GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Sterrenwerel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sterrenwerel

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot de redactie - werd. het verzoek gericht, eenige artikelen te geven over de Sterrenwereld. Ze vond daartoe bereid Drs J. M. Smoremburg, leeraar in natuurkunde en cosmografie bij: het Ohristelijt Middeftaar OnderwiJB. Hier volgt het eerste artikel van den heer S.

Wanneer men de moeite neemt eens na te gaan, wat er in de laatste tientallen jaren op het gebied der sterrenkunde gevonden is, staat men verbaasd over de geleverde prestaties. Door de ontwikkeling en verfijning der moderne waarnemings-en meetinstrumenten heeft de astronomie een buitengewone vlucht genomen, niet het minst in de laatste jaren. Wat al nieuwe ontdekkingen en vondsten, die bijdragen kunnen geven tot het beantwoorden van de vele vragen, die men zich aangaande dit onderwerp stellen kan. Eén van de belangrijkste vragen (overigens niet nieuw) is altijd nog die, naar den bouw van het heelal. Wil men zich eenigermate een. denkbeeld daaromtrent verschaffen, dan is toch wel in de eerste plaats noodig, dat men den onderlingen stand en afstand van een groot aantal sterren en van wat er nog meer in de wereldruimte aanwezig is, met een behoorlijke mate van nauwkeurigheid kent.

Al staan deze en verwante vragen ook in het brandpunt van onderzoek en belangstelling, men denke niet, dat ze de eenige zijn.

Ook betreffende ons zonnestelsel zijn er nog genoeg problemen, die om een oplossing vragen. Daar was bijv. tot voor korten tijd de kwestie van de „transneptunische" planeet, d.w.z. de vraag, of er zich buiten de baan van Neptunus nog een planeet bevindt. In 't begin van dit jaar heeft men kans gezien, deze vraag bevestigend te beantwoorden.

Wat is een planeet? Ik zal jjrachten dit in een paar woorden duidelijk te maken.

paar woorden duidelijk te maken. Zooals vrijwel algemeen bekend is, neemt ons zonnestelsel een eigen plaats in ten opzichte van de overige z.g. vaste sterren; d.w.z. men heeft opgemerkt, dat er sterren zjjn aan 't hemelgewelf, waarvan men niets van een plaatsverandering bemerkt, terwijl andere hemellichamen zich schijnbaar tusschen de sterren doorbewegen. Deze laatste worden planeten genoemd en tot een bepaald stelsel vereenigd met de zon als middelpunt, waaromheen de overige planeten in cirkelvormige banen loopen.

Het meerendeel dezer planeten is al eeuwen bekend. Ze geven geen eigen licht, 't Dichtst bij de zon denkt men zich Mercurius, daarop volgt in afstand Venus. Daar Mercurius en Venus zich nog al dicht bij de Zon bevinden, zijn ze niet altijd even gemakkelijk te zien. Als avondsterren ziet men ze in het gunstigste geval hoogstens enkele uren na zonsondergang ondergaan, of als morgensterren eenigen tijd vóór zonsopkomst verrijzen. (Evenals zon en maan, gaan alle sterren en planeten, waar ik over sprak, op en oinder).

Na Venus komt onze Aardbol, die zich op een afstand van 149.5 millioen K.M. van de Zon bevindt. Buiten de aardbaan hebben we de z.g. buitenplaneten: eerst Mars, dan een heelen tijd niets, dan Jupiter, Satumus en Uranus en daarmede hield het kennen van den mensch langen tijd op. De laatstgenoemde, Uranus, werd in 1781 ontdekt. Reeds te voren was aan verschillende onderzoekers gebleken, dat er een zekere regelmatigheid school in de tabel van de afstanden der planeten tot de Zon, met één onregelmatigheid, één gaping. Met het oog op die regelmaat behoorde er toch eigenlijk tusschen Mars en Jupiter nog een planeet ontdekt te worden. En waarlijk, daar werd op 1 Jan. 1801 een nieuwe planeet gevonden, die een plaats had tusschen Jupiter en Mars. Maar het merkwaardigste was, (Jat er binnen enkele jaren nog drie zulke planeetjes (want ze waren klein) gevonden werden, alle gelegen tusschen Jupiter en Mars. Tegenwoordig kent men er reeds meer dan 1000! Men noemt ze planetoïden.

Ten slotte werd in 1846 een planeet gevonden buiten de Uranusbaan, die den naam kreeg van Neptunus. Dit jaar is de negende gevonden: Pluto. Betrouwbare gegevens, omtrent afstand tot de Zon, omloopstijd om de zon, enz., zijn er, naar ik meen, nog niet.

Tot ons zonnestelsel hoort echter nog meer. Zooals om de zon, als een centrum, lichamen aJ wentelende, bewegen, zoo loopen om eenige. planeten, als evenzoovele middelpunten, kleinere hemelbollen, die men manen of satellieten noemt. Onze maan is hiervan een voorbeeld. Van Jupiter zijn 9 manen bekend en van Saturnus 10. Het firmament zal daar 's avonds wel een eenigszins ander asj)6ct vertoonen dan onze avondhernel.

