GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVIII.

Da antlcbrlst en liet laatste oordeel, Dan. 7.

Daniël 7 teefcent een droomgezicht, waarin vier dieren optreden, die als „koninkrijken" worden verklaard, welke achtereenvolgens op aarde zich vertoonen zullen. Na de teekening van die vier 'dieren volgt d© beschrijving van e©n hemelsch gericht, dat aan de heerschappij der „dieren", d.i. der „koninkrijken" ©en einde maakt, en waarbij met nam© optreedt ©en „mensch©nzoon", di© met de wolken d©s hemels komt, en aan wien nu d© heerschappij tot een eeuwige heerschappij gegeven wordt.

Wij behoeven er ons niet lang bij op te houden, welke dio vier dieren, d.w.z. die vier koninkrijken zijn. Naar ons gevoelen zijn het (evenals in D'an. 2) het Babylonische, Medo-Eerzische, Maoedonisch-Grieksche en Romeinsche rijk. Van bizondere beteekenis is d© vraag, ho© wij t© denken hebben oiver de tien hoornen, waarmee het vierde dier was voorzien, ©n in verband daannee welk© voorstelling wij ons moeten vormen van den „ld©inen hoorn", di© tusschen de tien hoornen oprees, en voor wien drie van de andere hoornen werden' uitgerukt (vs 7, 8). De tien hoornen zijn volg©ns de verklaring die in vs 24 gegeven wordt tien koningen, d.w.z. koninkrijken die uit het vierd© rijt voortkomen. Men heeft het zich nogal eens moeilijk gemaakt om precies een tiental rijken op te sommen die uit het in de vijfde eeuw onzer jaartelling te gronde gegane Ro^meinsche rijk zijn voortgekomen; maar naar alle waarschijnlijkheid moet het getal tien hier niet rekenkundig-nauwkeurig worden verstaan, doch gehouden worden voor een zinnebeeldig-algemeen© uitdrukking voor de totaliteit van rijken ©n machten welke zich uit het Rom©insche rijk ontwikkeld hebben. Er ligt dan tevens deze gedacht© in, dat na het Romeinsche rijk niet weer één machtig, overheerschend rijk zal' komen^ dat de geheele cultuurwereld omspant en aan zich onderwerpt, maar dat er tot aan het wereldeinde steeds een veelheid van rijken zal blijven bestaan, die, ondanks zekere schommeling en verschuiving, elkander tamelijk wel in evenwicht houden. In dezen toestand van internationaal evenwicht zal echter eens nog een belangrij'ke wijziging optreden. Die wijziging wordt aangeduid door de teekening van den „kleinen hoorn", voor wien drie van de andere hoorneen, worden uitgerukt.

