GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chlllasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chlllasme en het Oude Testament.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

(Israel's herstel bij Micha.)

Aan het slot van de voorgaande schets wezen we erop, hoe het naast elkander staan van de oordeelsaankondiging van Micha 3:12 en de profetie van eene toekomstige geestelijke wereldbeteekenis van ZioQ, die we vinden in Micha 4:1—4, de vraag doet rijzen hoe het mogelijk is dat het in een puinhoop verkeerde Zion zulk een belangrijke beteekenis krijgen kan.

Op deze vraag wordt het antwoord gegeven door het vervolg van hoofdstuk 4.

Kort gezegd komt dit antwoord hierop neer, dat er dan ook weer een wederopbouw en herstel van dat omgeploegde', in puin gestorte Zion plaats hebben zal.

In VS 5 vinden we den overgang. Daar wordt de principiëele tegenstelling geteekend die op dat tijdstip nog tusschen Israël en de volken bestond, maar die in de toekomst waarvan vs 1—4 spreekt zal worden opgeheven: „Want alle volken wandelen, elk "in den naam zijns gods, maar wij wandelen in den Naam des Heeren, onzes Gods, eeuwiglijk en altoos". In de Statenvertaling' staat hier beide malen: „zullen wandelen", maar het is juister te vertalen in den tegenwoordigen tijd; het is niet de bedoeling om te zeggen wat er in de toekomst gebeuren zal, maar om de duurzame, regelmatige levenshouding van Israël en de volken aan te geven. Wat Israël betreft, kan de profeet zoo spreken, in weerwil van de scherpe bestraffing die hij om de zonden van het volk heeft doen hooren; want aan Israël zijn de woorden Gods toebetrouwd en Israël heeft de ware religie, ook al zijn er onder het volk nog zoo vele afwijkingen; gelijk ook Nederland een •Christen-natie is en blijft, ook al valt er' tegen nog zooveel paganistische factoren in onze dagen een strijd aan te binden.

Daarna volgt in vs 6 en 7 de belofte van herstel: „Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik haar die hinkende was, verzamelen, en haar die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had; en Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en. haar die verre henen verstooten was, tot een machtig volk; en de Heere zal koning over hen zijn op den berg Zions, van nu aan tot in eeuwigheid."

Het is duidelijk dat de aanduidingen „hinkende", , .verdrevene" en „verre henen verstootene" terugslaan op de oordeelsaankondiging van 3:12. Nu wordt echter weer een „verzamelen" en „vergaderen" in uitzicht gesteld. Zoo zal er toch nog eein , , overblijfsel" zijn, en 'dat overblijfsel zal weer worden tot een machtig volk, en de Heere zal weer over hen koning zijn op den berg Z, ion; en zoo wordt het mogelijk dat het omgeploegde en verwoeste Zion nog eenmaal een geestelijke wereldbeteekenis krijgt, en vandaar uit heel de volkerenwereld gezegend wordt.

Even moeten we de vraag onder de oogen zien hoe de tijdsbepaling , , te dien dage" is te verstaan. Ongetwijfeld moet deze terugslaan op datgene wat in VS 1—4 is gezegd. Maar moeten we het dan zóó verstaan, dat het herstel van Zion, waarvan vs 6 en 7 spreekt, g e 1 ij k t ij d i g is met de toekomstige wereldbeteekenis welke daaraan in VS 1—4 wordt beloofd? Dit kan in geen geval. Want, hoe men overigens ook over die wereldbeteekenis en over het herstel van Zion moge denken, de verhouding kan nooit anders dan deze we'zen, dat het herstel aan die wereldbeteekenis voorafgaat. We zullen dus die tijdsbepaling in eenigszins ruimen zin hebben te nemen, en haar in het algemeen hebben te verstaan van eene geheele periode, welke na het in 3:12 aangekondigde oordeel te wachten is. In die periode, de periode van zegen, welke na den tijd van het gericht aanbreekt, vallen beide: et herstel van Zion en de verheffing daarvan tot wereldcentrum, maar dan zóó, dat, wat de onderlinge verhouding vaai die twee betreft, het herstel aan die verheffing vooraf­ gaat. Ds. Berkhoff verschuift beide naar het wereldeinde, omdat hij — ten onrechte, gelijk we herhaaldelijk hebben gezien — de uitdrukking „m het laatste der dagen" niet anders dan van het slot der wereldgeschiedenis verstaat; maar veel zegt hij er overigens toch niet van, daar hij een veel sterker argument meent te hebben in het volgende vers.

