GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDING-EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING-EN EVANGELISATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPEN BRIEF aan ds K. Schilder, redacteur van „De Reformatie".

Geachte Collega,

Met groote belangstelling las ik uw artikel in het jongste nummer van uw blad onder den titel „Deventer vragen". Het is inderdaad wel zeer „zakelijk", zooals ge zelf zegt. Daarom is het des te meer te betreuren, dat ge met den feitelijken huldigen toestand van het comité „Una Sancta" zoo slecht op de hoogte blijkt te zijn. Daarover wil ik het ©chter niet hebben. Slechts moge ik een persoonlijke opmerking maken.

Gij gelooft, zoo schrijft ge, dat wij in Deventer heel weinig zegen op het werk der interkerkelijke evangelisatie hebben; dat er heel weinig concrete vrucht van dien arbeid gezien wordt. En ge zwaait met uw wijkboekje, waarin adressen staan van „gewonnen leden", gewonnen door zuiver-kerkelijke evangelisatie.

Nu zult ge het met me eens zijn, dat het heel moeilijk is om zegen zakelijk in een notitieboekje te noteeren. Zelfs wanneer die zegen onlosmakelijk verbonden is aan het begrip „gewonnen leden" (wat ik nu maar eens een oogenblik veronderste!} moeten we toch bedenken, dat het zaad des evangelies wel eens héél lang ligt, voor het ontkiemt en dat het snel gegroeide en snel genoteerde gewas niet altijd het beste is.

Maar afgezien daarvan — laat ik u maar zeer „zakelijk" mogen antwoorden, dat wij' óók zulke boekjes hebben en zulke lijstjes en zulke adressen. Namen van menschen, die, gegrepen door onzen gemeenschappelijken arbeid (gegrepen juist mede door de bekoring van het gemeenschappelijke), hunkinderen lieten doopen, en naar catechisatie zonden, zelf op catechisatie kwamen en zich lieten' aannemen. Wij zouden alle vier zoo'n statistiekje kunnen opmaken, ook uw Gereformeerde collega. Wèl zou daaruit blijken, dat er in den toevloei van deze „gewonnen leden" een inzinking kwam, zoodra het werk ernstig belemmerd werd door de voortdurende critiek van degenen, voor wie gij het in uw artikel opneemt.

Dat zijn feiten, „zaken".

Of wilt u soms getallen en verhoudingen?

Ge vraagt: „laat men nu niet boos worden; ili bedoel het ernstig". Geachte collega, het boos worden om dergelijke dingen hebben we al afgeleerd. Maar als ge zegt: ik bedoel het ernstig, dan moet ik u toch broederlijk en dringend vragen, dat ge de onjuiste voorstelling van „zaken", die gij van den zegen op ons werk geeft, terugneemt. Gij waart niet op de hoogt© van den stand van „zaken", toen ge over „heel weinig zegen" spraakt.

Over den Werkelijken zegen zullen we niet spreken. Daarover kunt ge natuurlijk niet oordeelen, evenmin als wij. Daarom ben ik blij, dat het in uw artikel over den echten zegen ook allerminst ging.

Met collegialen groet en hoogachting.

Uw dw. W. J. KOOIMAN.

OPEN BRIEF aan ds W. J. Kooiman, redacteur van „De Zondagsbode''.

Geachte Collega, Ge constateert, dat ik „met den feitelijken huldigen toestand van het Comité „Una Sancta" zoo slecht op de hoogte blijk te zijn". Dit is mij niet heelemaal duidelijk. Is dit een erkenning van de juistheid m ij n e r woorden, voorzoover ik immers zelf dadelijk een opmerking in dien geest deed, dan is deze herhaling overbodig. Is ze dat niet, en wil ze, zonder bewijs ervoor aan te voeren, eigenlijlc zeggen, dat wat ik schreef in strijd is met de waarheid omtrent de officieel te registreeren feiten van uw organisatie, dan behoeft U met een vage aaaduiding niet te volstaan. Een kleine, puntige, naastelkaar-stelling van officiëele gegevens uit uw organisatie eenerzijds, en mijn daartegen blijkbaar onzuivere voorstelling anderzijds zal dan voldoende zijn, om het onrecht te herstellen.

Voorts: ik „zwaaide" toch niet met een wijl^boekje? Te roemen had IK niet; want de plaats, die ik bedoelde (Delft), had de nieuwe leden in mijn wijkboekje geschreven, vóór ik ©r kwam.

