GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Dr J. G. Ubbink.

Ook deze week geel ik uit de bladen, die ik las, citaten.

„De Heraut" (Prof. Kuyper) schrijft:

Hij treedt op als een profeet, voor wien een nieuw licht is opgegaan en die dit licht nu voor onze Kerken wil doen schijnen. Zelfs meent hij, dat deze nieuwe belijdenis, die hij schreef, niet van hem is, maar een zaad, dat in zijn hart is gezaaid en nu tot rijpe ontwikkeling is gekomen. De moeilijkheden, waarvoor men stond bij de Schrift, zijn nu opgelost en voor de Kerk wordt een geheel nieuwe organisatie ontworpen, waardoor conflicten, zooals thans voorkwamen, worden vermeden. Het ontwikkelingsproces, dat met de Reformatie begon, maar later denatureerde, moet nu in onzen tijd worden voortgezet. De nieuwe wijn, om zijn eigen beeldspraak over te nemen, moet niet in oude zakken worden gegoten. Dan zal de Kerk van Christus weer machtig staan in de wereld en haar eerepositie herwinnen.

We stellen dit alles gaame voorop om eiken schijn van een minder vriendelijke critiek te vermijden. Maar deze lof, dien we Dr Ubbink toekennen, neemt niet weg, dat wij zeer ernstige bedenkingen hebben zoowel ten opzichte van zijn opvatting van de Schrift als ton opzichte van do Kerk.

Het blad neemt zich voor:

ten opzichte van de cardinale punten, waarop het aankomt, eerst het gevoelen van Dr Ubbink weer te geven en dan aan te toonen, waarin hij o.i. dwaalt.

„De Wachter” (Ds Rietberg) oordeelt:

De verschijning van dit boek èn de inhoud stemt droef. Het doet ons leed, dat dit werk geschreven werd door één van onze predikanten, een doctor in de theologie.

Dit boek had niet mogen verschijnen! Want het uitgeven van dit boek is in strijd met den eed, dien Dr Ubbink, evenals elke Gereformeerde dominé, bij de aanvaarding van zijn ambt heeft afgelegd. Met pijnlijke verbazing zien we, dat Dr TJbbink doet, alsof er van een belofte, van een eed, geen sprake is, alsof hij volkomen vrij is om zijn

opvattingen over Schrift en Kerk, die geheel afwijken van de Drie Formulieren van Eenigheid, zoo maar te publiceeren.

Om ethische en andere misverstanden tegen te gaan, worde nog dit uit hetzelfde artikel geknipt:

Van een publiceeren mocht géén sprake zijn, vóór en aleer de Kerken een beslissing genomen hadden.

Het is wel eens goed, de bedoelde passage uit het onderteekeningsformulier af te drukken, gelijk „De Wachter" ook doet:

Beloven derhalve, dat wij de voor.zeide Leer naarstelijk zullen leeren en getrouwelijk voorstaan, zonder iets tegen deze Leer 'tzij openlijk of heimei ij k, directelijk te leeren of te schrijven. Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwalingen daartegen strijdende, en met name ook die in de voorzeide Synode zijn veroordeeld, verwerpen, maar ook zullen tegenstaan, wederleggen en helpen weren. En indien het zou mogen gebeuren, dat wij na dezen eenig bedenken of ander gevoelen tegen de voorzeide Leer of eenig punt derzelv.e kregen, beloven wij, dat wij het noch openlijk, noch heimei ij k zullen voorstellen, dr ij ven, prediken of schrijven, maar dat wij het vooraf den kerkeraad. Classis of Synode zullen open baren, om door deze geëxamineerd te worden.

Ds Rietberg's critiek op den inhoud van het boek blijkt afwijzend te zijn:

En hoe staat het nu met het houden van deze belofte, met de handhaving van deze handteekening? Daarmee staat het zóó, dat Dr Ubbink, zonder de zaak op de kerkelijke vergaderingen te brengen en de beslissing der Kerk af te wachten, een dik boek schrijft, waarin hij onze belijdenis aantast, en een nieuwe belijdenis voorstelt ten opzichte van de Schrift en de Kerk.

