GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Man van Smarten en de jongeling der vreugden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Man van Smarten en de jongeling der vreugden.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Terwille van de eigenaardige, m.i. niet geheel zuivere contra steering, geef ik hier een Imipsel uit het Kerkblad der Geïei. Kerken in Ned. Oost Indië:

Een medewerker van het liberale dagblad „Het Vaderland" die niet onaardig Krishnamurti de Jongeling der Vreugden noemt, heeft sterk benaderd, wat ook wii voelen, als we dezen jongeling met zijn orakeltaal stellen tegenover den Man van Smarten, al geven we dadelijk toe, dat er van eenige vei^ellijking feitelijk geen sprake kan zijn, daarvoor staat de figuur van onzen Heiland ons te hoog. Maar als we zouden wülen vergelijken, dan. voelen we de juistheid van wat in dat blad als tegenstelling stond:

„'t Zit hem, gelooven we, in het groote onderscheid tusschen den Man van Smarten en den Jongeling der Vreugden; in het verschil tusschen het zoeken naar en het vertoeven temidden van tollenaars en zondaren en het zoeken naar en h^t vertoeven onder da rijken der a, arde; in de tegenstelling tusschen Een, die niets had om zijn hoofd op neer te leggen en den kasteelbewoner..." etc.

Over Ethische Schriftbeschouwing en Chr. sociale actie.

Dr W. A. van Es SQhrijft in Leeuwarder Kb. het volgende:

Men heeft ons nader om inlichting gevraagd over ons bedoelen met den Ethischen geest die ons met betrekking tot de Schriftbeschouwing tegenwoordig uit .onze Christelijke Bociale beweging tegenkomt. Eigenlijk schijnt ons deze vraag niet bepaald noodig. Nu drie jaar geleden hadden we naar aanleiding van een rede van den heer Colijn gesproken van sociale actie „met den Bijbel er naast". Men had ons dit nog al kwalijk genomen. En daarover aangevallen buiten onze tegenwoordigheid in een publieke vergadering, zijn we toen eenige artikelen begonnen over de beteekenis van den Bijbel voor onze Christelijksociale actie. We hebben daarna deze artikelen weer onderbroken, omdat ons niet bleek, dat er, zelfs onder degenen, met het oog op wie 7e in de eerste plaats werden geschreven, voldoende belangstelling voor was. Toch waren we daarmede ver genoeg gegaan, om naar onze gedachte, duidelijk te laten uitkomen, wat in dit opzicht het verschil is tusscheai een Ethische en een Gereformeerde Schriftbeschouwing. Ditmaal zullen we het dan ook alleen daarbij laten, dat we twee citaten tegenover elkander stellen, waaruit o.i. hier de tegenstelling voor ieder kan voelbaar zijn. Eén citaat uit het boek van Dr Slotemaker de Bruine, Christelijke sociale studiën, een schrijver van erkend

Eüiisch gevoelen, en één van Dr A. Kuyper, De Gemeene Gratie, dien we zeker wel als eem gezagbeübenden vertegenwoordiger van onze Gereformeerde Schrittbeschouwing mogen huldigen.

Dr Slotemaker de Bruine zegt in het genoemde geschrift:

„Wat de Heilige Schrift hier werken moet, dat schijnt ons de verlichting en verwakkering van het christelijk geweten, dat inderdaad door nauwgezet verkeer met de Schrift moet en kan worden verwak k e r d en verlicht. En dit zal dan de taak hebben van de toetsing der toestanden; zoodat deze geschiedt met de Heilige Schrift, maar met haar voor zoover zij leven en vleeseh en bloed geworden is in het gemoed en het denken van de geloovigen. Dit schijnt ons de eenige juiste weg."

En later, op blz. 73 v.:

„Maar wie, gewaarschuwd voor de gevaren, die aan twee kanten hier dreigen, met ernst zijn weg zoekt en gaat, die vindt een schat van gegevens, die hun toepassing vragen voor alle eeuwen en voor alle eeuwen tot een zegen zullen zijn. Want de beslissing valt ten slotte niet vanwege de tijdelijke regeling en den stoffelijken toestand, die wisselen; maar tengevolge van den toestand der menschenharten en den daardoor gewerkten toestand in de samenleving der menschen. Gezet Schriftverkeer doet een oordeel vormen over zelfzucht of naastenliefde, kilheid of verteedering der harten, noodzaak van dwang of sterkte van plichtsbesef. En dat zijn toch de eigenlijk werkende factoren in het handelen van de menschen onderling. Gezet Schriftverkeer zal doen opgroeien in de gedachtenwereld, dat God eigenaar is van alles en alles Hem moet dienen en met het oog op Zijn eer alles moet zijn geregeld, niet en nooit met het oog op eigen gemak of voordeel. Gezet Schriftverkeer zal het oog openen voor de noodzakelijkheid van opvoedende, langzaam voortschrijdende maatregelen, omdat mensch noch menschheid op éénmaal het hoogtepunt bereikt; maar zal tegelijk met kracht en geloof naar dat hoogtepunt doen streven, omdat in de vernieuwende werking van den Heiligen Geest in beginsel dat hoogtepunt toch reeds gegeven is. Gezet Schriftverkeer doet de waardij zien der afzonderlijke persoonlijkheden, maar evenzeer het belang van een gezond geheel; doet ons zien, dat wij in en voor een gemeenschap worden geboren, maar ook, dat de enkeling niet aan de gemeenschap mag worden opgeofferd; doet het oog opengaan voor de werking van den 'enkele op de massa en evenzeer voor die van de massa op den enkeling. Gezet Schriftverkeer zal telkens opnieuw de eenige bron ontsluiten voor de echte solidariteit en het willen medeleven met medevoelen voor de anderen. Dat hier de grondvragen worden aangeroerd, waarmede elke socio-loog in het reine moet komen, zal wel niet worden ontkend.