Maar 'tis waar, men kan ook geestdriftig als dienaar van een volk of van een gegeven saamnoonghoid, met een vaandel „zwaaien". Daarachter ligt dan niet de roem over eigen werk, maar de betuiging van aanhankelijkheid aan de zaak, de gemeenschap of don kring, dien men dient. Best. In dien zin „zwaait" U dan dezen keer ook al met Deventer wijkboekjes. Maar wat verandert dat aan mijn betoog? Ik zwaaide, toe dan maar, met het wijkboekje van de kerk, waartoe de evangoliseerende predikanten behoorden; alle drie hebbon ze op straat staan preeken. Gij zwaait, — ja waarmee? Met wijkboekjes van de „Una Sancta"? Zoo héét ge toch? Pardon, gij komt met wijkboekjes van predikanten uit onderscheiden kerken, die alle voor zich, en alle met do in hun wijkboekje staande oude en nieuwe loden, tenslotte aan iets anders denken, als zij den catechismus interpreteeren: bewaar, en vermeerder Uw kerk. M.a.w.: U valt mijn betoog niet aan, maar ondersteunt wat ik opmerkte. De door uw gemeenschappelijk optreden gewonnenen kondon met uw gemeenschap relatie onderhouden, zoolang zij nog vóór den drempel van dat lichaam stonden, waaraan uw naam ontleend was: de Kerk. Zoodra zij dien drempel overschreden, kwam de p e r s o o n 1 ij k e invloed, kregen ze te doen met het overwicht, de bewerking, de beïnvloeding van ds A., of ds B., of van menschen, die hen tot die predikanten brachten. Toen ze tot deze kroon op hun bekeering kwamen, moesten ze kiezen, als A, B, C, en I) him geestelijke mentoren geweest waren: indien vóór A, dan tégen B, C, D; indien vóór B, dan tégen A, C, D', en zoo voort. Stel U eens voor, dat de „stokbewaarder" had moeten kiezen tusschen Paulus en Silas, zoodra hij door beider gemeenschappelijk gezang en gedrag en prediking do vraag stelde: wat moet ik nu DOEN? ...

Ik weet niet, wie gij bedoelt, met „degenen, voor wie ik het opneem". Ik heb, geloof ik, me aan niemand verkocht, me niemands knecht gemaakt; en als U het weten wilt: ik heb ettelijke brieven uit Deventer laten liggen. Ik heb slechts een kwestie behandeld, geloof ik. En dat, nadat xiwerzijds ik erin betrokken was.

Daarom, wat nu de toepassing betreft: U vraagt terugneming van „onjuiste voorstelling". Laat ze mij zien, op de boven aangegeven wijze, en ik doe het dadelijk. Uit uw Open Brief heb ik ze niet Inmnen ontdekken. Want: dat er in Deventer geen zegen zou zijn, heb ik niet gezegd; ik sprak van dóórwerkenden zegen. Dat de dominees geen wijkboekjes met nieuwe namen zouden hebben, heb ik óók niet gezegd; ik beweerde alleen, dat nieuwe leden zouden ontdekken, dat het comité als ZOODANIG hen los moest laten, zoodra zij tot de kerk kwamen. Wat heb ik hierin miszegd? Ik kan het niet zien.

Eindelijk: U kunt zich vastklemmen aan d© uitdrakking „heel weinig zegen" (ik heb mijn artikel niet hier, en kan het verband niet nagaan). Maar ik kan dat niet terugnemen: want het blijkt maar al te duidelijk, dat U en ik anders denken over „zegen". U zegt, dat het over den „echten zegen" bij mij allerminst ging. En dat is nu juist de groote vergissing. Tot den echten zegen rekende ik — ik zei dat toch ondubbelzinnig — niet, dat vage jeugdherinneringen bovenkomen, stemmingen gewekt worden, maar dat men DOET don wil des Vaders. Doen. Concreet. Onder meer, ten aanzien van de zichtbare openbaring van de kerk. Do kerk-vraag had het „heet© hangijzer" moeten worden, zei ik, als' de Geest had dóór gewerkt. Dóór werken onderstelt wérken; en „zégen" onderstelt werkelijk-aanwezig léven. En de heetheid van het hangijzer onderstelt zijn aanwezigheid. Men moet mij niet wat anders laten zeggen, dan er staat. Maar ik had met lederen Deventer burger het recht, dien „zegen" en dat „doorwerken" te onderzoeken in verband met uw NAAM; Gij hebt een KERK-naam gekozen; niet ik.

En nu is dit mijn bezwaar: dat uw Comité wel op den zégen hoopt, maar voor den dóórwerkenden zegen geen plaats klaar houdt. Voorzoover die plaats te reserveeren is volgens Gods kenbaar gomaakten uitgedrukten wil, heeft uw overleg en het mijne, heeft ook de vriendschap van A, B, C, D, eenvoudig te zwijgen. „Wie daar dóét den wil des Vaders..." Dat wij, A, B, C, Di, het niet eens zijn over de vraag, hoe Gods wil in dezen t© verstaan is, is een andere zaak. Dat kan ons speten. Maar op een onvolkomen toestand bouwen •wij geen nieuw werk, als het goed is; onze zwakheid en zonde heeft geen vergunning ontvangen, om op zichzelf te bouwen. En vooral niet; om dan een naam te kiezen, die de zwakheid verbergt onder schijn van kracht, de gedeeldheid onder schijn van eenheid, de kerkelijke machteloosheid onder een naam der kerk: Una Sancta. —

Ik kan het niet anders zien. Nog eens: dit inzicht wrdeelt niemand; want feitelijk kunnen A, B, C, D, leder voor zich, en allen bij elkaar, m.i., dit „formeel" gesprek tot alleen-en tot samenspraak maken.

Met collegialen groet en hoogachting,

Uw dw. K. SCHILDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING-EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's