Hierdoor heeft Dr Ubbink zeer ernstig zijn belofte geschonden, en in strijd gehandeld met zijn eigen handteekening.

In „Westlandsche Kerkbode", die we reeds eerder citeerden (Ds v. Minnen), spreekt thans ook Ds Js. ootsma zich uit. Hij schrijft:

Zooveel blijkt nu reeds, dat deze doktor in de godgeleerdheid al heel ver het spoor, n.l. het gereformeerde spoor, bijster is. Het schijnt, dat hij buiten zijn kerkeraad om deze afwijkende gevoelens in het licht heeft doen verschijnen. Hoe hij zou kunnen meenen hier nog als „gerefoimeerd" zich te kunnen handhaven, is niet te begrijpen.

Maar waar het hierop aankomt is, dat de lijn Netelenbos—Geelkerken en zijn volgelingen hier voor goed wordt doorgetrokken. Beginselen zijn nu eenmaal sterker dan menschen en waar Dr Ubbink ten laatste uitkomen moet, zal de tijd wel leeren.

Tot zoover de gereformeerde oor mij gezien. pers, voorzoover

Nu de ethische.

Prof. Brouwer schrijft in het „Algemeen Weekblad":

Hoe het in onze dagen vooral op kerkelijk gebied, gist en werkt, blijkt uit een merkwaardig boek van Dr J. G. Ubbink, een in engeren zin Gereformeerd predikant, over „De Nieuwe Belijdenis aangaande Schrift en Kerk". Hierin wordt een scherp oordeel geveld over „Assen" en komen zeer opmerkelijke uitlatingen voor, die hoopvol stemmen. Wij komen hierop later nog terug. Nu alleen dit. Dr Ubbink schrijft op blz. 391:

„Daarom gelooven wij, dat de organisatie der „Kerk, naar het heilig Evangelie van het Woord „Gods, nooit en nergens mag ingesteld zijn op d e „W e t, op eenig gebod of eenigen band van men-„schen, hoezeer ook voorgedragen in den naam van „Christus; noch ook het Evangelie of woorden van „Christus of van Zijn Apostelen als een wet of gebod „mogen voorgehouden worden, als volstrekt „in strijd met hun eigen woorden... Dat „daarom de organisatie alleen mag ingesteld zijn „op, en eene openbaring moet zijn van het geeste-„lijke, vrije persoonlijke leven uit God, door het „geloof, door de liefde Gods werkende."

Geen wonder, wanneer reeds bij voorbaat door een in engeren zin Gereformeerd schrijver aan Dr Ubbink de deur is gewezen, als niet thuis behoorende in de in engeren zin Gereformeerde Kerken. Toch bevindt hij zich nog daarin en doet zich de vraag voor, of dit tot nieuwe verwikkelingen zal leiden of alleen tot nieuwe uittreding. Voor ons is dit niet van zooveel belang. \Maar wel is van belang, dat hier een gewetenskreet wordt gehoord, die om nieuwe belijdenis roept.

„Nieuwe Banen" oordeelt de hoogleeraar. Een baan is een weg, geloof ik. Dat Dr U. wegen wijst, zelf op én weg staat, wandelt, wil wandelen, is evenwel nog en open vraag. Voorts lette men op dat „in engeren in Gereformeerd". Dit zal dan (ik denk hier weer aan at ik onlangs van Prof. Brouwer hier citeerde), in het ene geval (Dr U.) een kerkelijke naam zijn, in het ndere geval (van dien mij tot nu toe onbekenden de deur wijzenden" schrijver, die me 'n product schijnt an Prof. B.'s fantasie) een dogmatisch-confessioneele. ermoedelijk wil de ethische hoogleeraar zelf in ruieren zin gereformeerd heeten. Och ja, waarom zou je en cirkel ook niet een cirkel in engeren zin, en een ierkant een cirkel in ruimeren zin noemen?

De beteekenis dei belijdenis.