Dan is de bodem gegeven en het zaad. Daarna mag vorm en kleur van het uitspruitsel al naar de omstandigheden veelvoudige verscheidenheid toonen."

Aldus het gevoelen van Dr Slotemaker de Bruine. Enkele versterkingen van de letter zijn hier van ons. En nu Dr Kuyper in zijn „De Gemeene Gratie", 3e deel, bladz. 129:

„Doch nu komt in dezen Romeinschen Staat, en in zijn hoofdstad Rome, het Evangelie, en wil daar zijn een kracht Gods. Ongetwijfeld staat hierbij op den voorgrond de rechtvaardiging van den zondaar voor God door de verzoening die in Christus Jezus is. Maar toch, de komst van het Evangelie brengt geen heilsleer in methodistischen zin. Integendeel, de prediking van het Evangelie staat met het menschelijk leven in rechtstreeksch verband. Het brengt de kennisse Gods, gelijk die in de „Heilige Schriften", (destijds het Oude Testament) geopenbaard was; en in die Openbaring is niet alleen licht gespreid over den ingang ten eeuwigen leven, maar ook over ons menschelijk leven hier beneden. Er komt met het Evangelie een Openbaring Gods tot de volken, óók omtrent de natuur, omtrent de mensclielijke samenleving, omtrent all© menschelijke verhoudingen. Gods Woord, dat in. de Heilige Schrift tot de volken uitgaat, openbaart niet alleen de particuliere genade tot zaligheid, maar komt ook het reeds schijnende licht der gemeene Gratie verhelderen en versterken. Geheel afgezien van het eeuwige leven, bevatdie Openbaring een schat van kennisse omtrent Gods wil, voorzoover ons leven hier op aarde aangaat. Wat in de gemeene Gratie, door de waanwijsheid der menschen, verdwaasd en verduisterd was, keert in de Heilige Schrift in volle klaarheid terug; en zoo omtrent de verhoudingen in het gezin, tusschen man en vrouw, ouders en kinderen, heeren en dienst] aren, als omtrent de maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, wordt Gods wil hier weer klaarlijk aan het licht gebracht. De scheef getrokken beginselen worden weer recht gezet. En de wet Gods, hoezeer ook ongenoegzaam ter zaligheid, wordt, als een gids door dit a a r d-sche leven, weer in haar centrale en afgeleide beteekenis tot den mensch gebracht. Hoe hoog ook onder veel opzichten het saamleven der menschen in de Grieksche en Romeinsche wereld stond; en al moet erkend, dat de bestaande inrichtingen zoo degelijk waren, als ze bij het licht der gemeene Gratie ook maar ergens onder de Heidenen waren tot stand gekomen; door de openbaring van de Heilige Schrift werd heel deze saamleving in haar naaktheid, ongenoegzaamheid, en zelfs in haar schandelijkheid ten toon .gesteld. Het Evangelie kwam jiiet alleen met een hope der toekomst, maar ook met een belofte voor dit tegenwoordige leven. Het bracht een kennisse omtrent God en Zgn wil, gelijk die voor goede burgerlijke samenleving onmisbaar zijn, en gelijk die toch in het loven onder de beste heidenen jammerlijk .verdonkerd was. En dit nu brengt vanzelf aan alle Overheid den eisch, om met die rijkere kennisse van den wil Gods rekening te houden, en er zich zonder voorbehoud aan te onderwerpen."

Ook hier zijn de versterkingen van de letter van ons. Men voelt echter het verschil.

De Ethische scribent ziet de sociale werking van den Bijbel alleen in de zedelijke persoonlijkheid van den mensch: in „de verlichting en verwakkering van het christelijk geweten", den toestand der menschenharten en den daardoor gewerkten toestand in de samenleving. De Gereformeerde Kuyper ziet in de Schrift „een Openbaring Gods tot de volken" ook „omtrent de menschelijke saamleving."

