GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kamper Pennevruchten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kamper Pennevruchten.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Behalve de Vlissingsche afscheidspreek hebben Tpe tot dusver van Gispen nog geen geschriften ontmoet. In zijn Kampenschen tijd echter zien we hem ook als schrijver optreden.

Het begon in 1865 met een leerrede over Usalm 20:6—10 op den vijf tig jarigen gedenkdag der overwinning bij Waterloo.

Na de Belgische omwenteling (1830) was, op gedane voorstellen van de Synode der Nederlandsch Hervormde Kerk, door den Koning besloten, dat de Dankdag, of godsdienstige viering der overwinning van Waterloo, voortaan altijd op den derden Zondag der maand Jimi van ieder jaar zou plaats hebben. Of men dit in de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk ook jaarlijks deed, weten we niet. Maar uit Gispens predikatie blijkt wel, dat men het halve-eeuvsrfeest niet onopgemerkt liet voorbijgaan. „Met een gemengd gevoel van verschillende aandoeningen", zoo lezen we in de voorafspraak, „en onder diep besef van veelzijdige behoeften en plichten, die ik thans te vervullen heb, ben ik heden voor u opgetreden. Het is de dag des Heeren. De gemeente gedenkt aan de opstanding baars Heeren uit de dooden, en is samengekomen om Gods Woord te hooren, de sacramenten te gebruiken. God den Heere openlijk aan te roepen, en den armen eene christelijke handreiking te doen. Op dezen dag vooral betaamt het ons van onze booze werken te rusten, den Heere, door Zijn Geest, in ons te laten werken, en alzoo den eeuwigen sabbat in dit leven aan te vangen. Om ons heen zien wij de tenten der ijdelheid zich verheffen, en met het oog op die aanstaande kermisvreugde zou ik u moeten toeroepen: „hebt geene gemeenschap met de onzichtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer". Daarenboven wijst ons de herinnering van dezen dag naar Waterloo terug, waar, voor vijftig jaren, het pleit der volken is beslist, en Nederland, ons geliefd Vaderland, uit eenen groeten nood is verlost. Wat is natuurlijker, dan dat wij den indruk van deze heuglijke gebeurtenis, ook aan de plaats des gebeds, ons niet ontveinzen, en vervuld met ootmoedige dankzegging en blijde herinnering, voor het aangezicht van God verschijnen? — Of zouden wij daartoe niet verplicht zijn? Mij dunkt. Gel., indien er eene gebeurtenis is, waarin kenneilijk de hand van God zich heeft geopenbaard, waarin eene almachtige en alomtegenwooTdige kracht is op te merken, het is de slag van Waterloo, nu juist vijftig jaren geleden. Ik vraag dan ook geene verschooning, wanneer ik, in dit uur, niet uitsluitend op het eene noodige u wijs. Gij wraakt het niet, wanneer ik van de omstandigheden des oogenbliks, zelf doordrongen, tracht partij te trekken voor de zaak van Ghristus, voor het heil van Kerk en Vaderland. Mijne toespraak heeft ten doel u te doen zien, dat God onze behouder is, ©n wij Hem de eer der overwinning moeten geven. Bidden wij, dat ons voornemen gezegend worde, en stelten wij ons voor Zijn heilig aangezicht, om Zijnen grooten Naam met dankzegging te loven". Het thema van de preek luidt: onze christelijke roeping om den Heere te erkennen als onzen Behouder en Verlosser van machtige vijanden. Achtereenvolgens wordt aangetoond, waarom en hoe wij dit moeten doen. — Het is een ernstige tijdpreek. Ze verscheen te Kampen bij S. van Velzen Jz., onder den titel: „De Heere onze Behouder".

