GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Critiek op Lambeth.

We hebben in ons blad een bespreking gegeven van „Het Getuigenis der Christelijlce kerk, voorzoover te Lambeth vertegenwoordigd". Aangezien „Lambeth" „internationaal" was, synthese bracht, verbroederde, en zoo voort, vond natuurlijk menigeen, wat van daar kwam, prachtig; uit de kringen van het „hersteld verband" werd druk met het boek gewerkt; en onze critiek op wat erin gegeven werd, heette natuurlijk bij menigeen, zoo al niet een uiting van persoonlijke zielsgesteldheid, och arme, dan toch in elk geval „assensch".

Het is nu goed, een bekend ethisch predikant, bekend uit het „Algemeen Weekblad", over dezelfde conterentie, en haar getuigenis, te hooren. Het is Ds E. Jansen Schoonhoven. In „Het Korenland" schrijft deze:

Mijn bezwaren tegen het Lambeth-rapport kan ik in dezen éénen zin samenvatten, dat hier bewust gepoogd wordt het Christel ij k geloof te verzoenen met een idealistische levens-en wereldbeschouwing. Dit behoeft natuurlijk nadere toelichting. Idealistisch noem ik elke beschouwing, die de geschiedenis der menschheid opvat als een zelfvei-werkelij king of zelfontplooiing van den Goddelijken Geest. Tusschen God en mensch is er dan niet een scherpe scheiding, zooals de Bijbel die steeds trekt: God de Schepper — de mensch het schepsel; God de absolute Heer — de mensch „stof en asch" voor Zijn aangezicht. Voor het idealisme openbaart God zich in de werkingen van den menschelijken geest; de mensch heeft een goddelijke vonk in zich; God verwerkelijkt de idee van het goede, de idee van het ware, de idee van het schoone door de cultuurgeschiedenis van den mensch.

In het bovenstaande heb ik het christelijk geloof in God en het idealisme reeds tegenover elkaar gesteld. Het typische van het Lambeth-rapport is nu, dat het hier geen tegenstelling ziet. Het meest komt dit uit in het gedeelte over de christelijke leer aangaande God.

Men. spreekt graag over den goeden geest, die de nieuwere synthetici beheerscht; hun optimisme wordt gekenschetst als dankbare opening der oogen voor het werk van God, waarvoor de Asser-geest zoo geen gezicht meer heeft. Ds Jansen Schoonhoven merkt hiertegen op:

Hier blijkt meteen, hoe uit deze idealistische beschouwing het geloof in de evolutie, het optimisme ten opzichte van de geschiedenis voortvloeit. In bijna alle deelen van het rapport vinden we dit optimisme. Bijna naïef doet het ons aan in het hoofdstukje over „Voortgang van internationale verstandhouding in de jaren tusschen 1920 en 1930", waar wi] lezen: „Ook hebben wij met dankbaarheid opgemerkt, dat de stemming van haat onder de volkeren bezig is plaats te maken voor vriendelijker gevoelens. In alle landen begint de jongere generatie (denk aan de Hitler-jeugd in Duitschland! E. J. S.) samenwerking en edelen, vriendschappelijken naijver te beschouwen als de natuurlijke verhouding van verschillende volkeren". Zouden de bisschoppen dit in den jare 1932 nog voor hun rekening nemen? Ons „levensgevoel" is toch wel totaal anders.

Hoe wordt nu, zoo vraagt Ds Jansen Schoonhoven verder, de verzoening tusschen christelijk geloof en idealisme tot stand gebracht? De Schrijver antwoordt:

Het is zeer belangwekkend dit na te gaan. Aan den eenen kant wordt de gedachte van Gods transcendentie, d.w.z. dat God boven de wereld verheven, de Heer der wereld is, vastgehouden. In het idealisme is steeds een tendenz naar het pantheïsme, de leer, dat God één is met de wereld. Het pantheïsme wordt hier echter uitdrukkelijk venvorpen (p. 101).

