GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE COINTRE.

XXII. *)

Zooals reeds gezegd, Dostojewski behandelt in zijn werken de moest-fundamenteele bestaansvragen: wat is het leven? Hoe moeten wij leven? Hij doet dat anders dan Tolstoi, die daardoor ook gekweld wordt, maar er wijsgeerige beloogingen en problematieke redeneeringen over opzet. Bij Dostojewski worden de vragen-zelf tot leven, d. w. z. hii beredeneert ze niet (hoe ontzaglijk veel er in zijn boeken ook geredeneerd wordt), maar beleeft ze. Dat geeft hem ook den geweldigen greep op zijn lezers. Die hij altijd weer leert, met beven zidhzelf te herkennen. Feller realist dan hij was, bestaat er wellicht niet: verbijsterend mag heeten do diep-'doordringende, alles en alles blootleggende en uiteenrafelende ziels-analyse zijner figuren. Er lijkt voor hem letterlijk niets verborgen. Hij is de vreeselijke illustrator, die nergens hall houlf\'an het „onljekwaam tot eenig goed en geneigd lot alle, alle kwaad". Hij laai veel biechten in zijn werken, hij heeft daarbij dingen beschreven, naar ons verzekerd wordt, die men niet heeft durven drukken, terwijl o zoo vaak ons een huiver bevangt bij het lezen van wat dan wèl gedrukt moclil ....*)

Bij al dat ontsluiten van wat er woelt in een verzon-digd menschenhart en ook maar al te vaak ongehouden naar buiten breekt (gelijk ge daarvan o.a. een catalogus vindt in Markus 7:21, 22), wordt er veel gesproken, juisi door degenen, die zich schuldig weten en bekennen aan de schrikkelijksfe dingen, over God en Jezus Qhristus. Bijna alle deze menschen annexeeren den Christus, naar Dostojewski's visie, zonder meer, ook voor .zichzelf. Wat ergens gezegd wordt in zijn werk „Booze Geesten": zoodra iemand atheïst is, is hij geen Rus meer", ") is typeerend voor den schrijver. En, waar Dostojewski zelf een mensch is geweest, die een buitengewone liefde gehad heeft tot en medelijden geopenbaard voor, ja alle lijdenden, groote zondaren en misdadigers, daar ziet zijn Christus er ook bovenal zoo uit. Op dat Jezus-beeld loopt, om er dan toch iets van te teekeneu, b.v. een van zijn mcesl-beteekenende, meest-bekende en voor hem meesltypéerendo, romans uit „Raskolnikows Schuld en Boete". Het verhaal van den, hoe moet ik het zeggen, nihiUstischen student, die, op sofistische gronden, gedreven door een theorie, nauw verwant aan Nietzsche's leer van den „Uebermensch", komt tot een moord op een oude woekeraarster, met alle gevolgen daarvan, voor hem persoonlijk en voor heel zijn omgeving. In dat boek komt o. m. ook een totaal aan lager wal geraakte dronkaard voor, wiens dochter haar «er vei'koopt om het gezin van den hongerdood te redden. In een kroeg, waar hij schandegeld van zijn dochter verdrinkt, en mei een schrikkelijk cynisme van deze dingen zit te spreken, hooren wij hem tenslotte zichzelf troosten met een beroep op Jezus, die met ons allen medelijden hebben zal. Ook met hem, den dronkaard, naar wien Jezus eens Zijn handen zal uilstrekken en dan zal hiJ weenend voor Hem neervallen, voor Hem, die alles immers verstaat.

Maar, zooals 'ook al opgemerkt is, wij kunnen er niet aan denken een overzicht te geven van zijn werken, wij willen straks enkele voor Dostojewski typeerende trekken naar voren brengen, die dan ook te vinden zijn in zijn Jezus-beeld, maar eerst laten wij hem zelf dan nog lot U spreken, m. n. uil zjjn boek: „De Gebroeders Karamazow". ^) De worsteling mei de groote vragen des levens, waarvan ik gewaagde en die Dostojewski lot uitdrukking trachtte te brengen in zijn werken, was voor hem ook een worsteling met en om hel Christendom, dat hij niet loslaten kon-noch wilde. Prof. Dr J. de Zwaan heeft over dezen strijd van Dostojewski geschreven en daarbij de legende van de „ontmoeting van Christus on den Groot-Inquisiteur", zooals die verhaald wordt in hel tweede boek van „De Gebroeders Karamazow", genoemd: „een van de diepste uitingen van die zielverscheurende pijniging". ")