Wat is die „kleine hoorn"? Op den voorgrond sta, dat we hier aan een rijk te denken hebben, en niet aan een persoon. Aan ©en rijk: mmers ^s de overige hoornen rijken zijn, moet dit ook met dezen hoorn het geval wezen. Maar welk rijk? Ongetwijfeld moeten we hier denken aan het rijk van den antichrist, van wien hier voor het eerst in de Heilige Schrift gesproken wordt. Dat het over diens rijk gaat, volgt uit de nadere bizonderheden die in vs 8 en in vers 25 worden gegeven. In vs 8 wordt gezegd dat die hoorn had menschenoogen en een menschenmond, en die mond was een mond vol „grootspraak". Ongetwijfeld ziet dit op den regeerder van het bedoelde rijk. Vele uitleggers zijn van meening, dat daarmee dezelfde Antiochus Epiphanes bedoeld wordt, van wien in hfdst. 8 en in hfdst. 11 gesproken wordt. Met name gronden zij dit gevoelen op het feit, dat in 8:9 Antiochus Epiphanes ook als een „kleine hoorn" wordt aangeduid; en voorts op de overeenkomst in beider optreden. Gevolg hiervan is echter dat zij dan ook de vier rij'ken heel anders moeten opvatten; en dat zij zeker in het vierde niet het Romeinsche rijk kunnen zien. Daardoor ontstaan evenwel voor de verklaring allerlei moeilijkheden, die deze uitleggers niet op bevredigende wijze kunnen t© boven komen. Wij zullen ons daarbij niet ophouden. W© willen er alleen op wijzen, dat, al mogen er inderdaad belangrijk© punten van over-©©nkomst bestaan tusschen den hoorn uit D'an. 8 en dien uit Dan. 7, er anderzijds toch ook wel weer zoodanige punten van verschil zijn, dat er geen dwingende noodzaak is om beide te vereenzelvigen. En-daar er geno'ögzame gro'nden zijn om in het vierde dier van hfdst. 7 het Romeinsche rijk t© zien, moeten wij vasthouden, dat de „kleine hoorn" in dit hoofdstuk niet Antiochus Epiphanes is. Die 0'V©r©©nkomst in d© t©ekening is dan hieruit t© verklaren, dat deze goddelooze Joden-vijand te beschouwen is als het voorbeeld en type van den antichrist. In vers 25 vernemen wij allereerst iets naders omtrent de „grootspraak", waarvan de mond van den „kleinen hoorn" vol is; het zijn woorden „tegen den Allerhoiogste", d.w.z. uitingen van drieste vijandschap teigen God, brutale Godslasteringen. Verder hooren wij ook dat die hoorn vijandig optreedt tegen d© „heiligen". Wie dat zijn, daarover moeten wij even nader handelen.

Reeds in vs 18 worden deze „heiligen" genoemd. Ze heeten „heiligen des Allerhoogsten". In onze Statenvertaling worden ze genoemd „heiligen der hooge plaatsen". D'it woord „plaatsen" wordt in het oorspronkelijk© niet gevonden, en er is ook geen enkel© r©den om aan „plaatsen" t© denken; er staat alleen het meervoud van het bijvoeglijk naamwoo'rd „hoog", en dit meervoud is als een z.g. intensiteits-meervoud te beschouwen, ter aanduiding van „den Allerhoogste". D'ie „heiligen" worden zoo geteekend als het bizonder eigendom van den Allerhoogst©, als Hem in het bizonder toegewijd. So-mmige uitleggers hebben gemeend dat onder deze „heiligen" bepaald d© Joden zouden te verstaan zijn. Dat is in ieder geval de opvatting van hen, di© ook in hfdst. 7 bij den „kleinen hoorn" aan Antiochus Epiphanes denken. Maar dat zou ook d© g©dacht© kunnen zijn van voorstanders der Chiliastische opvatting, die tegen het wereldeinde een nationaal Israëlietisch rijk verwachten. Daarom moeten we er de aandacht op vestigen, dat in den geheelen tekst geen woord te vinden is, dat als een bepaalde aanduiding van het Joodsche volk zou te beschouwen zijn. Het is in hoog© mate opvallend, dat nóch de naam Israël of Jakob gebruikt wordt, noch van h©t volk of het land gesproken wordt. De b©teekenis hiervan ziet men vooral, wanneer men dit hoofdstuk vergelijkt met andere gedeelten uit het boek Daniël, b.v. 2:25, 3:12, 5:13, 6:14, waar telkens sprake is van de ballingen uit Juda; of 8:9, 11:16, 41, waar sprak© is van het Sieraad en het Sieraadsland; en zoo ook 8:24, waar van het heilige volk sprake is, of 11:32, 33 waar althans het volk genoemd wordt. Zelfs ontbreekt iedere heen wijzing van indirectcn aard naar het Joodsche volk, zooals de vermelding van tempel of offerdienst (gelijk in 8:11—13 en 11:31). Wij mogen dus veihg concludeeren, dat de tekst niet den minsten grond biedt om speciaal aan de Joden te denken. En wij zuDen dus in het algemeen aan de uitverkorenen Gods moeten denken; in de eerste plaats zullen natuurlijk Daniël en zijne volksgenooten aan de vromen uit Israël hebben gedacht, maar bedoeld zijn ongetwijfeld all© kinderen Gods die ten tijde van den antichrist zullen leven. Deze zxdlen het in dien bangen tijd wel heel hard te verantwoorden hebben. Van bizondere beteekenis is het werkwoord dat gebruikt wordt om de vervolging van de „heiligen" aan te duiden. Het beteekent eigenlijk „verslijten", en ZOO' wordt het dan ook wel gebruikt van het afbeulen van menschen, die door voortdurende harde bejegening worden „versleten". Dat woord wijst dus op de langdurigheid ©n stelselmatigheid van de vervolging die in staat is oju zelfs de sterksten af t© matten ©n d© taaiste kracht te breken. De wijze waarop de Sovjet-regeeriiig in Rusland tegen allen godsdienst optreedt, doet aan zulk een „verslijten" van de menschen denken. Wij moeten daarin wel een voorspel zien van de wijze waarop eenmaal d© antichrist teg©n het geloof woeden zal.