Maar, zegt het Lambeth-rapport: God is tegelijk immanent (d.w.z. Hij is in de wereld en in haar ontplooiing aanwezig). „Hij werkt in den mensch, speciaal in de hoogere vermogens van den mensch, en is de Oorsprong van de opwaartsche beweging, die in de geschiedenis der menschheid is na te speuren (p. 96). Er is „een zekere wezenseenheid" tusschen God en mensch (p. 95). Hetgeen de mensch krachtens zijn eigen geestelijk wezen aan waarheid, schoonheid en liefde ontdekt en tot stand brengt, heeft beteekenis voor de komst van het Godsrijk, omdat Gods Geest den mensch daarbij leidt. De mensch zelf denkt en handelt, maar krachtens die „zekere wezenseenheid" tusschen mensch en God, kunnen wij toch ook zeggen, dat God hier werkt. •

Hier staan wij aan de grens van het idealisme, ja eigenlijk over de grens.

Over de grens; ja zeker. Een heel eind er over heen ook.

Ds Jansen Schoonhoven heeft natuurlijk respect voor de goede bedoelingen. Maar, zegt hij,

dat neemt, niet weg, dat, al erkennen wij de diepchristelijke drijfveer tot deze synthese, wij deze synthese zelf in strijd achten met het Evangelie. Het menschelijke en aardsche zal op eenanderewijze ter verheerlijking van God moeten worden opgedragen.

Want het Evangelie beoordeelt de menschenwereld toch anders dan het Lambeth-rapport, ik kan het niet anders zien. De werkelijkheden van zonde en dood worden in dit rapport niet in hun allesbeheerschende beteekenis voor het menschenleven erkend (alles beheerschend behalve Godzelf, die ze door Jezus Christus overwint). De Godverlatenheid dezer wereld, de diepe vervreemding van God, waarin wij ons bevinden, schijnt men hier niet te vinden, noch in den Bijbel noch in de werkelijkheid, terwijl zij ons, nadat wij door het Evangelie zijn ziende gemaakt, van alle kanten uit onze tegenwoordige wereld aangrijnst. God de Schepper en Onderhouder der wereld, de mensch geschapen naar Gods beeld, is het wonder, dat tienduizenden hoonlachen om zulke woorden? Tenzij vidj door het Evangelie, door Jezus Christus gegrepen worden, en dan deze woorden vasthouden op hoop tegen hoop.

Waar de werkelijkheid van ons menschenleven niet zoo wordt gezien, verandert natuurlijk ook de verlossing van karakter. De Bijbel richt onze hoop op het Koninkrijk Gods, dat in de „toekomst van Christus" zal worden geopenbaard, door God alleen, en dat deze verloren wereld redden zal. Hier vervaagt de toekomst van Christus en het Koninkrijk Gods gaat de trekken vertoonen van een menschheidsideaal, waartoe het volbrachte werk van Christus en Zijn voortdurend werkende Geest de menschheid opvoedt, en dat dus mede door de scheppende krachten der menschheid tot verwerkelijking komt.

Aan het eind gewaagt de schrijver van „diepgaande verschillen".

Als zóó een overtuigd ethisch predikant schrijft, hoeveel te meer moet dan uit gereformeerd oogpunt deze synthese worden afgewezen met het door Ds Dresselhuis onlangs in ons blad geciteerde woord „uniert ist ruiniert"?

En toch worden dergelijke tijd-geest-uitingen door een zich gereformeerd noemend blad („Woord en Geest") met groot gebaar van verlichting begroet als teeken van ontplooiing van het christelijk leven.

We hebben al weer geduld; de tijd zal 'tleeren.

Ds Hoeksema.

Onze lezers herinneren zich, dat Ds Hoeksema beweerde, reeds eenmaal eerder mij op „s c h e e v e voorstellingen" te hebben gewezen, die ik van hem zou gegeven hebben; dat ik daarvan niets afwist; dat ik hem gevraagd had, mij het blad te zenden, waarin dit zou blijken. Ik ontving sinds een brief van Ds H., waarin hij mij zei, het blad naast zich te hebben, maar het toch maar niet te zenden. Dit niet voldoen aan een rechtmatig verzoek, bevestigt hij thans in zijn blad. Hiermee neem ik van hem afscheid: ik gelóóf zijn beschuldiging niet.

Wie een kuil graaft.

Ds L. Oranje schrijft in „Gron. K.bl." een overdenking over den tekst: ie een kuil graaft, zal daarin vallen (Pred. 10:8a). We lezen:

Volks-exegese kan meerdere malen zeer juist zijn gevonden. Maar het is toch ook niet onmogelijk en ongebeurlijk, dat een bepaalde algemeen aanvaarde uitleg er totaal „naast" is. Zoo schijnt het mij inderdaad gesteld te zijn met den bovengenoemden tekst.

