GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leeuwarder kerkramen.

In de nieuwe gereformeerde Pelikaankerk is een aantal raamversieringen aangebracht, waarvan Dr W. A. van Es in het „Geref. Kerkblad v. Leeuwarden" deze beschrijving geeft:

Leer en leven hooren saam. Ook de bouwmeester van onze nieuwe kerk schijnt dit zoo gevoeld te hebben. Daarom de ramen van boven zoo sober gehouden, zoodat niets het uitzicht naar den hemel afleidt. Alleen wat kleuren aangebracht gelijk de hemel boven ons zoo rijk in afwisseling van kleuren is. Maar beneden heeft hij tafreelen laten aanbrengen van het bonte woelige leven, waarover het Woord Gods bij onze kerkediensten zijn onderwijzend en vertroostend licht moet laten schijnen.

Wanneer we bij het betreden van het kerkgebouw het oog naar rechts laten weiden, ziet men, aan de kanselzijde, eerst deze beeldengroep.

De eerste zes ruiten laten hier duidelijk het verschil zien tusschen den ouden en den modernen tijd: de k em e 1, het schip der woestijn, uit onzen Bijbel zoo bekend (1), en de 1 u c h t m a c h i n e (2), de nieuwste uitvinding van het moderne verkeer, die in meer dan één opzicht tegenwoordig zulk een geweldige vlucht begint te nemen. Dan een moderne m a 1 e r ij naast den oudei-wetschen molen (3, 4), en de verouderde, naast den meer modernen kerkbouw (4, 5). De zesde afbeelding komt met het schip nog eens op het verkeer terug en teekent een vervoermiddel, dat wel niet licht in onbruik zal komen; het blijvende in het leven dus, hoe bewegelijk ook van aard.

Dan volgt naar rechts de tweede voorstellingsgroep. Trekschuit en trein (1, 2) werken de gedachte aan

den ouden en nieuwen tijd verder uit. Dan volgen enkele landelijke tafreelen: de schaapherder (3), het moderne zui velbedrij f (4), met de koe (5), het boerenhuisje (6), en het dorpskerkje (6); alles naar den noordwestkant, een hulde dus aan onze boeren, die hier vooral wonen.

Aan de linkerzijde van het kerkgebouw krijgen we dan eerst van den ingang af gerekend, de volgende groep:

Deze groep wordt ingesloten door twee beelden uit de dierenwereld: lifant (1), en hert (6), want ook de dierenwereld is mede aan de ijdelheid onderworpen (Rom. 8 : 21). Daartusschen vier voorstellingen uit het bedrijfsleven van den mensch:2 en 3 den ploeger, 4 in den vuurtoren, de scheepvaart, 5 de zwoeger met het hoofd, waarnaar de dominé wel eens zal kijken.

De vierde groep zet deze gedachte voort: Aan de beide hoeken de visscherij (1, 2), en de jacht (6); 3 geeft etn voorstelling van den oogst, 4 en 5 teekenen het vervoer (spoorlijn over een brug), en de sluis. Het vijfde tafreel tot voldoening van de jeugd brengt buide aan de (w a t e r) s p o r t.

Ik zou er nog eens over hebben moeten slapen, als ik had moeten mee-beslissen over de motieven. De tegenstelling: oud-nieuw is niet consequent volgehouden. Hulde overigens aan de Leeuwarder jeugd, die (aangenomen eenmaal de tegenstelling oud-nieuw) gaarne schijnt te bedenken, dat ook de watersport der ijdelheid onderworpen is. Natuurlijk wil ik met deze korte opmerking geenszins een kloof tusschen „natuur" en „genade" stellen; mij houdt alleen de manier van de prediking van beider eenheid bezig.

„ledere vrijzinnige kan dit beamen."

In „Ons Blad", 14-daagsch orgaan van de Ver. v. vrijzinnige Lutherschen, schrijft P. Smits, Rotterdam, het volgende:

„Ons Luthersch Blad", officieel orgaan van de Christelijke Werkliedenvereeniging „Maarten Luther" van 1 Juli j.l. had uit het „Alg. Handelsblad" overgenomen een overdenking van Prof. G. van der Leeuw, ethisch-orthodox Hoogleeraar in de theologie te Groningen.