Nog een derde ding dat van den „kleinen hoorn", den antichrist, in vs 25 wordt gezegd is, dat hij „tijden en wet" zal willen veranderen. Sommigen denken hier aan Joodsche feesten en de Joodsche wet. Maar de gebruikte woorden dragen een zeer algemeen karakter en hebben niet oen specifiek-religieuze beteekenis. Hoofdstuk 7 behoort tot het Arameesche gedeelte van het boek Daniël, en in de Arameesche stukken der Heilige Schrift (die we behalve in Daniël ooik in het boek Ezra aantreffen) wordt het woord „tijd", dat hier gebezigd wordt, nooit gebruikt om een godsdienstig feest aan te duiden; wat het woord „wet" aangaat, dit wordt in die Arameesche stukken ook wt'l gebruikt van de Mozaïsch© wet, maar daarnaast eveneens, en in het boek Daniël bij voorkeur, van profane wetten. De bedoeling zal wel zijn, dat de

antichrist zal pogen het beloop der wereldgeschiedenis naar zijn believen om te zetten, ©n dat hij insgelijks in de geld©nde wetten en ordeningen een revolutionairen ommekeer zal zoeken t© w©eg te brengen. Daar zal dan wel acliter zitten de zucht om alle sporen van Christelij'fcen invloed uit het culluur-leven der volk©r©n te bannen, zooals wij dat alweer heden ten dage in Rusland opmerken.

Wij keeren nu terug tot de wijziging in den internationalen toestand die van het optred©n van het rijk van den antichrist het gevolg zal zijn: drie hoornen zullen er voor dien ©enen hoorn worden uitgerukt. Wat beteekent dit? Dat het den antichrist zal gelukken een veel grootere concentratie van macht in het volkerenleven tot stand t© brengen dan ooit sedert den val van het Romeinsche rijk mogelijk bleek. Het getal drie zal nu wel evenmin rekenkundig-nauwkeurig te nemen zijïi als liet getal tien; maar 't zegt ons dat het rijt van den antichrist een zeer aanzienlij'k deel van het internationale leven in beslag zal nemen: wel op een derde van d© cultuur-wereld zal hij de hand weten t© leggen.

Echter, zijn rijk beteekent d© nadering van het einde. Er wordt een eigenaardig© tijdsbepaling gegeven voor den duur van zijn vervolging: een tijd, en tijden, en een gedeelte ©ens. tij ds" oif liever: een tijdruimte, en tijdruimten, en de helft van ©en tijdruimte". Wij willen onze lezers niet ophouden met de verschillende verklaringen di© hiervan gegeven worden, en all©©n zeggen hoe wij meenen dat deze tijdsbepaling het b©st kan worden opgevat. Het ligt voor de hand dat niet een nauwkeurig bepaalde tijd wordt aangegeven; waartoe anders de keuze van het onbepaald© woord „tijdruimte"? Verder verdient bet de aandacbt, dat bet tweede een verdubbeling is van bet eerst© en bet, derde een balVeering daarvan. Eerst zal het met de vervolging van d© geloovigen onder den antichrist in stijgende lijn gaan: p een periode van vervolging, welk© de vromen smachtend naar het eind© doet verlangen, zal nog een tweed© periode, langer en bitterder dan de ©erstei, volgen; en zelfs dan is er bet eind© ni©t, en nog ©©n derde p©riod© van vervolging br©©kt aan. Maar dan komt ook snel ©en keer: ls di© derde periode nog maar nauwelijfcs is begonnen zal z© plotseling worden afgebrolcen door het eindgericht. Dan zal des H©ilands woord in vervulling gaan: om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden" (Matth. 24:22).