Zijn eigen strijd heeft Dostojewski geteekend in Ivan Karamazow, die wankelt tusschen de nuehler-intellectueeJe beschouwing der dingen en de onweerstaanbaren drang om Ie vertrouwen op de goddelijke macht, die in en door alles heen aanbiddelijk blijft. Des séhrijvers ideaal van overwinnend geloof is te vinden in Aliocha Karamazow en Vader Sossima, een kluizenaar. Iwan wordt getempfeerd door het probleem van hef lijden in de wereld, waarvan hij de vreeselijkste voorbeelden aanhaalt en hü zou God Zichzelf daarin willen zien rechtvaardigen. Dit alles wordt behandeld in een tweegesprek tusschen Iwan en Aliocha (zooals Prof. de Zwaan zegt: „een dialoog tusschen Dostojewski's geloof en twijfel"). Ik laat er U 'het slot van hooren, Iwan is aan het woord en zegl na o. m. op den vreeselijken dood van een achtjarig jongetje gewezen Ie hebben (verscheurd door de honden van een beleedigd generaal):

„Luister, ik heb als voorbeeld de kinderen genomen, om mijne woorden duidelijker te maken. Ik spreek niet van de andere tranen, die de aarde doorweeken, van do schors tot de 'kern.... Ik ben een nietsje en ik beken, niet te begrijpen waarom de dingen zoo zijn. De menschen zijn schuldig; zij hadden hel paradijs gekregen, en hebben de vrijheid gewild; zij hebben hel vuur uil den iiemel gestolen, zonder te w5len, dat zij er ongelukkig door zouden worden; zü zijn niet te beklagen. Ja, volgens mij, volgens den ongeoultiveerden geest van Euolides, die aardsch is en ellendig, weet ik, dat het lijden bestaat, daf er geen schuldigen zijn, dat alles niets is dan een «envoudige resultante, dat alles in evenwicht is, maar ik kan er niet in toestemmen, Ie leven naar zulke principes. Wat raakt mij dat alles? Ik heb een wraak noodig, waar ik zelf in ten onder ga, en een voelbare wraak, op de aardo Ifc geef er niet om, dat ik de toekomende harmonie nader heb gebracht voor de menschen, die er nog niet zijn. Ik wil hel hert zich zien nederleggen bij den leeuw en dou vermoorde den moordenaar zien omhelzen. Ik wil er bij zijn, als het waarom van alles geweten zal worden. Maar waarom moeten de kinderen met hun lijden de tookomoïide harmonie koopen? Wie zal het mij zeggen? Ik begrijp, dat de menschen in de zonde voor elkaar verantwoordelijk zijn, maar dat de kinderen zouden doelen in de verantwoordelijkheid van hunne vaders, in alle misdaden van hunne vaders, dat is mij onbegrijpelijk. Men zal zeggen: het kind zal opgroeien en zal er toe komen, Ie zondigen. Maar als men het op zijn achtste jaar tot een doodgejaagd wild hoeft gemaakt, als 't niet is opgegroeid? .... O, Ahooha, ik laster God niet; ik begrijp wel, welke trilling door het heelal zal gaan, als alles zich zal versenigen in één lofzang: „Gij hebt recht, Heer, want' de wegen zijn geopend!" en als alles helder zal worden, 't Is mogelijk, dat ik op dat «ogenblik, als ik zoolang geleefd heb, met de anderen iiitroep: „Gij hebl recht Heer. .!" Maar nu 'ter nog tijd voor is, verklaar ik, dat ik 't niet wil en dat ik dank voor de harmonie.

Zij is geen traan waard van dat mishandelde kind, omdat die Iraan niet verzoend is.... En waartoe dient hef. dal de hel de beulen wacht? Dat zal niet ongedaan maken, dat het slachtoffer geleden heeft.... En is er harmonie, als de hél héstaaf? .... Ik wil, dat er niet meer .wordt.geleden, inaar ifc sièg, dat & e waarheid fiiét waard

is, lietaald te worden met den prijs der tranen van het kind. Tk wil niet zien, dat de moeder den beul omhelst. Zij kan hem niet vergeven, zelfs al vergaf haar kind hem; als zij niet kan vergeven, waar is de harmonie? En ik wil de harmonie niet, uit liefde voor de menschen. Ik behoud liever mijn ongewroken lijden en mijn verontwaardiging, zelfs al had ik ongelijk. Het entreebiljet voor de harmonie is te duur; ik geef het mijne terug. En als ik oer lijk wil 2ijn, moet ik het zoo gauw mogelijk teruggeven. Ik weiger God niet, ik geef hem alleen eerbiedig zijn biljet terug".

