GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-UbbinË.

Ons overzicht vervolgend, geven we eerst het woord aan „De Bazuin" (Prof. Bouwman). Volgens dit blad wordt terstond reeds de twijfel gewekt of de visie van Dr Ubbink juist is, omdat de Gereformeerde Kerken beschuldigd worden van het zich bewegen „in de lijn van het subjectivistisch formalisme", en dat daarom ook de zaak van de nieuwe belijdenis in 1920 te Leeuwarden aan de orde gesteld tevoren reeds „tot volkomen mislukking gedoemd" was.

Even later:

Hij wil schrijven over de Schrift en de kerk. „De begrippen en de beelden, die wij tot nog toe van Schrift en kerk hadden, verdwijnen langzamerhand", zegt Dr U. „Maar de verwording der oude vormen in den schoot voor nieuwe, de afbraak, het middel voor den opbouw". Daarom juicht hij als de poging om de oude vormen te herstellen mislukt. Want er moet iets nieuws komen.

In hetzelfde orgaan zegt Ds H. W. Laman:

We gelooven niet, dat het geschrijf veel indruk maakt op de Gereformeerde theologen, en buiten de theologen heelemaal niet, eerder veel tegenzin.

Dr K. Dijk (wiens herstel uit ziekte ons verheugt), schrijft in „Geref. Kerkb. Den Haag":

Een boek als van Dr Ubbink, dat dwars ingaat tegen de gereformeerde belijdenis, bracht nieuwe beroering.

Ds Nauta vervolgt zijn bespreking in „Rijnlandsche Kerkbode". Na herinnerd te hebben aan Dr Ubbink's eigen uitspraak:

Ik heb haar (n.l. de nieuwe belijdenis) slechts geschreven. Want zij zelve is niet van mij. Zij is niet mijn werk; zij is evenals in duizend anderen in mij gegroeid, geworden, zij heeft van ons bezit genomen, ons gebruikt, wij zijn tegenover haar bijna slechts lijdelijk, organen voor Gods werk, voor Gods gedachte,

merkt Ds Nauta dan zijnerzijds op:

Hij heeft het voornemen ons van de gebondenheid aan het menschelijk boek der Schrift los te maken en ons heen te leiden tot de Waarheid Gods, die ons zal vrijmaken. Maar in plaats daarvan krijgen wij een andere gebondenheid en wel die aan het woord van Dr Ubbink of van andere menschen, die het hun geschonken licht ons zouden mededeelen. Zeker, er wordt nog wel verlangd een toetsen aan de Waarheid Gods; maar die Waarheid is alleen te benaderen door het licht, dat men ontvangt en dat in de practijk toch slechts door enkelen zal worden opgemerkt.

Die enkelen, die ver-licht-en, komen dusdoende heerschappij — zij het ook een geestelijke heerschappij — te voeren over de overige geloovigen. En die heerschappij is heel wat minder verkieslijk dan de eerst verworpen macht der Heilige Schrift.

Onmiddellijk daarop laat Ds Nauta volgen:

Wij houden daartegenover liever vast aan het hier verwaarloosde onderscheid tusschen de verlichting des Geestes, welke het deel van alle geloovigen is, en de ingeving des Geestes, welke alleen aan de heilige schrijvers van den Bijbel is ten deel gevallen.

In „Geref. Kerkblad Hoek van Holland etc." merkt Ds H. J. Heida op:

Dit boek heeft voor boven alles, wat tot nog toe geschreven is van de zijd© der bezwaarden, dat het ons Gereformeerden Kerken en allen Kerken zegt, waarop het staat.

Wat het kerk-begrip van Dr Ubbink betreft, constateert Ds Heida:

Dit boek is één groote aanklacht tegen de Kerken en niet het minst tegen de Gereformeerde Kerken, die Kerkrechtelijk juridisch zijn ingesteld en hierin Calvijn volgen.

Daartegenover — aldus Ds Heida — :

En dit boek breekt een lans voor de clubjes, de kleine, zelfs niet „Kerken" genoemde kringetjes, de conventikeltjes, waar twee of drie christenen zonder eenig toezicht of uitwendig verbond vergaderen, belijden, brood breken en wijn vergieten.