Daar deze overdenking, getiteld „Het Woord Gods", wel een zeer sprekend staaltje is van de ethischorthodoxe Bijbelbeschouwing, zou ik naar aanleiding van Prof. v. d. Leeuw's artikel gaarne eenige opmerkingen maken:

Wat verstaat de schrijver onder het Woord Gods, of anders gezegd: Naar welken maatstaf beoordeelt hij den Bijbelinhoud? Wie dit artikel leest en herleest, komt tot de ontdekking, dat dit geenszins duidelijk is. En dit is waarlijk geen wonder! Want hier blijkt wederom de oude „crux" van de z.g. ethische orthodoxie (op zichzelf al een zeer onduidelijke leuze!): haar tekort aan theologische klaarheid, die het onvermijdelijk gevolg is van twee tegenstrijdige en toch doorééngevlochten bijbelbeschouwingen. De ethische orthodoxie beroept zich in laatste instantie steeds op het specifieke gemoedsleven, de z.g. „ervaring" van haar eigen godsdienstigen kring; deze gemeentelijke ervaring is voor haar normatief, zoodat het bij dezen stand van zaken dan ook onvermijdelijk is, dat ze keer op keer haar theologische „logica" indeukt, juist omdat „de gemeente" het laatste woord heeft en niét de religieuze persoonlijkheid! Prof. v. d. Leeuw wenscht Bijbel en Woord Gods niet te identificeeren. Natuurlijk niet, want de eth. orthodoxie oefent Bijbelcritiek en is in dit opzicht vrijzinnig met de vrijzinnigen. Nu mag het toch wel buiten twijfel geacht worden, dat waar eenmaal in beginsel Bijbelcritiek aanvaard is, dit op zichzelf reeds een bepaalde Bijbel beschouwing impliceert en er in dit geval van de objectiviteit van den Bijbel niets méér overblijft dan van die van welk boek ook. Maar tegelijkertijd begint hier de ethisch-orthodoxe „deuk in de logica". Want als men nu op grond van hun Bijbelcritiek zou meenen, dat voor hen het Woord Gods tenslotte belichaamd is in de Christus-gestalte, het uitgangspunt en het centrum van een zeer rijke en verrijkende religieuze symboliek, blijken ze juist op dit punt de logica der critiek in te deuken en een orthodoxe beschouwingswij s toegedaan. Toch maakt hun geloofs uiting den indruk van niet orthodoxe geesteshouding. Want Prof. v. d. Leeuw noemt het Woord Gods tenslotte Jezus Christus = Gods Liefde. „Het Woord Gods blijft in der eeuwigheid". „Dat beteekent, dat God tot ons komt, dat Hij bij ons is en dat Hij ons liefheeft". ledere vrijzinnige kan dit beamen. Let ook op deze uiting: „God richt het woord tot ons". „Niet alleen éénmaal, in een ver verleden. Maar nu, maar altijd".

Deze tweestrijdigheid, halfslachtigheid, dubbelzinnigheid, deze on-eenvoudigheid (er zijn slechts eenvoudige waarheden) is het gevolg hiervan, dat de ethischorthodoxen niet ronduit erkennen, dat wijziging in theologische inzichten wijziging in „godsdienstigeervaring" ten gevolge heeft, zoodat deze „ervaring" ongetwijfeld geen maatstaf vormt, al bestaat er geen theologie, die de „ervaring" voorbij kan gaan. De ethischen oefenen Bijbelcritiek maar hun „gemoed" remt de critiek zoodra deze bij Jezus Christus aankomt, al maken terzelfdertijd hun woorden (exponent van hun inzichten!) den indruk van een vrijzinnige Bijbelbeschouwing!

De vraag is nu, wat tenslotte bij de ethisch-orthodoxen praedomineert: hun vrijzinnige theologische inzichten of hun orthodoxe gemoedssurvivals. M.i. gaat de ethische orthodoxie hier in twee richtingen uiteen. De eene tak is in wezen orthodox, mede onder den invloed van de inzichten der z.g. Zwitsersche theologie. Maar 'de andere tak is in wezen vrijzinnig en kan zich slechts niet loswerken van haar orthodoxe „survivals". Voor de „ethischen", die tot dezen laatsten tak behooren (waaronder m.i. Prof. v. d. Leeuw) zal het in de naaste toekomst een quaestie worden van to be or not to be.