Van dat eindgericht spreekt vs 9—14, w. vs 26, 27. H©t vangt aan met de berechting van den „kleinen boom" en van bet vierde dier op welks kop die boom groeide. De heerschappij van den antichrist neemt ©en smadelij'k eind©, ©n daarmee komt ook tegelij'k een einde aan alle wereldsche heerschappij, die uit het leven der volkeren opkomt, jn de plaats daarvan komt thans de heerschappij aan de „heiligen", die door den antichrist zoo bitter zijn vervolgd. Dat is ©en beerschappij die zij uitoefenen met en door den „mem-schenzoon", die op de wolken des hemels verschijnt. Deze „mensebenzoon" is onze Heere Jezus Christus (zi© Matth. 26:64). Hier wordt dus geteekend het e©uwig glorierijk, dat met het laatste oord©©l aanbreken zal.

Het is duidelijk, dat Dan. 7 ons geen aanleiding geeft om te denken aan een ander dan bet bemelsch glorierijk. Want dit rijk komt na bet optreden van dan antichrist, en gelijktijdig met het eindigen van all© heerschappij' op aarde. Van een duizendjarig rijk, zooals de Chiliasten verwachten, is hier in ©Ik g©val geen sprake.

Wij moeten nu nog ©en enkel woord zeggen over de beide antwoorden, die D'aniël volgens 12:7 en 12:9—13 ontvangen beeft.

ïn D'an. 12:7 trekt bet onze aandacht, dat d© tijdsbepaling, die de staatsman-ziener in antwoord op zijn vraag naar den duur van d© wonderlijke dingen di© hij beeft vernomen ontvangt, precies dezelfde is • als die van den duur der vervolging onder den antichrist: een tijdruimte, tijdruimtien en een helft". Hoe is het mogelijk, dat voor bet woeden van Antiocbus Epiphanes dezelfde tijdsbepaling wordt gegeven als voor de vervolging onder den antichrist? We hebben gezien dat er ©en zekere overeenkomstigheid is tusschen de teekening van den geweldigen Joden-vervolger en di© van den antichrist, en dat deze overeenkomstigheid hiei-uit te verklaren is dat Antiocbus is te beschouwen als type en voorbeeld van den antichrist. Daaruit is ook t© v©rklaren dat voor den duur van beider vervolging dezelfde tijdsbepaling gegeven wordt. En dit hgt te meer voor de hand, waar d© aankondiging van bet optreden van Antiocbus in Dan. 12:2, 3 geleid heeft tot de heenwij'zing naar de opstanding ten jongsten dage en de eeuwig© beerlijkheid die het deel der zaligen wezen zal. Zoo wordt èn zakelijk èn chronologisch het verband tusschen beide gelegd.

Behalve deze tijdsbepaling trekt verder onze aandacbt bet slot van vs 7. Dat beeft aan de uitleggers al heel wat moeit© bezorgd. O.i. moeten de woorden aldus worden vertaald: „en als d© Moker aan de macht van het heilig© volk ©en eind© zou maken al d©ze dingen ten ©inde zouden komen". De „Moker" is dan ©en soort van zinnebeeldig© benaming, waarmee bier in de eerst© plaats Antiocbus wordt bedoeld. En de zin van d© woorden is: als de verdrukking haar hoogte^ punt bereikt, zoodat het Joodsche volk dreigt v©rnietigd te worden, dan komt ze aan ©en eind; dus zooveel als: wanneer de nood op 't hoogst is, zal , de .redding nabij wezen. Het gebruik van den zinnebeeldigen naam „d© Moker" zal dan verder ook hieruit verklaard moeten worden, dat deze evengoed op den antichrist , als op Antiocbus van toepassing is: van beide geldt hetz©lfde: wanneer z© bun hardste slagen toebrengen, is bet moment spoedig daar dat ze zelf verbroken zullen worden. Zoo sluit dit slot voortreffelijk bij de genoemd© ! tijdsbepahng aan. j