In datzelfde jaar 1865, kwam ook te Kampen, bij den uitgever G. Ph. Zalsman, een Hervonningspreek van de pers: Volharden in de Leer", „naar aanleiding" van Handelingen 2:42a. Volharden in de leer der apostelen —• het uitgangspunt der Hervorming, zietdaar de hoofdgedachte van den prediker, die hij dan nader toelicht, door achtereenlvolgens aan te wijzen, hoe die volharding het beginsel der Hervorming ontvouwt; hare kracht verklaart; haar streven rechtvaardigt; hare zegepraal verzekert. De uitwerking van het laatste punt begint aldus: Ja verzekerd is hare zegepraal, indien zij volhardt in de leer der apostelen! Door aan haar beginsel getrouw te blijven zal zij over de dwaling triompheren. Maar, .ook alleen door die getrouwheid. Neen, het is niet genoeg een Hervormde zich te noemen, of de heaS vormde leer te belijden; men moet hervormd zijn in het leven. Het is niet genoeg voor een fcerkge!nootschap den naam en titel der Hervormde Kerk te hebben en hare stoffelijke voorrechten te genieten; de leer zelve der Hervorming moet gehandhaafd, en van de vaderen aan de kinderen overgeleverd worden. Zoo min de Roomsche Kerk roomsch is zonder de leer van den paus, van Maria en de mis, zoo min is een Tcerkgenooïschap de Hervormde Kerk zonder de hervormde leer". Dit wordt dan nader aangetoond uit de „Bijdragen tot de Hervormde leer" enz. van Gispens Bfervormden collega en vriend J. J. van Toorenenbergen. — Verder lezen we hier nog: De zegepraal der Hervorming is verzekerd in de g o d d e 1 ij k h © i d van haar beginsel. Door geen ongeloof of afvaJ. van de zijde der menschen wordt God ontrouw aan het woord Zijner belofte. De vrije kerken, die in het laatst der vorige en in het begin van deze eeuw ontstaan zijn in Schotland, Frankrijk, Zwitserland en Nederland, wat zijn zij anders dan rijsjes uit den afgehouwen tronk van den boom der Hervorming, scheuten uit zijn wortelen, die vrucht dragen? Een Erskine, een Chalmers of Monod, een Vinet of de Cock, moge dan niet gelijk gesteld kunnen worden met een Luther of Cflivijn, het waren toch mannen Gods, door welke de Heere groote dingen heeft tot stand gebracht. De noodlzakelijkheid en wettigheid van het bestaan dieï vrije kerken wordt hoe langer zoo meer erkenid. De Hervorming zal zegepralen, niet door een menigte van belijders, niet idoor het alvermogen of de gunst van den staat; maar door haar beginsel zelve. Duizend malen moge haar menschelijke voirm' veranderen, haar wezen blijft onvemiietigbaar. In dat geloof verdragen wij miskenning en verachting, en zien wij kalm de beroeringen des tijds aan, terwijl wij geloovig staren op het woord Desgenen die niet liegen kan: iet Ik ben met ulieden, aJ de dagen, tot de voleindiging der wereld 1" — Ook hier worden wij weer getroffen door de beslistheid, waarmee Gispen zijn kerkelijk standpunt handhaaft.

Ter nabetrachting op het Heilig Avondmaal en ter herinnering aan de Kerkhervorming in ons vaderland hield hij in 1866 een leerrede over Psalm 103:2, welke het licht zag onder den titel i „Een wekstem tot dankbaarheid", i)