„Een knuppel in het hoenderhok" alzoo, waar Ds v. d. Brink zijn kerkrechtelijke beschouwingen en verlangens publiceerde (^, Woord en Geest"). Goed onthouden.

Ds Heida geeft een vergelijking:

De schrijver heeft één ding, dat hem naast Dr Geelkerken in zijn optreden terstond kenmerkt of liever, dat hij veel krachtiger dan Dr Geelkerken ooit durfde zeggen, uitspreekt: behoefte aan ruimte in het leven. Ruimte moet er zijn voor allen en alles.

De mysterieus© diepte, waarnaar ieder persoonlijk heeft te staan, moet in de ruimte, waar niemand over den ander ooit iets heeft te zeggen of te bestellen, worden gekweekt.

Sprekend over de afgelegd© beloften van den predikant, merkt Ds Heida op:

Alles weten, is alles vergeven, zegt ergens de schrijver, doch hij duid© niet euvel, dat hier heel wat moet bijgebracht worden om zulk een trouw-en woordbreuk te vergeven.

Tenslotte de vraag van h©t al of niet „nieuwe" aansnijdend, zegt Ds Heida:

Het boek fulmineert tegen alles wat traditioneel is, tegen het overgeleverde, het in gedachten vastgelegde, het verstarde, versteende en bevrorene, het dogma en het kerkelijk in den vorm gegotene en het wijst op de onmiddellijke, het versch© levende uit de bron zelf, het door het zien Gods ontvangene; v©rwacht©u mocht d© zóó m©t kracht toegesproken lezer, dat hier iets nieuws, iets onmiddellijks, iets ongedachts en onverwachts, iets, dat kersversch is, zou te voorschijn treden en zie, dat is voor hem, die hooge verwachting mocht koesteren, teleurstellend.

Zoo beschouwd is h©t boek even traditioneel als alle ander© boeken, meer in de kerkelijk© lijn liggende. Gelijke opmerking geeft Ds Rietberg in „De Wachter" (na zeer veel welgekozen letterlijke citaten):

Nieuwe dingen zegt Dr Ubbinlcniet. 't Zijn bekende klanken, die ons uit zijn boek en uit zijn „proeve" tegenklinken. 't Is een leer van de H©ilige Schrift, die we niet voor het eerst hooren. 't Is 't zelfde als de ethische theologen altijd beweerd hebben.

Inzake Dr U.'s historische beschouwingen zegt Ds Rietberg:

D© Gereforme©rde Kerken hebben, volgens hem, het oorspronkelijke beginsel der Reformatie losgelaten, en hij betreurt het, dat de Scheiding en de Doleantie niet naar dit oude Reformatorische beginsel hebben teruggegrepen. Hij zelf meent dit wèl gedaan te hebben, en daarmee op de zuivere lijn te zijn.

Dit beroep op het eerste Reformatorisch beginsel, gaat echter niet op. Het is historisch niet juist, dat de Reformatie oorspronkelijk niet hechtte aan het schrift-geworden Woord van God. In het algemeen stond het in die dagen vast, dat geheel de Heilige Schrift van God is ingegeven.

Eenzelfde terrein betreedt „De Heraut" (Prof. Kuyper):

Het is niet gemakkelijk, zooals uit ons vooi"gaand artikel bleek, om het standpunt, dat Dr Ubbink ten opzichte van de Heilige Schrift inneemt, vreer te geven, omdat hij telkens met zichzelf in tegenspraak komt. Maar al blijkt daaruit, dat Dr Ubbink voor zich zeU nog niet tot Maarheid en helderheid is gekomen, toch is het wel duidelijk en wordt ook door hem zelf erkend, dat, wat hij aangaande de Schrift, haar inspiratie, hare onfeilbaarheid, hare volkomenheid enz. zegt, in strijd is niet alleen met wat de volksorthodO'Xie aangaande de Schrift gelooft, maar evenzeer met wat onze Reformatoren hebben beleden en wat onze Kerken in haar belijdenisschriften hebben uitgesproken. Dr Ubbink beroept zich nu wel op het „reformatorisch begins©!", maar het voorbeeld van Prof. Scholten, die in zijn leer der Hervormde Kerk met eenzelfde beroep op deze „reformatorische beginselen" het gezag der Heilige Schrift verwierp, toont wel, hoe gevaarlijk dit standpunt is.