Nietwaar, ieder is hier toch wel dadelijk met z'n uitleg klaar?

Wat zou de Prediker anders hebben bedoeld, dan wat er ook staat in het bekende spreekwoord: „Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in"?

Maar staat dat er nu heusch?

Ik lees van dat „voor een ander" in dezen tekst niets! Ook niet wat er ook maar in de verste verte op lijkt zelfs!

Ik lees alleen maar van een man, wiens gewone dagelijksche werk het is, kuilen te graven, en die nu op een gegeven moment het ongeluk heeft, zelf in zoo'n pas gedolven groeve terecht te komen. Net zoo goed, als er in het vervolg wordt gesproken over gewone ambachtslui, in de uitoefening van hun dagelij ksch werk; een slooper, een sjouwerman en een houthakker.

Willen we ons dus nuchter houden alleen aan wat er staat, dan mogen we dit Gods Woord dan ook niet anders opvatten, dan zóó, dat God ons aanwijzen wil, hoe elk beroep zijn eigen gevaren voor de beoefenaars ervan met zich meebrengt. Gevaren, die alleen door de wijze onderkend en met succes vermeden en bestreden zullen worden, (vs. 10c).

Nooit te oud, om te leeren, zal waarechijnlijk menigeen, met mij, zeggen.

Stervend Buropa.

In „de Nieuwe Eeuw" geeft Ed. Woumser enköte characteristica uit den inhoud van Ivfam Goll, Stervend Europa. Aldus :

Europa is degelijk. En Europa weet aUes. Er bestaan voor Europeesohe geleerden en kantoorbedienden eenvoudig geen raadsels meer. De vivisectie der wetenschap is overal doorgedrongen en legt met onfeilbaar-werkend lancet ook de laatste gehenmen bloot. Men verwondert zioh over niets, zeHs niet over 't feit, dat er mensohen met hersene 'bestaan. Sprookjes werden afgeschaft nu het leven zelf geen sprookje meer bleek te zijn. Het zou tunnen zijn, dat de zon op Philips gloeilampenfabriek was uitgevonden om de Europeanen tegen de duisternis te besöhermen.

Want wij worden beschermd, zwaar beschermd. Er zijn Maden die niet verzuimen een tweeweekelijksohe rubriek aan de gezondheid te wijden, de gezondheid van de Europeesohe ziel inbegrepen. Wij kimnen ons warenhuizen voorstellen waar voor een ditbbeltje •handleidingen beschikbaar worden gesteld om gezond te blüven. Boven gezondheid bestaat eenvoudig geen wet.

Bovendien heeft Europa haast. De uurrecords worden steeds verbeterd, de dooden hoopen zich op, in de ziekenhuizen en de krankzinnigengestichten zijn meer verpleegsters noodig. De dood verschaft werk.

De Mefde is - in Europa im-en exportartikel geworden. Daar zijn handela.ars, 'die door de „liefde" rijk worden. In de bioscoopen sterven voor het eerst de stePfce gevoelens en in de burgerhotels leeren de Europeanen de liefde beschouwen aJs de grofste leugen, die ooit werd uitgedacht. Maar de avondbladen spreken van reinheid des harten en de boeken over volkomen huwelijken vonden nog nooit zooveel koopers. Verveling heeft allen aangegrepen. Uit verveling bemint één man vele vrouwen, uit verveling werkt men, uit verveling werpt de vermoeide Europea.aai zioh onder de expresse naar Marseille.

Rede en Arbeid hebben het Kruis vervangen. De Zondagen worden verslapen. Als er geen arbeid, geen ikoorts is, vervalt de Europeaan tot stompzinnigheid. Anderen schrijven boeken. Het zou hen onmogelijk zijn te leven zonder boeken te schrijven. Zij willen Europa redden. Het zijn de profeten, die den ondergang aankondigen in de hoop hem daardoor tegen te houden. Weer anderen glimlachen en verklaren niets te weten. Zij glimlachen voortdurend en hun glimlach verdwijnt enkel bij hun dood en bij hun slaap. Hun scepsis is het Evangelie van stervend Europa. De groote sport is : zijn gevoelens te verbergen achter sterke maskers. De wereld mag niets weten, de wereld mag de impotentie en het minderwaardigheidscomplex niet kennen, de wereld moet blijven gelooven in de superioriteit van de EnPopeesche cultuur, er ia geen bedrog mogelijk zonder masker.