W© zullen dus moeten zien, wat daar staat In onze Statenvertaling luidt vs 8: „En gij, Schaapstoren, gij Ofel der dochter Zions, tot u zal komen, ja daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochteren van' Jeruzalem."

Hierin wordt volgens Ds. Berkhoff dan toch wel zeker de Christusregeering vanuit Israël geprofeteerd (De Christusregeering, bldz. 186).

Ik meen dat wij de woorden ietwat anders moeten vertalen dan onze Statenvertalers hebben gedaan, en men ook aljemeen doet. In plaats van Ofel te verbinden met de dochter Zions, laat ik dit op zichzelf staan en neem dan „de dochter Zions" als onderwerp. Zoo wordt de vertaling: En gij, Schaapstoren, gij Ofel, de dochter Zions zal tot u komen, en komen zal daar de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochteren van Jeruzalem". Schaapstoren en Ofel zijn beide namen van bepaalde gedeelten van Jeruzalem. De Schaapstoren is naar alle waarschijnlijldieid de machtige toren van den koninklijken burcht, waarvan vermoedelijk ook sprake is Neb. 3:25; en Ofel is eveneens een deel van den Zion (zie 2 Kron. 27:3; 38:14; Neh. 3:27; 11:21). Ik zie geen reden, waarom va, n deze beide, dicht bij elkaar gelegen plaatsen de eene speciaal „van de dochter Zions" zou heeten en de andere niet. De beide namen moeten mijns inziens geheel even'wijdig loopen, en daarom neem ik „de dochter Zions" als het onderwerp van de eerste vershelft. Wel maakt dit zakelijk niet zoo heel veel verschil, maar dan toch zooveel, dat bij mijne opvatting in het vers twee dingen wórden gezegd: en eerste, dat de dochter van Zion naar'Jeruzalem zal terugkeeren, en ten tweede dat de vroegere heerschappij zal hersteld worden; dus: erugkeer uit de ba-llingschap en herstel van Israels nationale .positie.

Men moet hierbij de woorden „heerschappij" en „koninkrijk" niet al te precies nemen. Want van eene koninklijke heerschappij, als onder David en zijne opvolgers, is na den terugkeer uit de ballingschap geen sprake geweest. En dat behoeft hier ook de bedoeling' niet te zijn. De zin kan zeer wel zjjn: herkrijging van een eigen zelfstandig volksbestaan.

Maar Ds. Berkhoff heeft een zeer bizondere aanwijzing, dat hier bepaald van een koningschap •sprake is, en wel van het koningschap van den Messias. Deze aanwijzing vindt hij in den naam S c h a a p s t o r e n. Hij ziet daarin een keurige beeldspraak, waarin op Davids geboorteplaats, opi Bethlehem wordt gedoeld. „Immers, in Bethlehem weidde deze de schapen (ik spatiëer) zijn vaders". En dan legt hij weer verband met Micha 5:1, waar de Messias als de Heerscher, geboortig uit Bethlehem wordt aangekondigd. Maar kuimen wij nu bij een dergelijke wijze van uitlegging verzekeren, dat wij ons houden aan wat de Schrift zegt? Als in het simpele feit, dat een deel van Jeruzalem den naam draagt van Schaapstoren, en dat David, die in Bethlehem geboren werd, de schapen van zijn vader weidde, in verband met de omstandigheid dat de toekomende heerscher Israels, de Messias, uit Bethlehem zal geboren worden, al voldoende aanleiding wordt gevonden om te verklaren, dat de heerschappij die in Jeruzalem weer zal komen dus de heerschappij van den Christus vanuit Israël zal zijn, dan hebben wij waarlijk niet met een eerbiedig luisteren naar de stem der Schrift te doen, maar wordt aan eigen inzicht, aan eigen denkbeelden, toch wel een heel belangrijke plaats ingeruimd.

Ik kan het niet anders zien dan dat in vs 8, zich aansluitende bij vs 6 en 7, eenvoudig de toezegging wordt gegeven dat in het omgeploegde en verwoeste Zion de Israëlieten weer zuUen terugkeeren, en dat zij daar opnieuw een eigen nationale positie zullen innemen en een eigen staat zullen vormen, zooals met den terugkeer uit de Babylonische ballingschap geschied is.

Hieraan moeten dan nog aikele woorden over het vervolg van het hoofdstuk worden toegevoegd. We kunnen daarover kort zijn, wijl we thans wel het voornaamste hebben besproken, en er in de verzen 9—14, hoewel daar zeker voor de gedetailleerde uitlegging nog onderscheidene punten zijn die stof tot bespreking zouden opleveren, toch eigenlijk geen nieuwe elementen naar voren komen. We willen er ons daarom toe bepalen zeer beloiopt den gedachtengang dier verzen weer te geven.

