GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De V.U. Haar ontstaan en haar bestaan. ¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De V.U. Haar ontstaan en haar bestaan. ¹)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze week is verschenen een belangrijk werk.

Het onderwerp van het boek is: Ontstaan en Bestaan van die bijzonder zeldzame instelling, die de eenige G-ereformeerde Universiteit ter wereld is.

De schrijver: een predikant-historicus, die door talrijke publicaties, welke veelal op eenige wijze met feiten en personen uit de kring dier Universiteit samenhangen, naam verwierf, en thans een welverdiend eere-doctoraat van de jubileerende Hoogeschool ontving.

Het motief voor het schrijven van dit werk: Een opdracht van het hoogste college, de Heeren Directeuren. Het is dus in zeker opzicht een officieel werk.

Elk van deze drie gegevens op zich zelf reeds, en alle drie, onderwerp, schrijver, motief, te samen dus wel zeer zeker, zijn meer dan voldoende aanleiding, om 'deze uitgave als „het boek van de week" bij onze lezers in te leiden en ter lezing aan te bevelen.

Het is een gelegenheidsgeschrift.

En bij dergelijk geschrift bestaat het gevaar, dat het niet meer dan een .„succes d'estime" zal verwerven, dat de lezers alleen welstaanshalve, uit eerbied voor : de beschreven zaak, of uit hoffelijkheid jegens den schrijver, hun lof zullen uitspreken.

En een andersoortig gevaar is dit, dat zoo'n jubileumboek, gelijk ook dit nu eenmaal is, in z'n innerlijke waarde zal worden benadeeld door een aanklevend of inklevend gebrek, n.l. een te hooggestemde jubelklank, zoodat het weldra, snel als 'de nagalm van een mooie toast, uit de herinnering wegvaagt.

We willen in deze bespreking ons er toe zetten, om te overwegen, öf en in hoeverre, dit boek aan deze en dergelijke gevaren zal of reeds is ontkomen, en ook, of het dus boven de beteekenis van een zuiver gelegenheidsgeschrift van slechts actueele waarde is uitgekomen.

Het eerste deel draagt een meer uitsluitend historisch karakter, de beschrijving van het ontstaan der Vrije Universiteit. Het is een soort referaat van verschillende zaken, omstandigheden en feiten, die tot de oprichting hebban geleid.

Maar, we treffen al spoedig bij de lezing een eigenaardigheid, die het boek zonder twijfel 'doet uitkomen boven de waarde van een zuiver gelegenheidsgeschrift. Die eigenaardigheid is dit: deze mededeelingen en deze feiten behooren niet maar alleen tot de „historie", ze zijn niet slechts thans afgedan-e zaken, facta, welker beschrijving men thans als „acta" neerlegt, en verder rustig onder 't stof laat verzinken. Neen, èn deze beschreven feiten in zichzelf, ze hebben een belangrijke „werkingswaarde" ook nog nu, na 50 jaar, èn ze krijgen een sterkere waarde door de wijze, waarop ze hier worden vermeld. Historie is hier leven. Het verleden, schijnbaar afgedane, wordt hier zóó voor ons neergezet, dat het ons leven, kan, moet, beïnvloeden, bevruchten.

Dit waardeeringsoordeel willen we hier niet neerschrijven zonder nadere illustratie. En daarom mogen hier drie voorbeelden volgen van feiten-vermelding met vruchtbare, potentiëele beteekenis, ook voor het heden.

Luistert: Een kleine broederkring bespreekt einde 1877, ten huize van den heer , W. Hovy, plannen, om de verderfelijke invloed van dé juist dian, in 1876, onthoofde en tot faculteit voor godsdienstwetenschap verhaspelde theologische faculteit der Rijksuniversiteiten tegen te gaan. Maar — en nu citeeren we het boek — „Na een hoogst belangrijke en ernstige samenkomst, waarin allerlei plannen waren besproken en verworpen, stond de vergadering op het punt onverrichter zake uiteen te gaan. Men was reeds opgestaan van z'n zitplaatsen, met een gevoel van volslagen machteloosheid. Doch zie, daar werpt een der aanwezigen de vraag op: „Zouden we ook zelf een Universiteit kunnen stichten? HetisnogmèèronmO'gelijk, danhetgeen we hier bespraken; maar het zou afdoende zijn. Indien wij het eens met God durfden wagen !"