Evenzoo:

Wanneer Dr Ubbink beweert, dat deze Goddelijke ingeving der Schrift in de oudste en beste belijdenisschriften onzer Gereformeerde Kerken (met uitzon-• dering van de eerste Bazelsche Confessie) niet geleerd

wordt en eigenlijk eerst te vinden is in de Westmin-1 stersche Confessie, waarin hij slechts de vrucht ziet > van de verkeerde scholastiek, dan hebben we uit onze j eigen Confessie reeds aangetoond, dat dit niet juist is.

In het algemeen sprekend, schrijft Dr Kuyper:

Eigenlijk behoeft hetgeen Dr TJbbink voorts nog aanvoert, ook ten opzichte van het Nieuwe Testament, niet door ons weerlegd te worden, want dit is reeds zoo vaak en op zoo uitnemende wijze geschied, dat het bijna onbegrijpelijk is, dat hij nog met .zulke argumenten aankomt.

(vrij-Dr C. E. Hooykeias spreekt in „De Stroom" zannig):

Al te lichtvaardig wordt het werk van Gereformeerden in vrijzinnige kringen voorbijgegaan, al te dom wordt naar aanleiding vaji Assensche decreten geoordeeld. Men behoeft een geestesrichting echter niet te volgen om rechtvaardig tegenover haar te zijn, en zich niet te willen blameeren door onwetendheid ten opzichte van haar ernst.

Dr Hooykaas voegt er aan toe:

In de Gereformeerde kringen wordt het den schrijver zeer euvel genomen, dat hij op eigen gelegenheid en voor eigen verantwoording deze roep over herziening der Belijdenis durft doen hooren, en dat terwijl hij dienstdoend predikant is. Maar in de Protestantsche wereld kent men geen gezag, zonder welks I m-primatur geen boek verschijnen mag.

Wij kennen zulk een gezag niet, gelukkig. Ook is niemand gedwongen, iets te beloven. Maar als een vrouw haar man, een onderwijzer zijn bestuur vrijwillig belooft, bezwaren eerst binnenshuis te bespreken, vóór ze er mee naar buiten treden, is dat dan dienstbaarheid?

Naschrift. Nadat Peelge in „Woord en Geest" heeft beweerd, dat de „machthebbers" in de Geret Kerken alles zouden doen, om den ernst van het geval-Ubbink te camoufleeren (uit vrees voor den „gouden standaard", en om den „schijn" te bewaren) komt deze week een inzender vertellen, in hetzelfde orgaan, dat hij inzake die kwestie-Ubbink in de Gereformeerde Kerken „zichtbaar en hoorbaar leedvermaak" heelt geconstateerd. Zoo laat Dr Geelkerken alles maar drukken; het is een troost, dat zijn blad zich zélf voortdurend opheft.

Enkele van Luthex's 95 stellingen.

In Bergen op Zoom's „Kerkblad" drukt Ds W. M. Ie Cointre eenige van Luther's 95 stellingen af:

1. Daar onze Heer en Meester zegt: Doet boete, geeft hij als zijn wil te kennen, dat het geheele leven der geloovigen boete zal zijn.

27. Den mensch prediken zij, die zeggen, dat de ziel, zoodra het geld in de kist klinkt, opstijgt uit het vagevuur.

36. Ieder Christen, die waarlijk berouw heeft, ontvangt volkomen kwijtschelding van straf en schuld, ook zonder aflaatbrieven.

52. De hoop om door aflaatbrieven zalig te worden is ijdel, al ware het, dat de aflaatcommissaris, ja de paus zelf, zijn ziel er voor in pand gaf.