Door de betrekkelijke nabijheid der waarnemingsobjecten, heeft men kans gezien de afstanden in ons zonnestelsel tamelijk nauwkeurig te bepalen.

Hoe zit dit nu met de vaste sterren, die hier niet toe behooren? Een kleine 100 jaar geleden heeft men de eerste pogingen gedaan om een z.g. sterrenparallaxis te meten. Hieronder verstaat men de grootte van den 'hoek, die gevormd wordt door de twee lijnen, jlie vanuit de ster getrokken kunnen worden naar de uiteinden van de lijn, die aarde en zon verbindt. Naarmate deze hoek kleiner is, is de ster verder weg. Deze hoeken blijken steeds buitengewoon klein te zijn, nog minder dan een boogsecunde, en dat is al niet veel. Denkt u zich een draadje garen 1 m.M. dik op 200 Meter van uw oog verwijderd. De draad is niet meer te zien, maar de beide lijnen uit uw oog naar weerskanten van dien draad getrokken, maken een hoek van 1 secunde met elkaar. De grootste parallax, tot dusverre gevonden is s/t sec. Van een dertigtal sterren (niet eens de helderste) is de parallax grooter dan % sec. De overige liggen hieronder, zijn dus verder weg. Laat ik trachten u een idee te geven van de afstanden, die hiermede overeenkomen. Zooals reeds is gezegd, is de afstand zon-aarde ongeveer 150 milhoen K.M. De dichtstbijzijnde vaste ster is nog 270000 maal zoo ver weg. Reeds deze getallen gaan boven ons voorstellingsvermogen. Iets beter gaat het misschien, wanneer men deze afstanden, zooals te doen gebruikelijk is, vergelijkt met de lichtsnelheid. Een lichtstraal legt per sec. een weg af van 300.000 K.M., dat is 71/2 maal den aardbol rond. Nu is, de zon zoover weg, dat-een lichtstraal nog altijd plm. 8 minuten noodig heeft om ons te bereiken. Maar bij de sterren loopt het in de jaren. De eerste de beste vaste ster, die we ontmoeten (de eerste de beste voor zoover nu bekend is) is meer dan 4 lichtjaren van ons verwijderd. Men drukt tegenwoordig de afstanden wel uit in z.g. parse e's, dat is de afstand, van een lichaam, wiens paralaxis een secunde bedraagt. Berekening leert, dat 1 parsec overeenkomt met 31/1 lichtjaar. Zoo is de heldere ster Sirius „slechts" ongeveer 81/2 lichtjaren van ons verwijderd en Betelgeuze, eveneens een heldere ster (uit het sterrenbeeld Orion) meer dan 100 zulke lichtjaren.

Toen zoo langzamerhand meer afstanden gevonden werden, bleek het bovendien, dat groote helderheid en kleine afstand niet samen behoeven te gaan.

Tot hoever strekken zich nu de gebieden, waar sterren zijn, uit? Ziedaar een vraag, die men niet kan oplossen. We weten het niet en waar men vroeger sprak van sterren en sterrengroepen, die zich bevinden op duizenden of misschien wel millioenen lichtjaren afstands, daar is men er nu weer op teruggekomen. Er is een tijd geweest, dat men zich graag naast den Melkweg, met zijü. millioenen sterren, waartoe ons zonnestelsel ook behoort, nog meer van dergelijke melkwegstelsels dacht, heelallen op zichzelf. Dat moeten dan zijn de z.g. s t err enh o op en. In 't veld van een kijker vertoonen deze hoopen zich in allerlei grillige vormen, soms ook volkomen bolrond met een soort kern. Sedert men echter voor enkele sterrenhoopen parallaxen leerde vinden, meenen velen, dat die groepen tot hetzelfde melkwegstelsel behooren. Verder heeft men nog gevonden lichte vlekken, die zelfs met de sterkste kijkers niet in sterren opgelost kunnen worden, nevelvlekken genoemd. Deze nevelmassa's vertoonen zich in allerlei prachtige vormen, vooral op de fotografische plaat, waar men ze op kan vastleggen!

Of nu alle nevels tot ons sterrenstelsel behooren, is nog een open vraag. Sommige nevelvlekken, de groote vooral, bevinden zich in de buurt van den melkweg in sterrenarme omgevingen. Andere nevels daarentegen schijnen geen enkel verband te hebben met de omringende sterrenmassa's.

Een derde groep van nevels, zwak, maar talrijk, is zeer sterk opgehoopt op plaatsen, ver van den melkweg af, bij de z.g. polen hiervan. Op sommige plaatsen zijn er op een oppervlakte van enkele vierkante graden meer dan 1000 .gevonden. Zoolang men niet meer afstanden kent, en zoolang men nog niet méér weet over de plaatsen van sterrenhoopen en nevelvlekken, is het niet mogelijk, een beeld te geven van de gedaante van het tot dusver zichtbare heelal.

Wil men het beeld voltooien, dan moet men nog meer weten; dan moeten ook nog beter en talrijker bekend zijn de bewegingen van sterren en stelsels en alleen dan kan men verder arbeiden.

Met deze korte schets volsta ik thans. Een ander maal hoop ik een geheel anderen kant van het vraagstuk naar voren te brengen.

J. M. SMORENBURG.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

De Sterrenwerel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's