En ik voor mij kan niet anders hopen, dan dat de ethischen van dit laatste „genre" den moed zullen bezitten om consequent te zijn en zich tot directe medestanders der vrijzinnigen te verklaren, wat zij indirect veelal reeds zijn. (Evenr. Vertegenw.!)

Afgedacht van de opmerking over het Barthianisme (dat ook de vrijzinnigheid zeer wel tegenover de „orthodoxie" in stand houden zal), afgedacht ook van enkele kleinere opmerkingen, staat hier een waarheid uitgesproken, die ook wij herhaaldelijk voor de aandacht van onze lezers brachten.

Een ander geluid inzake het antimilitairisme.

Men kent de klachten van den laatsten tijd: zoodra de menschen ergens een nieuwe leus opdoen, die zij zonder critiek maar al te vaak aanvaarden, en dan tot de ontdekking komen, dat de kerk niet geneigd is, even critiekloos elk nieuwmodisch snufje te aanvaarden, maar er op aandringt, eerst alles te „beproeven", heet het onmiddellijk: de kerk is ouderwetsch, de kerk kent de „jongeren" niet. De „officiëele" kerk, plus de aldus zich uitsprekende predikanten, krijgen er van langs; en een paar later weer retireerenden schrijven dan soms briefjes van bemoediging aan de aanhangers van de nieuwe leus, briefjes, die vooral niet in de krant mogen. De rest is achterlijk, stoot de jongeren af, en zoo voort.

Het kan zijn nut hebben, nu eens een heel ander geluid te doen hooren. Reeds wees ik in een recensie op den ethischen Prof. Brouwer, die de jeugd al een beetje voorzichtig leerde omgaan met het antimilitairisme. Thans schrijft in het ethische „Algemeen Weekblad" een inzender, de heer F. W. A. J. van Peski (Rotterdam) een ingezonden stuk van den volgenden inhoud:

Jongeren — Kerkherstel — Kerkopbouw.

Mijnheer de Redacteur,

In het „Algemeen Weekblad" komen den laatsten tijd stukjes voor onder bovenstaand opschrift.

Daarin komt de klacht tot uiting, dat de jeugd zich niet meer tot de Kerk wendt, maar van de Kerk vervreemdt.

Natturlijk zijn hiervoor vele redenen, maar als men nagaat de ontzettende groei van het Nationaal Jongeren Verbond, een verbond opgericht omdat vele jongeren haakten naar een bestrijding van den geest gezaaid door de Jongeren Vredesactie; en als men nagaat, dat in luttele jaren tijds het Nationaal Jongeren Verbond méér leden heeft gekregen — althans volgens mijn zegsman — dan de Jongeren Vredesactie thans heeft; dat de afdeeling 's-Gravenhage van het Nationaal Jongeren Verbond, naast het Algemeen Orgaan, reeds behoefte had aan een eigen orgaan, dan is het m.i. duidelijk, dat één der redenen, waarom de jeugd aan de Kerk den rug toekeert, daarin gelegen is, d a t v e 1 e jongeren niet gediend zijn van den antinationalen en defaitistischen geest, die door vele voorgangers thans beleden en gepredikt wordt.

Heerscht er dan een dergelijke geest in onze oud-Vaderlandsche Kerk? M.i. helaas al te veel.

Daarom eenige voorbeelden, die mij thans te binnen schieten:

In Schiedam werd onlangs de klok van de Kerk geluid om de schare uit te noodigen tot een bijeenkomst in de Kerk, waar propaganda gemaakt zou worden voor de Vereeniging Kerk en Vrede. Bekende Schiedamsche predikanten gingen voor.

"Wanneer men nu bedenkt, dat de Vereeniging Kerk en Vrede een vereeniging is, die wegens haar revolutionnair karakter geen goedkeuring op haar statuten krijgen kan, dat haar geschriften op de laatst gehouden tentoonstelling van de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede, op last van den Minister in beslag werden genomen, en er speciale rechercheurs aangesteld waren om ieder te arresteeren, die ondanks het verbod, toch trachtte die brochures te verspreiden; dat de Radio-rede, die de secretaris van de Vereeniging Kerk en Vrede hoxiden wilde, op last van den Minister werd verboden, dan verwondert het mij niet, dat vele jongeren tot die Kerk niet willen toetreden.