„Dat is opstand tegen God", zeide AUocha met zachts stem en neergeslagen oogen.

„Opstand? Ik duld zulk een woord niet in jouw mond", zeide Iwan op snijdeuden toon. „In opstandigheid kan men niet leven, en ik wil leven. Maar antwoord mij: als JÜ liet was, die het gedenkteeken van het eindelijke geluk opbouwde, zou je dan de noodzakelijkheid voelen, dat die Ideine wezentjes er voor leden? zou jij er in toestemmen, te bouwen op tranen? "

..ÏS^een, ik zou er niet in toestemmen."

„Kun je het denkbeeld verdragen, dat de menschen, voor wie je zoudt bouwen, hun geluk zouden verkrijgen 'ot den prijs van dat martelaarschap? "

„Neon broeder, ik kan het niet verdragen", viel Aliocha plotseling in met schitterende oogen, „maar er bestaat één Wezen, dat alles kan vergeven, omdat hij zelf zijn onschuldig bloed heeft gegeven voor alles en voor allen. - Te hebt hem vergeten en op hem rust het gebouw, en tot hem zal geroepen worden: „Gij hebt recht, Heer!"

„Neen, ik had hem niet vergeten, en ik verwonderde mii er al over, dat je hem niet ten tooneele bracht, volgens de gewoonte van menschen als jij, in zulke discussies.... AUocha".

En ten bewijze, dat hij heusoh den Glrfistus niet vergeten had, gaat Iwan dan zijn „gedicht" opzeggen, getiteld „De Groot-Inquisiteur". ^)

Deze legende speelt in de .t6de eeuw: Christus komt Zicli voor eèn oogenblik nog weer op de aarde vertoonen, •8n wel in Sevilla, na een afschuwelijke ketterverbranding, dank zij 'de Inquisitie. Als Jezus komt, zonder eenig gerucht, herkennen allen Hem. De menschen verzamelen zich rondom Hem, Hij verricht weer wonderen: doet een zevenjarig meisje uit haar doodkist opstaan. Juist op dat oogenblik komt de Groot-Inquisiteur voorbij; „het is een grijsaard van negentig jaar, van hooge, rechte gestalte met mager gelaat en diepe, fonkelende oogen; hij draagt een oude, grove monnikspij. Hij heeft alles gezien en zijn gezicht wordt somber. Éij fronst zijne dichte wenkbrauwen, en beveelt met een vingerwijzing aan de wachten. Hem te grijpen. En het overwicht van den man is zoo groot, dat de menigte uiteenwijkt voor de soldaten, die Hem gevangen nemen, en Hem medevoeren".

'e Nachts komt de Inquisiteur, alleen, in Zijn cel, ziet Hem lang aan en vraagt: „Zijt Gij het? Gij? " Hij krijgt geen antwoord en waarschuwt Jezus dan hun rust niet te komen verstoren, anders zal hij Hem morgen als de silechtste der ketters laten verbranden. Dat is de grondtrek van de Pi.-K. Kerk: de menschen hebben hun vrijheid gelegd aan de voeten van de priesterschap en gevoelen zich daarbij heel wel. ^)

Jezus heeft Zijn Kerk toch zelf de macht gegeven, nietwaar, om te binden en te ontbinden, nu moet Hij de kerk niet in den weg gaan staan.

De Inquisiteur wndt zichzelf barmhartiger, dan Christus, liij heeft de menschen lief, zooals ze zijn, Christus, zoo, als ze zijn moeten, Hij wil ze volmaakt hebben. Neen, Jezus had destijds moeten erkennen, dat de drie z.g. „verzoekingen" in de woestijii, de grootste waarheid bevatten, die men ir zeggen kon. Hij had „ja' moeten zeggen daarop: „gij hebt het eenig vaandel weggestooten, dat alle menschen onder uwe wet had kunnen tezamen brengen: het vaandel van het aardsche brood: en gij hebt het verstoeten in naam van het hemelsche brood".

Er zijn maar drie idingen, waardoor de zwakke menschen beheersoht kunnen worden en die hmi geluk verschaffen kunnen: het wonder, het mysterie en het gezag. „Gij hebl die verworpen, wij hebben uw leer verbeterd, en haar gegrondvest op hêt wonder, op het mysterie en op het gezag. En de menschen zijn opnieuw gelukkig, omdat ze opnieuw geleid worden als een kudde, en die afschuwelijke gave der vrijheid van hen is weggenomen, de vrij-• heid, die hun zooveel lijden heeft gebracht".

