ze den keizer had verlaten, die eens door dezelfde ziekte, de melaatschheid, aangetast was, maar door een groot profeet in Palestina, den Profeet van Nazareth. alleen door oplegging van zijn hand op haar voorhoofd, daarvan wonderlijk genezen. Ziehier het verhaal daarvan: als het gerucht door het land gaat van een grool Profeet, die zelfs melaatschen kan genezen, is er onder die ongelukkigen maar èène, die hel gelooft: „Zij gin; .: weg van de anderen om te trachten naar de stad Nazareth te komen, waar de Profeet zijn verblijf hield. En oy een dag, toen ze over groote vlakten wandelde, ontmoet lO ze een man, die lang en slank was, een bleek gezicht had en wiens haar in gladde zwarte lokken lag. Zijn dyrkcro

oogen glansden als sterren en trokken haar aan. Maar eer ze elkaar ontmoetten, i'iep ze hem toe: „Kom niet bij mij, want ik ben een onreine; maar zeg mij waar 'k den .Profeet van jSTazaroth vinden kan".

Maar de man bleef op haar toekomen, en toen hij dich' voor haar stond, vroeg hij: „Waarom zoekt ge den Pro-A'et van Nazareth? "

„Ik zoek hem, opdat hij zijn hand op mijn voorhoofd zal leggen en mij van mijn ziekte genezen."

Toen kwam de man en legde zijn 'hand op haar voorhoofd, maar zij sprak tot hem: „Wat baat het mij, of gij u-w hand op mijn voorhoofd legt? Gij zijt geen Profeet''.

Toen zag hij haar glimlachend aan en zei:

„Ga nu naar de stad, die daarginds op de berghelling ligt en vertoon u aan de priesters". Als ze dan teiislotte begrijpt door hem genezen te zijn, slaat ze de hand-!D ineen van verbazing en haar oogen kwamen vol tranen

„O, Gij Heilige! O, Gij drager van de macht Gods!" ri-ip zij uit. „Gij hebt mij genezen!"

Op dit verhaal trekt de oude Faustina naar Jeruzalem om bij dien Profeet genezing te zoeken voor den keizer. Ze komt juist op den dag, waarop Jezus gekruisigd zal worden, de stad binnen, na eerst al met Petrus (wiens Christus-verloochening dan hier geplaav, 5t wordt) en met Judas (die als een waanzinnige zich wentelt in het stof en er om schreeuwt, vertrapt te mogen worden door de kameelen) niet hoopvol-stemmende ontmoetingen te hebben gehad. Doorgedrongen tot de binnenstad, stuiten ze dan op de volksmassa, die den terdoodveroordcelden Jezus, op Zijn laatsten gang, omringt. Zij ziet den Heiland juist bezwijken onder de? -; kruislast, hoewel ze dan nog niet weet, dat ze uu den gezoohten Profeet yöór zich heeft. Als het kruis van 'hem genomen wordt., „hief hij hel hoofd op en de oude Faustina kon zijn gezicht zien. Zijn wangen waren gestriemd door slagen en van zijn voorhoofd, dat door de aoornenkroon gekwetst was, parelden oen paar Woeddruppels. Zijn haar hing ir-, verwarde lokken, glibberig van zweet en bloed. Hij hield de tanden vast op elkaar gesloten, maar zijn lippen trilden, alsof ze met moeite een kreet terughielden. Zijir starende oogen waren vol tranen en bijna dof, — gekweld en uitgeput als hij was.

Maar achter het gelaat van dozen halfdooden mensch zag de oude, als in een visioen, een ander, schoon en bleek, met heerlijke oogen vol majesteit en met zachte trekken. En plotseling werd ze aangegrepen door smart en ontroering over het ongeluk en de vernedering' van dien vreemden man.

„O, wat heeft men U gedaan, gij Arme? " barstte zij uit en ging hem een paar stappen tegemoet, terwijl haair oogen vol tranen schoten. Ze vergat haai eigen verdriet en onrust voor het lijden van dezen gemartelden Godmensoh. Het was haar, alsof haar hart van medelijden zou breken. Zij wilde, als de andere vrouwen, op hem. toeloopen, om hem aan zijn beulen te ontrukken."