En wat het tweed© antwoord betreft, in Dan. 12:9—13, dat bevat allereerst een vermaning aan Dianiël om niet v©rd©r t© vragen: as bij de vervuEing zal de overeenstemming tusschen profetie en werkelijkheid worden gezien, en pas dan zal de tijd nauwkeurig worden gekend; aan het einde zal dus het antwoord op de gedane vraag, maar ook dan eerst, vanzelf gegeven worden. Die profetie zal overigens baar werk wel doen: ij zal ©en zegen zijn voor de godvruchtigen, di© haar op den duur boe langer boe beter zullen verstaan; maar de goddeloozen zullen er niets van verstaan.

Daarop volgen dan in vs 11 en 12 nog ©en tweetal tijdsbepalingen, di© beide nog weer betrekking hebben op Antiocbus. Wij zullen ons niet verdiepen in al de vragen di© zich aan deze tijdsbepalingen vastlmoopen. Zeker is dat het beginpunt te zoeken is bij d© staking van den Joodschen ©eredienst en de oprichting van het gruwel-altaar ter ©ere van Zeus Olympios, waarover w© r©©ds eerder hebben gesproken, naar aanleiding van Dan. 8:11, 13 en 11:31. De eerste termijn, 1290 dagen, loopt waarschijnlijk wel tot aan den dood van Antiocbus, die in ieder geval niet al te lang na bet herstel van den ©eredienst door Judas den; Makkabeeër moet hebben plaats gevonden (den juisten datum kennen wij niet). D© tweede termijn, 1336 dagen, bewijst dat ©r nog 45 dagen later in de historie der Joden een nieuwe gebeurtenis van vreugdevol karakter zal plaats hebben. Welke dat echter is, kunnen wij bij den tegenwoordigen stand van onze kennis niet zeggen.

Eindelijk wordt nog ©en laatste woord tot Daniël persoonlijk gericht: hem, den reeds hoogbejaarden staatsman, wordt aangekondigd dat bet einde van zijn leven nadert; dan zal ook bij rusten in het graf tot den dag der opstanding, aan bet ©inde der dagen, waarop bij V6rrijz©n zal tot zijn lot, d.w.z. tot de zaligheid welke God hem als zijn lot b©©ft bereid.

De slotsom van ons onderzoek is derhalve, dat Daniël een wijd vergezicht heeft ontvangen op de toekomst van zijn volk; ja dat de horizon zich voor hem beeft verschoven tot aan het eind© der dagen; maar dat in boel dat vergezicht geen sprak© is van een duizendjarig rijk, of van ©en bizond©re toekomst voor de Joden, na hun ondergang door toedoen van de Romeinen. Integendeel, aan D: aniël wordt aangekondigd dat in dien ondergang door God „effen rekening" wordt gemaakt met zijn volk; doch dat de genade-bedeeling Gods niet wordt afgebroken, maar voortgezet in d© gemeente des Nieuwen Verbonds, tot aan het einde der dagen. Ook die gemeente des Nieuwen Verbonds zal ©ennaal een zwaren tijd hebben door te maken, geijk het Joodsche volk onder Antiocbus, n.I. onder en antichrist, van wien Antiocbus typ© en vooreeld is; maar zij zal eveneens heerlijke verlossing inden, en dan zal ingaan het eeuwig glorierijk, aaraan nimmer een einde komt.

G. Ch. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's