Is deze voorwaardelijke vraag, die het opgeworpen denkbeeld menschelijk onmogelijk acht, maar het toch met God durft te wagen, niet een getuigenis van eeuwigheidsbezit? En voeg daar bij die andere, effene, maar van geloofskracht flikkerende uiting van Rutgers: „het werk zal niet mislukken, als wij persoonlijk maar bereid zijn er bij onder te gaan". Ook dan staat ge voor een getuigenis, dat tegelijk voor u en voor ons allemaal, is een vermaning, in kracht en waarde belangrijk voor alle tijden.

Een ander voorbeeld, een uiting van Kuyper in 1870: „Zal het Christendom een zuurdeeg in ons volksleven zijn, dan moet ook de rechter, ook de geneesheer, ook de staatsman', ook de letterkundige, ook de wijsgeer, den-inhoud zijner wetenschap door het licht van den Christus laten beschijnen". Heeft dit woord van toen niet ook stimuleerende kracht thans nog? Ter aandringing van de waarheid, dat de jubileerende Universiteit niet maar mag zijn een Universiteit van & a 1V i n i s t e n, doch een Calvinistische Universiteit, even goed als, in ander verband en op ander terrein, een Roomsche Hoogleeraar dezer dagen als doelstelling aangaf: Niet slechts een partij van katholieken, maar een katholieke partij. Inderdaad, die betuiging van Kuyper is ook thairs van beteekenis, omdat ze ons vermaant, te zorgen dat het adjectief de volle kracht behoude.

En eindelijk de inhoud van het manifest, o December 1878, „Aan de Gereformeerden in den Lande". Zeker, hier staat scherpe, voor ons menschen van 1930 zelfs felle, en misschien niet steeds billijke, critiek op de ontluistering der theologische faculteiten; op de leerstoelen ook der geschiedenis van ons vaderland, „die aan niet één onzer Hoogescholen meer in den zin onzer martelaren onderwezen wordt"; op de daden der „bovendrijvende partij in den Staat", die de volksschool heeft ontkerstend en „de middelbare school als een bederf in het midden des lands heeft geplaatst" — maar, naast dat oordeel over gebeurde dingen staat hier ook een voor alle tijden vruchtbare aanwijzing, dat niet door aanvulling, doch door eigen stichting de nadeelige invloed der moderne Staatsuniversiteit onschadelijk te maken is. En hier vindt ge ook de voor alle tijden en bijzonder voor 1930, noodige vermaning, dat de school, die ojDgericht zal worden, met Gods hulpe aan het Gereformeerde volk ook duurzaam pleitbezorgers van zijn belangen in 's lands raaidzaal alsmede „helden in het strijdperk der wetenschappen, vooral op het stuk onzer landshistorie leveren kan".

Uit zulke voorbeelden (er zouden zeer veel meer genoemd kunnen Avorden) blijkt, dunkt ons, dat dit eerste gedeelte van Rullmann's boek ook blijvende, en wezenlijk-practische, waarde heeft voor ónze tijd, en dat het daarom inderdaad meer is dan een gelegenheidsgeschrift met een dagvlieg-karakter.