't Eenige, wat ze dan doen kan, is, haar aweetdoek van. koel fijn linnen over zijn gezioht leggen om de tranen en het bloed weg te wissohen. Maar dan zijn de beulsknechten gereed met het kruis en sleepen ze den gevangene voort naar de gerichtsplaats, waarna Faustina, in onmacht valt.

We worden dan verplaatst naar het paleis van den, I Romeinschen landvoogd, Pilatus, en krijgen een ontroerende beschrijving van de ijroomen, waardoor zijn jonge vrouw in den afgeloopen nacht benauwd is, alle in verband staande met den Profeet van Nazareth. Tenslotte droomt ze ook, dat keizer Tiberius zelf komt om Ie zoeken den Profeet, maar vernemen moet, dat Pilatus hem juist heeft laten dooden.

's Morgens hoort ze van hare slavinnen, dat juist deze Profeet nu door haar man verhoord wordt. Zij verschrikt zeer en zegt: „Ik moet mijn man spreken, anders gebeurt hier vandaag een ontzettend ongeluk". Ze kan niets anders doen, dan hem een schriftelijke boodschap zenden. Maar, het is te laai: het doodvonnis is gewezen. Als ze haar man ontmoet, is het aan den maaltijd, waaraan ook een paar voorname Romeinen waren genoodigd. Waar Pilatus' vrouw zwijgend, ontstemd, daarbij zit, komt het gesprek al spoedig op wat de oorzaak daarvan is en schertst Pilatus, dat hij zich bij zijn rechtspraak toch niet kan laten leiden door de droomen van een vrouw. Dan gebeurt er iets wonderlijks: hoewel midden op den dag, daalt er een zwakke schemering neer, ook hun aangezichten verliezen hun kleur, hun wangen worden grauw, hun lippen zwart, de duisternis neemt toe, Pilatus laat lampen brengen, de angst van zijn vrouw noemt toe, zijn gasten raken ook ontstemd, dan vraagt Pilatus: vertel ons eens uw droomen. De gasten worden er zeer ernstig van, alleen Pilatus noemt het alles onzin. Zijn gasten vertellen hem dan, dat ze vandaag Faustina in de stad gezien hebben en dat er een gerucht loopt, dat de keizer door een vreeselijke ziekte is aangetast. Zij vinden, dat die droom wel eens een waarschu-wing zijn kon Maar, Pilatus zegt, dat hü zijn handelwijze tegenover den keizer best verantwoorden kan. Op hetzelfde oogenbiik wordt de dreuning van oen aardbeving gevoeld. Dan roept Pilatus een slaaf, die in zijn naam bevelen moet, dat de Profeet van Nazareth van het kruis genomen moet worden. De slaaf brengt het bericht terug: „Hoer, hij was gestorven, en op liet oogeiiblik dat hij den geest gaf, kwam de aardbeving". Dan klinken een paar harde slagen op de poort: Faustina blijkt daar te zijn, ge moet haar helpen zoeken naar den Profeet van Nazareth....

Alzoo keert Faustina onverriohterzake bij Tiberius te • rug, die dat bericht heel kalm opneemt, hij had er toch niets van verwacht. Maar, dan zal 'ze 'den keizer eon bewijs geven van de macht van dien Profeet en laat hem dan haar zweetdoek zien, waarop flauw stond afgedrukt het beeld van een menschengezioht.

„De keizer boog zidh voorover en zag naar het beeld, dat scheen geteekend met 'bloed en tranen en de zwarte schaduwen van de smart. Langzamerhand kwam het geheele gezicht voor hem op, zooals het op den zweetdoek was afgedrukt. Hij zag de bloeddruppels op het voorhoofd, de stekende doornenkroon, het Iraar, kleverig van bloed, on don mond, waarvan de lippen van lijden schenen te trillen.

Hij boog zich al dieper over 'het boeld. Al helderder en helderder kwam het gezioht te voorschijn en uit de schaduwachtige omtrekken zag hij opeens de oogen stralen, als van een verborgen leven. En op denzelfden tijd, dat ze tot hem spraken van het vreeselijkste lijden, toonden ze hem een reinheid en hoogheid, zooals 'hij nooit te voren had aanschouwd."