Een bron van objectieve kennis dus voor het maatschappelijk leven", waarin „de scheefgetrokken beginselen weer worden recht gezet", en „de wet van God" weer als 'n gids door dit aardsche leven, weer in haar centrale en afgeleide beteekenis tot den mensch „wordt gebracht".

Ook Dr Slotemaker de Bruine voelde biykbaar zelf wel het groote gevaar dat zijn standpunt medebracht.

„We zijn niet blind", schrijft hij verder, „voor het gevaar van verwatering en vervloei'ing hier. Maar dit gevaar kan worden overwonnen en deze weinig begeerlijke gevolgen zijn geen noodwendige gevolgen van het aanbevolen gedrag. Zij zullen zich niet voordoen, wanneer het bedoelde verkeer met de Schrift beduidt ook een zeer ernstig, wetenschappelijk onderzoek van haar. En op dit punt is inderdaad nog veel te doen en moet de vingerwijzing van Gömre ernstig worden ter harte genomen".

Hoe dit wetenschappelijk onderzoek moet geschieden, en waartoe het moet dienen, wordt niet gezegd. We vragen echter wat is er tot hiertoe van dit wetenschappelijk onderzoek der Schrift nit sociaal oogpunt terecht gekomen? En zouden we werkelijk kunnen staande houden, dat tooh dit gevaar van verwatering en vervloeiing tegenwoordig op dit gebied wel overwonnen is?

Iets over hei Chiliasme.

In Rijnlandscho Kerkbode schrijft ds J. W. Gunst:

AanmijnZeeuwschen vriend Luctor.

Sedert onze groote Theologen, de hoogleeraren H. Bavinck en A. Kuyper, de resultaten van hun ernstige onderzoekingen over de leer van het Chiliasme of het Duizendjarige Rijk hebben gegeven, is er onder de Gereformeerden vrijwel eenheid gekomen in opvatting,

behalve natuurlijk bij hen, 'die de voorlichting van do eminente mannen niet begeeren, en liever zich zelven een weg banen.

Schreef ik in het vorige nummer van onze Kerkbode, dat ik niet wist of na 1873 door de Synoden der Gescheiden Kerken nog over de leer van het Duizendjarig Rijk is gehandeld, ik heb na dien tijd bemerkt; dat er in 1877 op de Synode te Dordrecht bij vernieuwing over gesproken is.

Hoe weinig vastheid en eenheid van gedachte er toen nog heerschte, laten de Handelingen dier Synode duidelijk uitkomen.

Vooraanstaande en hooggeachte mannen hadden er ernstig verschil over.

Wij lezen bij Art. 29: De president stelt nu aan de orde punt A van de Agenda: De Synode geve een nadere verklaring van art. 2 der Synodale Beipalingen, betreffende de zichtbare, lichamelijke wederkomst van Christus om 1000 jaren op aarde te reigeeren. (N.-Brabant.)

De gedachtenwisseling over dit punt neemt bijna al den tijd dezer zitting in beslag. Met warmte en helderheid spreken vele broeders over deze teedere zaak. Geen enkele stem wordt gehoord tot verdediging van het gevoelen der persoonlijke wederkomst des Heeren om lichamelijk 1000 jaren op aarde te regeercn. De onderscheiden gedachten, door de praeadviseerende leden, do afgevaardigden der Buitenl. Kerken en vele leden der Synode uitgesproken, komen in hare eenheid en verscheidenheid of wel verschil hierop nedei'.

hierop nedei'. En dan wordt er drieërlei gevoelen weergegeven, waarvan meen ik, toch niet gezegd kan worden, dat geen enkele stem hst Chiliasme verdedigde. Eén van deze gevoelens nadert heel sterk de leer van het Chiliasme. Eenige broeders, zoo lezen wij, gaan verder dan de vorigen. Zij oordeelen n.l. dat de Beilijdenis der Geref. Kerk op dit punt behoorde te worden aangevuld. Zij verwachten treffende openbaringen des Heeren, vóór Zijn komst ten oordeel, ai kunnen zij de wijze hoe niet verklaren, daar de gebeurtenissen zelve eerst de rechte verklaring dei' Profetieën geven. Er staat toch in de Schrift nog al een en ander aangaande de toekomst dos Heeren, dat in de Belijdenis niet is opgenomen]; o.a. Openb. 20:6: ij zullen met Hem heerschen duizend jaren. Zij zouden niet gaarne uitspreken, dat Christus niet lichamelijk wederkomen zal vóór den oordeelsdag. Ook is het de vraag — merkt een der Buitenl. afgevaardigden aan — of de jongste dag ©en dag van 24 uren wezen zal, dan of wij aan een tijdperk hebben te denken; of de levenden en dooden tegelijk dan of zij na elkander geoordeeld zullen worden? Over al deze punten bestaat verschil van gevoelen, ook tusschen de meest rechtzinnige en godzalige leeraren en leden. Zij zouden daarom niet gaarne broeders, die in de leer der soevereine genade ter dege zuiver zijn en dus alle grondwaarheden des Christendoms en het kenmerkend-gereformeerde van harte geloovon en helder prediken, om hun gevoelen aangaande de toekomst des Heeren als onrechtzinnig sn onbijbelsch yeroordoelon en bemoeilijken. Zij dringen er op aan, dat de Synode trachte te komen tot aanvulling der Belijdenis op dit punt en al vast de studie der Profetiën en de openbaarmaking der resultaten vrij late en daartoe vooral Leeraren en Ouderlingen opwekke.