In het onder dezen titel in „N.-H. Kerkblad" verscheen artikel van Prof. Grosheide wordt geen naam geoemd; daarom maak ik het ook los van de kwestie-

Ubbink, al lijkt het mij daai'voor wel aan te wijzen: consequenties

De belijdenis is accoord van kerkelijke gemeenschap. Ze behoort toe aan allen, die haar belijden. En zoo zullen allen, die haar belijden, de gansche kerk oordeelen over de bezwaren, die worden ingediend.

En als mijn bezwaren niet worden aanvaard? Of als ik de belijdenis niet meer belijd? Dan moet ik heengaan uit de kerk, die de belijdenis als accoord van kerkelijke gemeenschap heeft. Want dan hoor ik, omdat ik buiten het accoord sta, tot die kerkelijke gemeenschap niet meer. Maar het geweten blijft vrij. Men is vrij om heen te gaan.

Eerst als men in zulk een geval niet heengaat, krijgt de belijdenis nog een andere beteekenis. Als er iemand is, die niet meer mee belijdt en toch de kerk niet verlaat. Die daarmede toont het karakter der belijdenis niet te verstaan. Dan worden de andere belijders de wachters voor de belijdenis, dan moeten ze vaststellen, dat het accoord is verbroken, door één in den kring, die tot den kring niet langer behoort.

Een anonieme bede tot het aangaan eener weddenschap. (Aanhangsel bij: kwestie-Ubbink).

Het weekblad „Woord en Geest" heeft een jongsten anonymus. Hij noemt zich Peelge. Deze heer (of dame? ) schrijft ook over de kwestie-Ubbink. Hij wil wedden:

De gouden standaard gevallen! Er blijft nauwelijks koper over. Het gereformeerde goud gedeclasseerd tot beduimeld „ethisch" koper.

Wat zal men nu met J. G. de tweede doen? Tot den eersten zei men: J(e) G(aat) Geelkerken! Zal men ook nu zeggen: J(e) G(aat) Ubbink?

Wedden, dat hij vandaag over een jaar nög preekt in de Gereformeerde Kerken (O.V.)?

Wedden ook, dat de kerkelijke machthebbers deze inflatie gaan camoufleeren en alweer de schijn-welvaart zoeken te redden?

Wel, wel. Prof. Brouwer (zie boven) zou inzake dat camoufleeren niet zoo'n weddenschap aangaan.

Overigens goed onthouden: Peelge wedt dd. 16 Oct. 1931, dat over een jaar, enz.

Toch zijn er nog, die den tragischen kant aan de zaak zien.

Onbillijke critiek op de Ned. Chr. Hadio-Vereeniging.

Sinds eenigen tijd bestaat er een organisatie, die Christelijke Radio-leergangen wilde openen (cursussen over onderwerpen uit allerlei gebied). Het moderamen heeft met de Ned. Chr. Radio-Vereeniging moeilijkheden gehad, en geeft daarvan onderstaand officieel bericht:

Herhaalde malen hebben gedurende anderhalf jaar de directeuren en curatoren der C.R.L. vergaderd en getracht om een goed contact met de Nederlandsche Christelijke Radio-Vereeniging te verkrijgen.

Got is vergaderd met het complete dagelijksch bestuur der N.C.R.V.

Het geschilpunt tusschen beiden was steeds, dat de

N.C.R.V. meent het recht van veto te moeten hebben op wat de C.R.L. willen uitzenden, en tevens, dat de

N.C.R.V. de honoreering voor sprekers en cursusgevers der C.R.L. aan zich wilde houden.

De vertegenwoordigers der C.R.L. meenden eenstemmig, dat aan deze eischen der N.C.R.V. niet kon voldaan worden.

Herhaalde samensprekingen brachten geen oplossing, hoewed naarstig gepoogd is, elkaar te vinden.

Een en ander is oorzaak, dat van uitzendingen der C.R.L. voorloopig niets komt.

Directeuren en Curatoren blijven werkzaam om te wachten op een geschikter tijdstip, waarin zoo mogelijk een bevredigende oplossing van deze zaak kan gevonden worden.

In opdracht der algemeene vergadering van directeuren en curatoren der C.R.L., gehouden te Utrecht in de „Dietsche Taveerne", 30 Mei 1931, des n.m. te 2 uur 45 min., opgesteld door voorzitter en secretaj-is'.