Maar niet slechts in de uitgave van enkele preeken bestond de schriftelijke arbeid van Kampens leeraar. Hij ging nu ook in het „Jaarboekje" schrijven. En zoO' bevat dan het Mengelwerk in den elfden jaargang (1866) o.m. een .opstel: „De Christen en de wereld", door W. , H. Gispen. Reeds de keuze van het onderwerp doet , ons vermoeden, dat de schrijver hier het probleem .aanroert, waarmee hij sedert zijn komst in .Kampen was gaanl worstelen, en dat wij tegenwoordig noemen: de verhouding van christendom en cultuur. Inderdaad is dit hier dan ook het geval, zooals blijkt uit deze opmerkingen: „Het was de romeinsch-grieksche wereld die Paulus op het oog had, als hij de christenen vermaande, haar niet gelijkvormig te worden. Maar is de tegenwoordige wereld wel veel beter dan zij? Terwijl men het christendom van zijn historischen bodem poogt los te rukken, voert men wederom een practisch heidendom in, dat met den christennaam zich tooit. Wie, die Paulus heeft leeren begrijpen, twijfelt er aan of die apostel, indien hij nog leefde, ons hetzelfde zou toeroepen, wat hij, voor eeuwen, den christenen te Rome toeriep: Wordt dezer wereld niet gelijkvormig? Hoe, moeten wij dan uit de wereld gaan, of ons christendom toonen in de ouderwetschö snede van ons kleed of in den vorm van onzen hoed? Geen van beiden! Uit de wereld te gaan is O'nmogelijk, en daarbij in strijd met den wil des Heeren. Ik bid niet, zoo luidt de bede van Jezus, dat Gij hen uit de wereld wegneemt; maar dat Gij hen bewaart van den booze. Met .banden des bloeds zijn wij aan haar gebonden, en .in elke maatschappelijke betrekking komen wij dagelijks met Jiaar in aanraking. Wel heeft men beproefd die .betrekking te vernietigen door een kluizenaars-en kloosterleven, maar daardoor ook eene wereld in het klein geschapen, niet minder goddeloos dan de groote wereld daar buiten. Het is terecht .door iemand gezegd: „menig kluizenaar leeft in de wereld; menig christen, dien de wereld aanschouwt, leeft in de eenzaamheid". Ach, wij aUen dragen eene wereld van zonde in ons eigen hart met ons om, en veel, alles bijna, hangt van de macht dier wereld af. Werd dit beter verstaan en begrepen, men zou bij de christenen ook meer ongelijkvormigheid aan de wereld gewaar worden. Wat aJ droevige twisten en liefdelooze veroordeelingen zouden ons dan gespaard worden; wat tal van kleingeestige, dikwerf bespottelijke aanmerkingen zouden achterwege blijven! Neen, niet de met smaak ingerichte woning, of het met christelijke eerbaarheid gedragen feestkleed van uwen broeder zou u dan ergeren; maar walgen zoudt gij dan van de afgunst, de hebzucht, den laster en de bedilzucht, de onreine begeerlijkbeden en de hoogmoedige nederigheid van uw eigen zonjdig en wereldschgezind hart. Of zou een nederig kleed de waarborg zijn voor een nederig hart? Vanwaar komt het dan. toch, dat de wereld zoo dikwerf smadelijk zich uiüaat over de „fijnen", en huichelarij en vroom bedrog hun verwijt? Is dat altijd geheel ten on.'rechte? Dat de ervaring spreke! Dat de gemeeatei.lijfce en synodale archieven het verkondigen! Maar dat bovenal een iegelijk zijn eigen hart omderzoeke, of hij in waarheid voor God is, wat hij voor de menschen schijnt!"