Parodie? Overdreven? Of rich ting-verkennend?

Het gericht.

Van Ernst Lissauer geeft „De Stroom" dit vers :

'Geweldig dreunt de stem des gerichts, Dooh gij, verdoofden, kunt haar niet 'hooren : 'Gij zult in het zweet uws aangezichts De vrucht, die ik u gaf, verderven. De mensohen hongeren. Maar met koren Zult gij de ketels der stoomschepen stoken. Zij lijden gebrek. Het rottend ooft vergaat. Werp groente de 'gulzige kalk ten vraat! Zy smadhten. Aan 'de struiken rot de thee. Voeder met mais de muilen der zee ! Des rechters wil spreekt over d' aard' Maar gij, gekiemkten, kunt het niet verstaan : Vergaan zult gij in overvloed,

In overvloed zult git vergaan.

Het vers 'draagt tot opschrift: Het jongste gericht van heden.

Houdt „Neveldijk" zich aan de formuliereu?

In Het ZoekHcht schrijft de Redacteur, de heer Joh. de Heer :

Links ligt Durgerd'am en Uitdam. „Die mensohen 'hebben ook niet veel uitzicht, " merkt iemand op ; je ziet maar net de daten van de huizen boven den dijk uitsteken. Ja, dat is ook een typisch kenmerk van Hollanders: als ze eenmaal een dijk gemaakt hebben om hun leven en eigendom te beschermen, gaan ze het liefst achter 'dien dijk wonen en kijken er hun heele leven lang tegen aan, dat kun je ook langs onze groote rivieren waarnemen. De zon kan ternauwernood door 'het aohterraampje van zoo'n 'huis binnenkomen, van verre uitzichten op zee is geen sprake, de dijken zijn er om tegenaan en niet om overheen te zien.

Ik denk dat dit de reden is, dat er in die buurten ook zooveel geestelijke dijkbewoners zün ; zoowel Neveldijkers als andere dijkers. Deze blijven him leven lang maai staren op de dijken van formulieren en termen, 'die hun voorvaderen gebouwd hebben en die voor hun tijd wellicht w-el noodig en goed waren — maar toch in geen geval bestemd waren voor de

nageslachten, om er een zonloos leven te leiden en te verkniezen achter al die eigen^gemaaJkte stelsels en •vormen. Het is in den regel erg zonloos hij ziüke dijfcmenschen en zonder blij uitziöht in de ruimte van Gods igenaderiifcdom en ook zonder het perspectief van de toekomst des Heeren.

Ieder, die de mensdhen in „Neveldijk" kent, zal weten, dat ze juist van de „formulieren" niets hebhen moeten, en dat allemaal maar letterwerk vinden. Die bij de formulieren léven, oCh, 'die zijn zoo blij.

De Kerk een geloofsstuk.

S. Bouma schrijft in Geref. Kerkb. Amsterdam-Ds H. Zuid :

De kerk is eene van de „verborgenheden". Ook zij kan sdleen worden gekend door dengene, die in grooten schroom, omdat hij kent de waanwijsheid en de eigenwülig'heid van zijn hart, des Heeren wet bepeiast aangaande-het mysterie van „de 'kerik in de wereld". Uit de groote kerkelijke verwarriag, die nog steeds grooter blijkt te worden, zuUen we nooit uitkomen, wanneer we niet allen alleen in geloof de verborgenheid des Heeren, die in haar is, weer gaan zien. Ook de kerk is g elo of s-st uk ! De Heere heeft de lijn getrokken, waarlangs haar leven zich heeft te ontwikkelen en die lijn moet door ons worden gezocht en gevolgd, als de verwarring groot en de eigenwiUigheden vele zijn geworden.

Met de kerk, ' die eene „verborgenheid" is, zijn wc niet klaar, door eenvoudig te bepalen, deze of die is de „ware kerk", of door simpel weg alle kerkelijk instituut voor waardeloos te verklaren en te gaan dwepen met de verborgene heilige kerk, de „una sancta". Dat is wel heel nuchter en heel consekwent, en misschien ook wel heel „mystiek", maar daarmede ziüken we alleen maar dieper weg in onze verwarring en verdwijnt al meer het mysterie uit ons geloof en leven.

De kerk een geloofsstuk; we komen zoo langzamerhand weer waar we wezen moeten om den verkenningsweg op te gaaji in den wirwar der Stichtelijke Kerkvertooningen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's