(w.g.) P. S. Gerbrandy, voorzitter. (w.g.) D. Wouters, secretaris.

Op dit o.i. een objectief oordeel niet mogelijk makend stuk geeft de „Omroepgids" der Ned. Chr. Radio-Ver. volgende noodzakelijke aanvulling:

Inderdaad vroegen de C.R.L. van de N.C.R.V. zendtijd en tevens geld om de kosten der uitzendingen te betalen. Het Bestuur der N.C.R.V. was bereid, beide te geven. Het willigde het verzoek van de C.R.L. in, om zoowel de kosten voor de technische verzorging als voor de honoraria der sprekers voor rekening van de N.C.R.V. te nemen.

Tot zoover was er ovreenstemming.

Maar toen de C.R.L. eischten: gij moet alles geven, tijd en geld, maar wij zullen tenslotte zonder uw inmenging bepalen wat uitgezonden moet worden en wij zullen de honoraria vaststellen, die gij betalen moet, toen moclit het Bestuur der N.C.R.V. niet toegeven. Het is verantwoordelijk voor de wijze, waarop de zendtijd wordt gebruikt; verantwoordelijk jegens de Regeering, verantwoordelijk jegens de luisteraars. De N.C.R.V. moet daarom het recht van veto behouden; echter werd uitdrukkelijk verklaard, dat zij er niet anders dan in de uiterste noodzakelijkheid gebruik van zou maken.

Ook is het Bestuur der N.C.R.V. aan de leden verantwoording schuldig voor het beheer der gelden. Het mocht daarom niet toegeven aan den eisch der C.R.L., om de honoraria der sprekers, die ten laste van de kas onzer Vereeniging zouden komen, zelfstandig te bepalen.

Het Bestuur der N.C.R.V. betreurt het, er niet in geslaagd te zijn. Directeuren en Curatoren der C.R.L. te doen gevoelen, dat het handhaven van deze twee dingen onmiddellijk uit zijn verantwoordelijkheid voortvloeit en dus noodzakelijk is. Het blijft bereid.

opnieuw overleg te plegen; binnen de grenzen, door zijn verantwoordelijkheid gesteld, wil het gaarne in ieder opzicht aan de C.R.L. tegemoet komen.

Wij zijn dankbaar, dat het Bestuur der Radio-Vereeniging zich eens publiek heeft verdedigd op deze toch wel heel zachtmoedige manier. Zelf den stoel klaarmaken, en dan een ander erop laten zitten zonder één woord te mogen spreken — dat is toch wel wat veel gevraagd. Zelf alles moeten betalen met het geld van de gemeenschap, en dan een heel klein deel van die gemeenschap te laten regeer en in het huis der betalers, onvoorwaardelijk, — dat is toch al te kras? En dat in een tijd, waarin het gevaar niet denkbeeldig is, dat op dien stoel neergezet worden menschen, die niet alleen het standpunt der N.C.R.V. in den omroep publiek hebben bestreden, doch ook den conlessioneelen grondslag der vereeniging de facto niet erkennen. Zulke menschen zitten immers tegenwoordig ook op het gestoelte der voorlichters der christelijke gemeenschap? Het is jammer, dat er nog altijd intellectueelen zijn, die den band aan het „gemeene volcxken" zóó weinig voelen trekken of begeven, dat zij er in kunnen slagen, overigens goedbedoelende menschen te suggei'eeren, dat de N.C.R.V. als volks-vereeniging afstand had moeten doen van rechten, die een ook minimaal ontwikkeld zelfrespect met 't primitiefste rechtsgevoel niet kan prijsgeven.

Ik zou wel eens willen weten of de curatoria, moderamina, etc, onder welker bestuur, of in welker kring de onderteekenaars van het communiqué der C.R.L. met wie achter hen staan, in hun gewone beroep arbeiden, zulk een inmenging van vreemden met totaal verlies van de eigen rechten der huisbewoners ooit zou dulden. Ik heb wel eens andere geruchten gehoord.