Opmerking verdient nog, dat Gispen in dit opstej uit Da Costa's „Wachter, wat is er van den nacht? " de berijming aanhaalt van Jesaia 11 en Openbaring 21 en 22, maar daarbij dan de aanteekening voegt: „De schrijver wil met de aanhaling van dit vers niet geacht worden de leer van Christus' lichamelijke wederkomst op aarde te gelooven". Hierbg houde men in het oog, dat de Synode te Franeker in 1863 de leer der wederkomst van den Zaligmaker om 1000 jaren zichtbaar en lichamelijk op aarde te regeeren, als t^gen Gods Woord strijldende verworpen had. De predikanten J. F. Bulens, D. Bieukelaar en ouderling G. J. Hendriks echter, hoewel niet vereenigd met het gevoelen van Jezus' lichamelijke wederkomst op aarde oih 1000 jaren te regeeren, verklaarden toch te moeten protesteeren tegen het besluit der Synode, daar zij niet konden inzien, dat dit gevoelen de hoofdwaarheden der Gereformeerde leer omverwierp, noch daarmee in strijd was, en bijgevolg naar hun overtuiging een ondergeschikte zaak was, niet behoorende tot die welke inbreuk maken op de regelmaat des geloofs, maar meer tot de verklaring der profetieën moet worden gerekend. En op de Synode te Amsterdam in 1866 zou mèt anderen ook Gispen zich aan dit protest van Ds Bulens aansluiten, om 9 jaar later nog, in „De Vrije Kerk" van 1875, blz. 234 te schrijven: „Terwijl de eenj zijn oog vooruitricht naar het Duizendjarig Rijk, ziet de ander terug naar den tijd, toen de Kerk den toon gaf op het gansche gebied van het sociale leven. Beide deze geestesrichtingen, althans onder de protestanten, zoeken hunne sterkte in het profetische woord. Wie van beide daarbij het rechte gezicht op de profetie heeft, zal de toekomst openbaren. Vooreerst zuUen die beide stroomingen der geesten hun gang gaan, zonder door eenige menschelijke macht gestuit te kunnen worden: kerkrechtelijk moet zoo weinig mogelijk gedaan worden. Hoe meer men de z.g. Chiliasten kerkrechtelijk bemoeilijkt, hoe meer dit gevoelen bijval zal vinden. Alleen heeft de kerk de vermaning te behartigen, dat de geesten der profeten den profeten .onderdanig moeten zijn. Niemand heeft het recht nieuwe dogma's te proclameeren in betrekking tot de leer der laatste dingen. En aan de andere zijde mag het onderzoek der profetie niet aan banden worden gelegd. Het eenige wat de kerk dulden kan noch mag is bestrijding van de leer der laatste dingen, gelijk die in de belijdenisschriften omschreven is. Verdere ontwikkeling en aanvulling van die leer is echter niet uitgesloten. Altijd echter moet de prediking niet het onbekende, maar het bekende, het voor allen noodzakelijke op den voorgrond stellen en tot hoofdinhoud hebben. Paulus zegt niet: wij prediken het duizendjarig rijk; maar wij prediken Christus den gekruisten, eene kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft. Dit mogen wij nooit uit het oog verliezeni, en dien eisch mag de kerk nooit loslaten".

Niet alleen in het Jaarboekje, ook in het weekblad „De Bazuin" publiceerde Gispen weldra opstellen. Hij begon daar n.l. ©en verklaring van de XXXVII Geloofsartikelen. En straks, in 1869, gaf hij ze in boekfoxmaat uit, op voorstel van zijn vriend, docent De Cock, aan wien hij ook menigen belangrijken wenk dankte. De voorrede, nog in 1868 geschreven, leidde het werkje aldus bij het christelijk publiek in: „Met de uitgave deaer bladen heeft de schrijver een tweeledig doel. Vooreerst heeft hij de aandacht op de Belijdenis zelve willen vestigen, daar de ondervinding hem heeft geleerd, dat er niet weinig menschen zijn die meenen te weten, wat al of niet' Gereformeerd is, terwijl zij nog nooit de Belijdenis zelve, in haar geheel en met aandacht gelezen hebben. Ten tweede heeft hij eene poging willen wagen om de Belijdenis voor minkundigen toe te lichten en alzoo te doen verstaan. Zooveel mogelijk heeft hij haar zelve laten spreken, door haar uit te leggen en te verklaren. Zoo weinig mogelijk heeft hij er zijne of anderer dogmatiek ingelegd, althans willen inleggen. In hoeverre hij in deze poging geslaagd is, moge het waarheidlievend publiek beslissen. Een ander kan beter de waarde van zijn werk beoordeelem dan hijzelf; maar hoe gebrekkig zijn arbeid zelf ook moge zijn, zijn doel was, in oprechtheid voor den Heere, niet anders dan de Belijdenis der Gereformeerde Kerk meer en beter te doen verstaan door het volk. Hij wenscht dat wij, en onze kinderen, en de kinderen onzer kinderen, het in de Belijdenis uitgedrukte geloof ongeschonden bewaren in een rein geweten voor God, tot aan de komst van onzen Heere Jezus Christus". Het boekje, „Da Geloofsbelijdenis" getiteld, ofschoon naar Dr Kuypers oordeel te Idein van omvang om in den volsten zin des woords een volledige uitlegging te kunnen heeten, . bleef tot op dezen dag in gezegend

gebruik'. Opmerkenswaard is voorts, dat Gispea ook hier meermaten uit de Bijdragen van Van Toorenenbergen citeert.