55. Natuurlijk is het de meening van den paus, dat, als men de aflaten (die het minste zijn) met één klok, eenvoudige diensten en plechtigheden viert, men bet evajigelie (dat het meeste is) met honderd klokken, honderdvuldigen luister, honderd plechtigheden verkondigen moet.

62. De ware schat der kerk is het heilig evangelie der heerlijkheid en genade Gods.

71. Wie predikt tegen de waarheid van den apostolischen aflaat, die zfj verbannen (anathema) en vervloekt.

72. Wie echter op zijn hoede is tegen de ongebonden en aanmatigende woorden van de aflaatpredikers, die zij gezegend.

89. Aangezien het den paus bij de aflaten meer om 't beu der zielen dan om geld te doen is, waarom verklaart hij dan de vroeger verleende brieven en aflaten voor krachteloos, daar zij toch van evenveel kracht zijn?

90. Deze zeer ernstige bezwaren der leeken alleen met geweld te onderdrukken, in plaats van ze met degelijke gronden op te heffen, beteekent kerk en paus prijs geven aan den spot der vijanden en de christenen ongelukkig maken.

92. Weg dus met ai die profeten, die tot het volk van Christus zeggen: Vrede, vrede, en er is geen vrede.

93. Goed ga het echter den profeten, die tot het volk van Christus zeggen: Kruis! Kruis! en het is geen kruis.

94. De christenen wekke men er toe op, dat zij zich beijveren, om hvm hoofd Christus te volgen door straffen, dood en hel.

95. En dat zfj dus meer hierop vertrouwen, dat zij door vele verdrukking zullen ingaan, dan door de gerustheid des vredes.

Een aardige herinnering aan den doorgaans aangewezen herinneringsdag der Kerkhervorming (31 Oct.).

Kwesiie-Lisse.

De pers komt tot rust; enkele bladen geven nog een opmerking.

Dr J. H. Gunning schrijft in „Pniël":

Mij is al dat vrome gezeur en gelaster en geketter en dat alles „uit gehoorzaamheid aan den Heere" en ter eere van „de" kerk (natuurlijk de hunne) zóó afschuwelijk, dat ik er geen woorden voor heb.

Dr Gunning aanvaardt dus niet, wat toch wèl gezegd is, dat precies zooals hij zoekt (met hartstocht) naar de „una sancta" (de ééne heilige kerk), evenzoo anderen dat doen in wat bij verafschuwt — blijkbaar wijl hij de bedoeling niet doorziet. Daarom worde hier Ds D. Sikkel

(„Amst. Kb.") geciteerd, die óók uit de „una sancta"^ gedachte redeneert:

Er is ook een dwalen in oprechtheid.

Er is een historisch vastgegroeid zijn in verkeerde voorstellingen.

Dan mag ik mijn broeders en zusters niet verloochenen. Ik moet en wil ze vEin heeler haxte liefhebben En met hen samenwerken, waar ik maar kan. Ik moet het contact der liefde met hen bewaren.

Ook en vooral met die geloovigen, die met mij leven uit de Gereformeerde belijdenis. Maar bij hen ga ik zeker kerkelijk niet op bezoek. Bij hen het laatst. Zoomin als ik mijn weggeloopen kind ga feliciteeren met zijn nieuwe woning.

Ik wil allerlei bezoeken maken. Maar dat niet.

Daarvoor heb ik mijn kind te Kef. En de oefening van het contact der liefde zal daarin bestaan, dat ik vermaan tot terugkeer.

Zóó openbaart zich mijn liefde tot de eene heUige algemeene Christelijke Kerk. De una sancta!

Zie hoe goed en hoe lieflijk is het, dat broeders ook samenwonen.

Maar er is niets liefelijks in, dat broeders, die niet samen willen wonen, elkander feliciteeren met het gescheiden wonen! Dat is verloochening der eenheid.

Of Ds Popma in „Soester Kerkbode":

De strijd om de eenheid der Kerk is opgegeven zoowel door hen die de bestaande gedeeldheid onherroepelijk achten en er in berusten, als door hen, die de verschillen gering achten en alle instituten evenzeer waardeeren willen.