Het is jammer, ook voor andere dingen, dat de N.C.R.V. zonder het te verdienen, in het hoekje der onwilligen gezet wordt, dat tusschen „intellect" en „volk" een breuk gemaakt wordt door het intellect. Natuurlijk is dat niet de schuld van de onderteekenaars persoonlijk, en ook ligt het niet in het stuk zelf. Maar om den i n-druk, dien hun persbericht zonder twijfel vestigen zal, is het mij ditmaal te doen. Die indruk lijkt mij gevaarlijk voor de goede verstandhoudingen en verbandlioudingen.

„Kwestie-Lïsse".

Het geval-Lisse blijft de pers nog bezighouden. Het is een troost, dat de ethische „Oog-en-Oor"-redacteur van het „Algemeen Weekblad" de opvatting van Prol. Waterink „christelijk" vindt; immers diens bestrijders heeten „christelijker". Ik begrijp wel niet, hoe een comparatief van „christelijk" mogelijk is, doch ben met het feit, dat ons blad een christelijke opvatting verdedigde, heel blij.

Niet iedereen vindt intusschen „De Reformatie" in dezen „christelijk". Docent J. J. v. d. Schuit zegt in „De Wekker":

deze Rechters nemen natuurlijk Gods Woord en de Gereformeerde confessie, pardon, nemen een handvol vuil en smijten het naar de Christelijke Gereformeerde Kerk.

Het kan mij spijten, dat een hoogstaand blad als „De Heraut" óók dit vuil nog wil oprapen. Het blad spreekt, mirabile dictie, van „luxe":

Neen, de heiligheden des Heeren zijn wat anders dan de roep van prof. Waterink: „des Heeren tempel, des Heeren tempel is deze" (De Gereformeerde Kerken, D E kerk van Christus, D E openbaring van het lichaam van Christus)! Prof. Waterink moge zich deze luxe permitteeren, maar zoo goedkoop zi.jn de heiligheden des Heeren niet.

Ik denk, dat de Apeldoomsche docent vergeten is, wat de curator. Ds Hilhers, eens in Apeldoorn heeft beweerd over de chr. geref. kerk; de heiligheden des Heeren werden door den curator zeer goedkoop geleverd, volgens den docent, maar die „vlucht" dan ook weer „uit het concrete". Een bekende tirade ontbreekt niet:

Verder op het geschrijf van prof. Waterink in te gaan, wensch ik niet. Er zijn in het leven dingen, waardoor men zich zelf zou kunnen blameeren, door er te veel aandacht aan te geven.

Hoezeer deze schrijver over zichzelf heenbuitelt, blijkt wel hieruit, dat hij in het principiëele geding het toch wel eens moet zijn met Prof. W.:

Ik wil de kwestie of dit vertegenwoordigen kerkrechtelijk en historisch juist is te achten, gaarne ter beoordeeling overlaten aan anderen. Onze Hoofdredacteur heeft daarop reeds gewezen in „De Wekker" v£in gepasseerde week.

Onze lezers weten het al.

En nu nog een tweede buiteling. Eerst zegt de docent (en hier haalt hij een streep door vele jaargangen van „De Wekker"):

wij zouden niet gaarne schrijven, dat de Gereformeerde Kerken in zonde leven, ook al zou ik met Luther moeten zeggen: „gij zijt van een anderen geest dan wij".

En vervolgens wordt dan een paar regels verder dit gezegd:

En wanneer men mij tenslotte vraagt: hoe definieert gij dan de positie der Christelijke Gereformeerde Kerk tegenover de Gereformeerde Kerken? Ik antwoord met een heenwijzen naar een woord van prof. Lindeboom (Bezwaarschrift 1905): onze positie kan der­

halve door geen ander beginsel bepaald worden dan door dit, dat de leer, die in de Gereformeerde Kerken wordt voorgestaan, evenmin te vinden is in de Heilige Schrift als in de gereformeerde symbolen en dat zij evenzeer tegen de Heilige Schrift als tegen de gereformeerde symbolen s t r ij d t.

En dit noemt de geachte schrijver dan niet „in zonde leven".