Het onder het aangekondigde oordeel zuchtende Zion wordt toegesproken: waarom krijt ge vein smart? is het over het verlies van koning en raadgevers ? Nu dan, weet dat deze smart de barenswee is van een betere toekomst. Want, weliswaar moet gij, o dochter van Zion, nu de stad uit en in het open veld vernachten, om zelfs naar het verre Babel te gaan, maar daar vindt ge toch ook weer redding, de Heere zal u daar weer verlossen uit de hand uwer vijanden (vs 10). Nu, in uw ellende zijn wel machtige volken tegen u verzameld, die in u een gemakkelijke prooi zien, en daarom met welgevallen uw ondergang aanschouwen, maar die hebben niet het minste vermoeden van den raadslag Gods, dien Hij met u en hen voorheeft. Zij begrijpen het niet, dat zij, die thans over u triomfeeren, in werkelijkheid eigenlijk slechts vergaderd worden als tarwe voor den dorschvloer, waarop gij als de dorschende koe ze straks dorschen en verpletteren zult, zoodat in het einde de triomf aan u zal zijn.

Men ziet, dat is geheel en al de nadere uitwerking van de gedachte, welke we reeds in de verzen 6—8 hebben ontmoet. En wat we daar reeds mochten veronderstellen, dat het herstel van Israël bij Micha, in overeenstemming met wat diens voorgangers .predikten, betrekking heeft op den terugkeer uit de Babylonische ballingschap, wordt hier wel kennelijk bevestigd. Duidelijk wordt hier de wegvoering van Juda naar Babel aangekondigd (in VS 10); en al hebben de meeste nieuwere uitleggers deze profetie nagenoeg eenstemmig voor onecht verklaard, wijl in zijn dagen de Assyriër nog de dreigende vijand was en de profeet dus niet van eene wegvoering naar Babel zou hebben kunnen spreken, wij zien geen enkele reden waarom wij aan die echtheid zouden twijfelen (men leze hierover nader wat ik schreef in mijn Profeten des Ouden Verbonds, bldz. 149, 150, alsmede Ridderbos, in de Korte Verklaring der Kleine Profeten, , deel II, bldz. 90, 91). Maar dan lette men er ook op, dat Micha juist van dat Babel zegt: „aldaar zult gij gered worden, aldaar zal de Heere u verlossen uit de hand uwer vijanden". Duidelijker kan^ het wel niet gezegd worden dat de verlossing, het herstel, door de profeten gepredikt, is de verlossing, de wederkeer uit de Babylonische ballingschap.

Wij zien dus hoe Micha zich geheel bij zijn voorgangers aansluit. Maar wij zien hier toch ook het voortschrijden van 'de openbaring. Waar we bij Amos nog los nevens elkander vonden staan de Messiaansche profetie en de belofte van Israel's nationaal hersteilj, zien' we bij Micha tusschen die beide het verband gelegd. Micha verkondigt het duidelijk dat Israël wel om zijn zonden door Gods rechtmatig oordeel getroffen wordt, maar daarna weer herstel verkrijgt, omdat het een grootsche, geestelijke roeping te vervullen, een rijke, geestelijke verheffing te wachten heeft. Israël moet in nationalen zin weer hersteld worden, om die roeping te kunnen vervullen, om voor de volkerenwereld ten zegen te kunnen zijn. Het nationaal' herstel is de noodzakelijke voorwaarde voor de geestelijke beteekenis die Israël voor de wereld hebben zal. Daarom moet dat nationaal herstel voorafgaan. Maar bij dat nationaal herstel moet Israël dan niet blijven staan. Daarop moet het zich niet blijven blind staren. Helaas, dat is de schromelijke fout van Israël geweest, waardoor het zich in later tijd andermaal het Goddelijk gericht heeft op den hals gehaald, toen het zijn Messias verworpen en het bloed van den Rechtvaardige over zich ingeroepen heeft. Israël moet begrijpen — maar het heeft dit jammerlijk genoeg niet gedaan — dat het den Heere niet om dat nationale herstel op zichzelf te doen is, maar om de geestelijke waarde die daardoor Zion voor heel de volkerenwereld hehben kan. De horizon zet zich uit: de groote heilsbedoehng Gods met de afzondering van Israël wordt duidelijk en met beslistheid geopenbaard: dat de woorden Gods, die aan Israël zijn toebetrouwd, het deel mogen worden van de gansche wereld!

G. Ch. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chlllasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1930

De Reformatie | 8 Pagina's