Het einde van de besprekingen was, dat er gestemd werd over de vraag: zal het artikel (van de Synode Tan 1872) zoo blijven?

Met 23 tegen 16 Btemmen werd 'besloten het artikel te laten zooals het is.

Het artikel der Synode van 1872 luidde, dat onze formuKeren van eenigheid zich duidelijk verklaren over de leer van de persoonlijke wederkomst van Jezus, en dat het gevoelen van de leer der wederkomst des Zaligmakers, om 1000 jaren ziohbaar en lichamelijk op aarde te regeeren geen leer der Gereformeerde Kerk is, maar daartegen, zoowel als tegen Gods "Woord strijdt, waarom het niemand toegelaten wordt dit gevoelen te leeren of te verbreiden. (In het vorige nummer van de Kerkbode stond verbieden; dit was een drukfout, het moest zijn: verbreiden).

Op de iSynode van 1877 hebben eenige broeders hun leedwezen betuigd over dit besluit, en 'hebben de verklaring in de Handelingen doen opnemen: De ondergeteekenden gevoelen behoefte te doen aanteekenen, dat bovenstaand besluit tegen hun advies en stem is genomen, daar huns inziens uit het punt van N.-Brabant genoegzaam is geibleken, dat een nadere verklaring of wijziging wel noodig is.

Sedert evenwel de professoren H. Bavinck en A. Kuyper over de wedeAomst des Heeren geschreven •hebben, is er eenneid gekomen, en zonder dat iemand uit de Gereformeerde Kerken er tegen opkwam, kon 'Dr A. Kuyper schrijven in 1902:

Immers het vraagstuk van het Chiliasme, met zijn Joodsche droomerijen, is niet gelijk men waant, alleen een uitlegkundig vraagstuk, maar een vraagstuk, dat heel de stelling beheerscht, waarin ge als belijder van den Christus u tegenover de openbaring plaatst, en alzoo beslist over geheel uw levens-en wereldbeschouwing. De droomerü van het Chiliasme en de Gereformeerde geloofs-en levensopvatting staan in beginsel vlak tegen elkander over. Het Chiliasme is valsch-Joodsch-partioularistisch, de Gereformeerde belijdenis daarentegen universalistisch, en verzoening tusschen deze beide standpunten is ondenkbaar. Is het Chiliasme waar, dan is onze Gereformeerde belijdenis leugen. Maar ook omhelsi ge uw Gereformeerde belijdenis op het getuigenis des Heiligen Geestes, dan moet ge u beslist en vierkant tegen al dit Joodsche bederf der waarheid Gods overstellen. Niet natuurlijk, alsof ge de broederen in ons midden, die nog min of meer met deze dwaling behept zijn, zoudt mogen verdenken van kwaad opzet. Integendeel, hun doling is slechts de wrange vrucht van de verslapping, die in het Gereformeerd belijden sinds twee eeuwen veld won. Slechts woixit uitgesproken, dat ge, ook om hunnentwil, niet voor 'hun valsche voorstelling uit den weg moogt gaan, en dat met name de Gereformeerde Kerken nimmer door eenige uitspraa; k, die voor haar verantwoording komt, dit kwaad mogen voeden.

Door Deputaten voor de Zending onder de Joden is dit in hun rapport van 1896 dan ook helder Ingezien, en 'het getuigde van ernst, geloofsmoed en plichtsbesef, toen ze een enkele zinsnede, waar de oude zuurdeesem nog in nawerkte, eigener beweging terugnamen.

Niet alleen geloof ik, dat wat hier aan het slot ojjgemerkt is. waar is, maar ik meen ook, dat het chiliasme een opvatting van het definitieve verloop der openbaringsgeschiedenis propageert, welke in flagranten strijd is met alles wat een consequente doortrekking van de lijnen, die de Schrift ons hier duidelijk laat vinden, ons als het verloop der geschiedenis van de bizondera openbaring laat verwachten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

De Man van Smarten en de jongeling der vreugden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1929

De Reformatie | 8 Pagina's