De confessie zegt het anders.

Overigens zullen we de kwestie-190ö maar niet ophalen; dat is al ettelijke malen gedaan. Als ik het goed hegrijp, zou de docent het zeer gepast van öm, vinden, als wij over 26 jaar (1931 is 26 jaar na 1905) eens de Chr. Geref. Kerk gingen bestoken, laat ons eens zeggen met zinnetjes uit het bezwaarschrift van br. Buter tegen Ds Berkhof f...

Gelukkig heeft onze pers zulke wetenschapsverdoezeling niet uitgehaald.

Sommige chr. geref. volksvoorlichters toonen zelfs, niet te kunnen lezen, en niet te hebben gelezen. Het eerste blijkt 't geval bij Ds v. d. Molen, chr. geref. pred. te Rotterdam. Deze heelt van Prof. W. den volzin gelezen:

Dit lijkt mij het foutieve, dat men verwart het begrip een groep Christenen en het begrip Kerk van Christus.

en roept dan uit:

Leest ge goed, dat het ambt in onze kerk niet mag erkend worden? Mij dunkt, men mag nu ook niet langer den Doop, in onze Kerk bediend, blijven erkennen. Wij zijn immers maar een groep Christenen, doch geen Kerk van Christus?

Blijkbaar heeft de geachte schrijver er niets van begrepen; ons blad maakte verschil tusschen handelingen, vriendelijkheden, die men buiten de kerkelijke samenkomsten (een groep christenen) en daar binnen al of niet verrichten mocht.

En op dit deplorabele misverstand bouwt dan Ds Jongeleen („Chr. Geref. Kerkbode" Groningen ca.) weer nieuwe huizen. Hij schijnt zelf van ons blad niets gelezen te hebben, spelt zelfs den naam van onzen mederedacteur verkeerd. En zucht dan ook:

Bij het lezen van dit woord van prof. Watering, dacht ik aan de woorden die mij eens werden toegevoegd door een vrouw, die het zeer vreeselijk vond, dat ik tot de Anti-Revolutionaire partij behoorde, wat de politiek aangaat.

Zij voegde mij toe: „Dominé, gij zijt Doleerend en Roomsoh".

En ik denk, als die vrouw leest, wat prof. W. nu weer over de Christelijke Gereformeerde Kerk geschreven heeft, zij zal zeggen: „Ziet gij wel, dat ik gelijk heb".

En toch heeft Prof. W. gesproken wat ook Ds Hilbers, en „De Wekker" zegt, en Ds Jongeleen.

Concreet worden weigert men, en DAAROM komt er geen vrede. Men gelooft zichzelf niet meer en valt zich ook niet af. Niet onze twisten zijn ons ongeluk, ons inslikken van ons eigen als eed gepresenteerde woord — dat is de ramp van onze samenleving.

Historiebeschrijving of dogmatisch inzicht?

Het Chr. Geref. Jongelingsblad „Luctor et Emergo", schrijft een recensie over Biestervelds Geref. Kerkboek (2e dr., bezorgd door Prof. Hoekstra). Toekomende" aan de passage, waarin de bekende uitdrukking van het doopsformulier (de kinderen „in Christus geheiligd") toegelicht wordt in het boek, zegt de recensent:

In Christus geheiligd kan (n.l. volgens het boek van Biesterveld) niet anders beteekenen „dan een wezenlijk in Christus ingeplant en dus heilig zijn", (blz. 175) En dan weer die opheffing der dingen: Dit zegt niet, dat nu alle gedoopte kinderen wedergeboren zijn. (blz. 175). De lezers zullen daarmee rekening moeten houden; zij weten, dat wij over die dingen anders denken. Wij vinden 't jeummer, dat dit boek op dit standpunt staat.

't Is weer de oude kwestie: hier wordt beweerd, dat de Geref. schrijver een eigen meening inlegt in het formulier. De schrijver zelf meent evenwel, dat het formulier door hem in zijn eigen historische bedoeling is ontvouwd. Wil de Chr. Geref. pers iets bereiken, dan moet ze bewijzen, dat de geschiedenis onjuist beschreven werd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's