Dan spreekt de Inquisiteur het mysterie uit van de R.-K. Kerk: zij heeft van den Satan aangenomen, wat Jezus eens weigerde. „Wij hebben van hem Rome ontvangen .en het zwaard van Gesar, en wij kunnen onszelven uitroepen tot koningen der aarde".

Hun geheim is, dat zij gelooven, dat er niets is; hun kraclit, dat zij de menschen doen gelooven, dat ze met hun zonden tot hen kunnen komen, ter verzoening, zOodat ze gelukkig kunnen leven, de millioenen en millioenen, met de hoop op een eeuwig loon. Wie zou er nu meer gelukkig maken, Jezus of zij?

Daarbij blijft het dan: Gü hebt onze rust gestoord, morgen verbrand ik U.

Ontstellend geheim van deiea ketter jager: uit liefde tot de menschen, gelooft hij nief, kan eii 1/fil hij niet gelooven in God.

Het einde is zoo: „De inquisiteur zwijgt, wachtend op een antwoord van den gevangene. De stilte is hem ondragelijk. Terwijl hij sprak, heeft de ander hem zonder ophouden in de oogen gezien, met zachten, doordringenden blik, en klaarblijkelijk met het voornemen niet te antwoorden. De grijsaard zou wenschen, dat hij iets antwoordde, al ware 't iets bitters of afschuwelijks. Plotseling gaat de gevangene stil naar hem toe, en kust hem zacht op de negentigjarige lippen. Dit is heel zijn antwoord. De oude man siddert. Zijne lippen beven in ontroering; hij gaat naar de deur, doet die open en zegt: „Ga hgen en keer niet terug. Nimmermeer. „En de gevangene gaat heen door de duistere stad".

Er zijn er, die, bij de weergave van deze legende, het hierbij laten, maar er is nog een zeer korte, maar aller • belangrijkste „toepassing" aan toegevoegd, in deze woorden: „En de grijsaard? "

De kus brandt hem op 't hart, maar hij blijft getrouw aan zijn idee".

„En jij met hem", riep Aliocha droef uit.')

Wie heeSt gelijk: Christus of de Groot-Inquisiteur?

Wie bij den laatste terecht komt, eindigt in het meesttrotsche ongeloof, dat denkbaar is, in een absoluutjezuïtisme, in den meest-wrangen zin van dat woord. Wie het niet weet, gaait onder in den twijfel, die een mensch tenslotte niet dragen kan, bij dien mensch wordt het einde: wanhoop en waanzin (waarheen de laatste woorden van dit boek heenwijzen: „Iwan was nog steeds krankzinnig").

En, wie het zoekt bij Christus, ik bedoel den door Dostojewski, in dit verhaal, aan zichzelf voorgehouden Christus, den Zwijgzame, die den Groot-Inquisiteur kust? Voor we daarop een antwoord geven, vervolledigen wij de trekken van dit Jezus-beeld nog nader.


*) In het vorige artikel vielen enkele woorden wej, in de Iweede kolom, op pg. 179, regel 17 v.o., waardoor de zin onverstaanbaar werd. Gelieve te lezen:0e titel alleen reeds ])ewÖ3t, dat hö zich bezig hield met vraag.stukfcen van oeoonoraigohen aard en • (een beel waagstuk.... etc).

1), Zi« Leipoldt, a.w. pg. 349/50.

2) Uit het Russisch, door S. van Praag, iii twee deelen, Amsterdam, Van Holkéma & Warendorf. Zie deel I, pg. 293.

3) Uit het Fransch vertaald, door Anna van Gogh Kaulbaeh, in iwee deelen. Vaa Holkema & Warendorf, Arasterdam.

*) Zie diens artikel: „Christus en de Groot-Inguisiteur bij Dostojevski", in EItheto, Orgaan der N. C. S. V., 75ste .Taargang, No 6, Maart '21. (m.n. pg. 164).

5) A.W., Dl I, pg. 201/3.

') Soortgelijke teekening van' het Róomsch-Katholicisme als geen Christendom meer en een Christus verkondigend. Die voor de derde verzoeking van den^ duivel bezwijkt, kunt ge vinden in „Booze Geesten", Dl I, pg. 294.

') A.W., m I, pg. 204/21.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's