Het tweede deel gelijkt meer op een beeldengalerij. Het Vereenigingsleven, het Universiteitsgebouw, het Academische Leven, de verschillende Faculteiten, ze verschijnen in statige volgorde voor uw belangstellende blik. Boeien ze die blik ook? Ja, maar niet alle natuurlijk even sterk. Van de Hoogleeraren en hun colleges krijgt ge eenige levendige, soms levende, schilderingen te genieten. De heengeganen, geboetseerd in de treffende uitingenj van eerbiedige bewondering, geadeld door blijde ontroering der bewustheid van te mogen leven en studeerend werken, in zielsgemeenschap verbon; den aan die Grooten, wier „credo den weg vorid naar ons diepste binnenste en een oprecht amen in onze jonge zielen". De nog levenden, ook met eerbied geteekend; de schrijver kon hierbij nu en dan gebntik maken van felicitatiespeeches bij professorale jubilea, waardoor het beeld soms nog werd verscherpt, vooral, wanneer een tikje goedhartige spot door een licht plagerij'tje de gelukwensch een fijne nuance van pikante charge kon bijzetten.

In de paragraaf over het Vereenigingsleven worden enkele „pijnlijke gebeurtenissen" niet verzwelgen, maar, in overeenstemming met de beteekenis der onder ons gebruikelijke termen „sober" en , , kiesch" verteld. Ook moge de belangstellende lezer uit de mededeeling in diezelfde paragraaf: „— alles wees er op, dat het jaar 1913 het laatste jaaï van de verslapping en inzinking was geweest", concludeeren, dat we nu, in 1930, die inzinking eiï verslapping, financieel en geestelijk — principieel glansrijk hebben overwonnen.

De beschrijving van het bestaan der V. U. gedurende 50 jaar, zooals Dr Rulimann die in het tweede gedeelte geeft, verdiept en verruimt heit historisch karakter van het geheele werk. Want hieï vooral beantwoordt het aan de eisch, dat geschiedschrijving steeds het gebeurde in verband zet met het heden. Waarom is Geschiedenis en Geschiedschrijving zoo verheffend en animeerend? Omdat ze het heden ruimer en hooger en dieper maakt. Zij is het middel, dat om ons, momentmenscheiï heen, schept een ruimer heden. Zonder haar zouden wij slechts hebben het moment, de seconde van het nü; zij geeft ons de gemeenschap, het samenzijn, met de groote rij van oogenblikken, die de levensgang van de menschheid vormen. Geschiedenisstudie ai geschiédbeschrijving schapen een ruimer, en grootscher heden; en een goed historisch werk moet daarom het levend rapport tusschen hetgeen eens was en wat nu is, toonen, en versterken, opdat het vruchtbare van vroeger werfce in het tegenwoordige. We gelooven, dat ons boek van de week •die taak vervult.

En dit achten we de hoogste lof, die we dit jubileumboek kunnen geven. Het is hooger eer waard dan een koud succes d'estime; het komt uit boven de waarde van een zuiver gelegenheidsgeschrift; het heeft niet maar alleen actueele beteekenis als herinneringsboek, maar het heeft óók actueele beiteekenis als vruchtbrengend geschrift. — Daarbij vallen kleine oneffenheden weg; we betreuren het, dat het populair karakter wel wat heel nadrukkeilijk aan de dag is gekomen, zoodat ook van „bronnenaanduiding" zoo goed als niets kon plaats vinden. Een enkele keer ook worden bepaalde personen en gebeurtenissen iets te veel naax voren! gebracht, in vergelijking met het op de achtergrond blijven van andere, belangrijker, dingen. Een! enkel stijlvlekje is juist geschikt, om de effene, maar niet onbewogen zuiverheid van zeggingswijze door het heele boek heen, des te meer te waardeeren. We durven onze eerste zin te herhalen: Het is een belangrijk werk.

Moge de nauwgezette lezing en overweging door velen er toe bijdragen, dat de geestelijke waarde, die door de stichting en het 50-jarig bestaan der V. U. is verworven in het verledene, blijve het bezit van heden en toekomst.

B. EBLING.


1) De Vrije Universiteit. Haar ontstaan en haar bestaan. Ter gelegenheid van haar halve-eeuwfeest, in opdracht van Heeren Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag, historisch .geschetst door J. C. Rullmann, Amsterdam. N.V. De Standaard, 1930.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

De V.U. Haar ontstaan en haar bestaan. ¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's