En dan, bij den aanblik van „Hem, die alle menscliou liefhad", wordt ook deze mensch, hekend als degene, „die alle menschen haatte", veranderd, ook aan hem voltreki zich (wij kennen dat motief nu wol) een wonder. Hij vak voor het beeld op de knieën: „Erbarm u over mij, gij onbekende", zei hij, en zijn tranen bevochtigden de steeuon. „Als gij in 't leven gebleven waart, zou uw aanblik alloen mij genezen hebben."

Faustina schrikt van 'deze uitwerking en neeml liol beeld van voor den keizer weg: „Toen zag de keizer op. En zie, zijn gezicht was geheel veranderd, en hij was zooals hij vroeger geweest was. 't Was alsof de ziekte wortel had geslagen in den haat en de verachting voor de menschen, die in zijn diart gewoond hadden, en ze had moeten wijken op hel oogenbiik, dat hij liefde en medelijden voelde."

Tiberius zendt dan een bode naar Palestina, die eonige leerlingen van Jezus meebrengt naar Gapri om daar de leer van den Gekruiste te verkondigen.

Zoo luidt het slot: „Toen deze leeraren op Gapri aankwamen, lag de oude Faustina op liaar sterfbed. Maar zij konden haar nog vóór haar dood tot een discipel van den Profeet maken en haar doopen. En zij noemden haar Veronica, omdat het haar gegeven was aan de mensehen hel ware beeld van hun Verlosser te "brengen".

De laatste legenden toonen het duidelijkst de „katliolizoerende tendenzen", die de Roomschen in dit werk meeneir op te merken.") Zo zullen U in dit resumé ook wel opgevallen zijn.

Go vraagl naar de waarde van dit werk? Solma Lagerlöf is een sc'hrijfster met een groote liefdf voor de natuur, en voor de dieren in 't bijzonder; ze Irekl zich van de barre realiteit terug in haar mysleriou.sc, fantastische, sprookjesachtige wereld, waardoor ze een diojior-liggende werkelijkheid symboliseert; ze reagecn, met al haar werk ('lis terecht gezegd) op een naturalisme, dat ook wü verfoeien. Zij grijpt, op hare wijze, in deze Ohristuslegendon, terug naar haar jeugd .en draagt, . (verder komen 'kan deze pantheïstisch-gerichte natuur niet, blijkbaar), enkole van de teederst-menschelijke eigeusöhappen van Jezus Christus, in een mengeling vii'i waarheid " en verdichting, in het licht, waartoe zij i-i 't bijzonder godrongen is door haar bezoek aan hel Heilige Land en de juist-daar-wakkor-goroepen jeugdherinneringen. ')


1) Naar het Zwecdsch door .Margarelha Meybooni, inel l'laten van A. Hahn Jr, Amsterdam H. J. W. Becht (? ..!.)• De gewone uitgave van dit werk is uitverkoclit, alleen verkrijgbaar is nog de luxe-uitgave (prijs f 7.50), waaruil hier geciteerd wordt. Een inderdaad schittereud-uitgevoerd werk, waarvan het alleen maar zeer to betreuren is, dal er nogal wat drukfouten ia voorkomen.

Den Duitscblezenden zij aanbevolen de vertaling van Henny Bock--Neumann, met een inleiding van' Paul Wiegler. Verlag UUslein & Co, Berlin-Wien, 1914

2) Wereldbibliotheek, Amsterdam, Deel I, 1922; Deel \h 1923. .

3) Zie K. Scliilder: Bij Dichters en Schriftgeleerden, pg-296.

*) Vergelijk ook, wat Felix Salten zegt, aan het slot van zijn inleiding op de Duitsche vertaling van haar werk , , Oiizichtbare Ketenen". ((Jnsichtbare Bande, Erzahlungen, Deutscli von Marg. Langfeldt, tlllstein-Verlag, zie pg. 10).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1929

De Reformatie | 6 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1929

De Reformatie | 6 Pagina's