Het Jaarboekje voor 1870, jaargang 15, bevat weer een opstel van Gispens hand. Nu over „Franoiscus Spiera", als een waarschuwend voorbeeld tegen den afval van het evangelisch geloof en het misbruiken van de leer der vrije genade Gods.

In 1872 verschijnt: „Denkt aan uwe Belijdenis". Een woord aan jeugdige leden der Gemeente na het afleggen hunner Geloofsbelijdenis. „Belijdenis en doop", zoo lezen we hier, „blijven onafscheidelgk verbonden, tenzij iemand mocht willen scheiden wat God te zamen heeft gevoegd, en den doop, in zijne kindsheid ontvangen, openlijk wilde _ herroepen of afzweren. Wie dat echter niet wil, is verplicht om, tot onderscheid vaa jaren gekomen, belijdenis te doen van zijn geloof, opdat het bhjke, dat hij zijnen doop erkent, en zijnen Heer en Zailigmaker belijdt. Wat we als kinderen nog niet verstaan, wordt ons, door opvoeding en onderwijs, in-'zonderheid door de catechisatie, nader verklaard en geleerd. Zijn wij nu zoover gevorderd in del kennis van de leer der waarheid, dat wij onzen doop verstaan, en gelooven wij van harte de waarheid, , die wij belijden, dan doen wij belijdenis; treden zeüfstandig op als leden'der Gemeente, en worden bekwaam geacht om het lichaam des Heeren te onderscheiden en zijn alzoo gerechtigd tot het Heilig Avondmaal, o< m als discipelen van Jezus, des Heeren dood te verkondigen", 't Was destijds een zddzaamheid znlk een gezond-gerefoi-meerde opvatting van het belijdenisdoen te vernemen. Verdetf treft in dit boekje dè .innig-gemoedelijke t'don. Geen wonder, dat het nog altijd aftrek vindt.

Eindelijk noemen we uit de Kamper periode nog een toespraak, gehouden ter gelegenheid van: het 3e Jaarfeest der Christelijke Jongelingsvereeniging „Door liefde bloeiende", te Amsterdam, uitgegeven ten voordeele van de bibliotheek der '\^ereeniging. De toespraak werd uitgesproken op den avond van den 18den Januari 1872 in de Nieuwe Kerk der Christelijke Gereformeerde Gemeente, in wier boezem deze jongelingsvereeniging ontstaan was. Het moet voor Gispen als echt-Amsterdamsche jongen een bijzonder genot geweest zijn voor de jongelingen La de Amsterdamsche gemeente op te treden, . Het was het Geuzenjaar. Aan deze omstandigheid ontleende hij de stof van het woord dat hij ging spreken. De tachtigjarige oorlog, beschouwd uit het christelijk historisch oogpunt, dat was de hoofdgedachte van zijn toespraak. Als opschrift plaatste hij er boven: „Het verbond van Willem van Oranje met den Potentaat der Poteataten". Hij wees er zijn hoorders op, hoe dit verbond 'Wdlleims karakter-en streven in het rechte licht plaatst; het beginsel en de kracht van der vaderen strijd tegen Spanje verklaart; en ons allea, maar inzonderheid onze jongelingen, vermaant, om in die kracht, op maatschappelijk, kerkelijk en godsdienstig gebied, als het nakroost der Geuzen ons te openbaren. Het is een goed gestileerde, wèl gedocumenteerde, echt gereformeerd© en waarlijk ge-©leveerde toespraak.

RULLMANN.


') Mocht iemand in het bezit van deze preek zijn, dan zal men mij een groot genoegen doen haar mij enkele dagen ter leen af te staan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Kamper Pennevruchten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's