Concreet gezegd met 't oog op de situatie in ons Vaderland: we mogen de Gereformeerden in de ïïerv. Kerk en de Chr. Geref. Kerk niet met rust laten.

Evenzoo:

De eenheid der kerk hebben we niet door afvaardiging naar een intrede, dat is 't opgeven van de eenheid, maar door de vermaning.

Of Dr K. Dijk in „Haagsche Kerkbode":

Ik zou voor zulk een deputatie bedanken, omdat ik niet zou weten, hoe ik zou moeten gelukwenschen. We zouden toch, en ik kan het niet anders zien, moeten getuigen b.v. tegen het verkeerde in de organisatie vaji 1816, of in de scheuring van 1892, en zulk een getuigenis verwacht men niet in een gelukwensch.

Raadpleeg naast den dominé den notaris.

Blijkbaar niet bang voor uitdrukkingen van Dr A. Kuyper, schrijft „De Banier", het orgaan van Ds Kersten als spreker op het politieke lorum, in een hoofdartikel, over Kerk en Staat; en in verband daarmee over „de zilveren koorde"; nu weet men het wel.

Uit een art. (XI, 1028) knip ik volgende passage:

Nu kan niet worden tegengesproken, dat de vaderen een zwaren strijd hebben gevoerd met de Libertijnsche regenten, die steeds van de ruacht der Overheid misbruik maakten en de kerk onder hun heerschappij wilden brengen. Maar dit neemt niet weg, dat de Overheid de ware Gereformeerde religie heeft uit te keeren wat haar toekomt.

Het modernisme heelt zoomin als eenige secte, die de oude belijdenis verliet, en zoomin als Rome recht op uitkeering van de Overheid.

Aan de kerk der Hervorming komen de baten der goederen toe en haar heeft de Overheid te beschermen. Van een losmaken der z.g.n. zilveren koorde, gelijk die door Dr Kuyper bepleit werd, verwachten wij niet veel goeds. Werd die losmaking niet ingegeven door ongeloof? door vrees, dat de revolutie aan de macht zou komen en dan alle uitkeering zonder verrekening zou verdwijnen? Maar als (wat God verhoede) , het zoover kwam in Nederland, zou men dan gelooven, dat de zelfstandige kerk werd ontzien?

„De kerk der hervorming", zegt Ds Kersten (ik onderstel hem nu als schrijver).

Men zou bij dezen dominee nu een notaris willen voegen, die zorgvuldig naging, aan welk postadres de aangeteekende brief der overheid zou moeten bezorgd worden. Is met de „kerk der Hervorming" bedoeld de kerk, waar Ds Zandt toe behoort? De kerk, waartoe Ds Barth eens hééft behoord? De kerk, waarin Ds Kersten erkend wordt als dienaar des Woords? of die alle? Zoo ja, hoe moet het dan met de kerk van Ds Zandt, aan welke men geen geld uitkeeren kan, zonder tevens de „valsche leer" te steunen, inplaats van „uit te roeien"? Of is het hervormde kerk-instituut niet bedoeld, vril men dat dan maar niet duidelijk zeggen? En dan erbij verduidelijken, of er één dan wel meer adressen in aanmerking komen, en zoo ja, welke? En welke Hervormden?

Notarissen hóóren bij dominees. Alle goede beroepen vormen saam het college van werkers. Dat van die notarissen heb ik ook al eens gedacht als ik de „Herv. Kerkb. v. Rotterdam" las. Alle preekbeurten uit stad en omgeving staan onder het hoofd: Ned. Geref. Gem. O wee, als iemand eens zoo'n dienst binnenloopt, en uit dankbaarheid zoo'n „Ned. Geref. Gem." heel ruim bedenkt in zijn testament Ik denk, dat notaris èn gemeente na opening van het testament buikpijn zouden krijgen. Want men zou ook niet veel verder komen, als men den slotzin van het art. in „De Banier" las:

De Overheid vervulle den haar opgelegden plicht getrouw en met milde hand. En getrouw is die vervulling zoo alle uitkeering gegeven worde aan de kerk alleen, die naar belijdenis en historie de kerk der oude Gereformeerde religie is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's