Een Rotterdamsch predikant, die veel met de jeugd in aanraking komt, schreef in de „Rotterdamsche Kerkbode", dat elk Nederlandsch Militair een goddeloos mensch is, althans aan goddelooze dingen zich schuldig maakt.

Een predikant, ik meen te Zutphen, weigert een officier den toegang tot zijn huis, die — bij leger oefeningen — door de overheid bij dien predikant ingekwartierd was.

De Minister van defensie noemde het in de Tweede Kamer onchristelijk iemand aan het einde van een zeer vermoeienden dag, des avonds laat, zonder onderdak op straat te laten staan.

Ik voor mij weet niet wat ik het ergste vind, de onchristelijkheid of de verregaande hatelijkheid, en hoon.

Een vermoeid dier zal men lafenis geven, maar een officier van het Nederlandsche Leger laat men buiten staan, waarmede men dan flink manifesteert wat een buitengewoon verachtelijk wezen men zoo'n officier toch wel vindt, en hoe edel, hoogstaand en christelijk men zelf is.

Gelukkig heeft de rechtbank dien predikant gestraft voor deze revolutionnaire daad.

Een Rotterdamsch predikant heeft den dienst in de Groote Kerk te Rotterdam op een Zondag, samenvallende met den verjaardag van H. M. de Koningin. Het met oranje getooide publiek is natuurlijk vol enthousiasme; maar velen worden bitter teleur gesteld, toen over den verjaardag van de Koningin niet gerept werd, die zou op een andere plaats wel herdacht worden.

Nochtans werd nè, de predikatie door het publiek.

spontaan het Wilhelmus aangeheven, waarbij de predikant het noodig vond den preekstoel te verlaten.

En zoo kan men doorgaan. De groei van het Nationaal Jongeren Verbond, waarvan nooit in het „Algemeen Weekblad" gerept wordt, ofschoon het m.i. toch ook jeugd-cultuur is, zeker niet minder dan de Jongeren Vredes Actie, waarvan de daden in het „Algemeen Weekblad" steeds breed worden uitgemeten, wijst er op, dat er onder de Nederlandsche jeugd — meisjes zoowel als jongens — nog een. andere geest leeft dan de hierboven beschrevene, en dat het die jongens en meisjes heel moeilijk zal vallen, thans tot de Kerk toe te treden.

Openlijk durf ik verklaren, dat, wanneer de Kerk 35 jaar geleden een dergelijke actie dreef als tegenwoordig, ik waarschijnlijk ook geweigerd zou hebben, mij te laten aannemen in onze oud-Vaderlandsche Kerk.

F. W. A. J. VAN PESKI.

Rotterdam, 4 Juli 1932.

Wat dien predikant betreft, die op 31 Aug. in de Groote Kerk preekte, m.i. KAN diens houding opkomen uit een bepaalde overtuiging omtrent den dienst des Woords, en het karakter van de samenkomst der gemeente, alsmede van de rechten van den kerkeraad inzake het vaststellen van de orde van den eeredienst. Althans voor een gedeelte (over het gebed zwijg ik nu)^). Maar overigens is dit artikel, voor het leeren kennen •an de mentaliteit der „jongeren" leerzaam. Wij moeten a. niet voor de vrees uit den weg, maar b. ons ook niets laten wijsmaken, in datgene, wat ons zou kunnen laten vreezen.

Contact-zoeken met Ghr. Gereformeerden.

De „Geref. Kerkbode van Aal ten" deelt mee:

De Raad der Gereformeerde Kerk deed voor enkele jaren nog een ernstige poging om met den Christelijk Gereformeerden Kerkeraad in contact te komen en hereeniging te zoeken. Ze werd hardhandig afgewezen. Nochtans blijven we hopen.

Oud nieuws; maar om de toestanden ginds te leeren kennen, is het goed, het feit mee te deelen.

K. S.


') Later bleek deze mededeeling onjuist.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1932

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1932

De Reformatie | 4 Pagina's