GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onbevredigende bestrijding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onbevredigende bestrijding.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Antwoord aan den Heer I. Stap.)

VII. (Slot.)

(Slotwoord.)

Wanneer wij al deze uitspraken van een man als Dr de Moor lezen, dan vragen wij ons af, o.m., of misschien het geringe gezag, hetwelk de Kerk thans heeft op velerlei terrein, mede een gevolg is hiervan, dat vele ambtsdragers zich misschien wat al te soepel hebben geschikt naar de meening en het streven van hen, die zoo netjes terreinen] willen afbakenen, dat er te veel vaagheden en algemeenheden worden verkondigd, die' de tronwe hoorders, die in de prediking nog iets anders willen zien dan een theologisch-exegetisch lesje, „rechtmatige ergernis" geven. En zoO' verstaan wij ook, dat De Moor moest klagen in de boven reeds geciteerde passage (bl'z. 78):

„Ik weet, dat dit woord vaak niet meer dan een klank is, en ik toorn daartegen."

„Ik toom daartegen". Én om nu zoo volledig mogelijk te zijn en niet achteraf z.g. weerlegd te worden door hen, die mijn meening tegenstaan, wil ik ook nog even het volgende citaat aanhalen (blz. 123):

„Maar wij gelooven toch niet, dat onze belijdenis spoedig een 38ste artikel over het voldoende loon en een 39ste over het verkeerde der trustvorming zal rijker worden. Daartoe is onze christelijke studie der oeconomie nog te zeer in de kinderschoenen. En ook zal de Kerk o.i. wijs doen door zich in deze dingen zoo min mogelijk uit te spreken in bijzonderheden. Zij blijve bij het algemeene, dat voor eiken tijd naar behoefte kan worden toegepast, en zij brenge altoos weer den vollen rijkdom van het Woord, dat meer dan alle bisschoppelijke verklaringen „levend en krachtig is, en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, en doorgaat tot de verdeeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen on des mergs, en is een oordeeler der gedachten en der overleggingen des harten". Want al de van God ingegeven schrift is „nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust"."

Hen, die mochten meenen, dat deze regelen weer ingaan tegen de boven gegeven citaten, weedeg ik met de opmerking, dat De Moor een veel te „einheitliche" geest was om zichzelf zoo, in één referaat, tegen te spreken. En wie meent, dat dezQ regelen dan wel ingaan tegen mijn opvatting, verzoek ik acht te geven op het gansohe verband, zooals dit jeeds uit het woord „trustvorming" volgt. Over dergelijke verschijnselen in het maatschappelijke leven zal de Kerk inderdaad zeer voorzichtig moeten oordeelen. Zij zal voorzeker hebben te denken aan de fouten in 'het verleden, zooals door de (Roomsche) Kerk vroeger, begaan, toen die den handel en het rente-beding in 'den ban deed, om tegelijk toch ook weer met dankbaarheid te erkennen, dat het niet in het minst aan een theoloog als Calvijn is te danken geweest, dat op deze en andere punten nieuw en duidelijker licht is gevallen.

Er zouden nog veel meer citaten uit dit werk) van De Moor te geven zijn. Ik volsta met de hier genoemde en wil d§in verder aandringen op een ernstige studie vaii dit breede referaat.

Vervolgens roepen wij het oordeel van Dr K. Schilder in. Wie kunnen allereerst, zonder oiteeren, verwijzen naar de jongste jaargangen van dit blad; de lezers kunnen zich daarvan op de hoogte hebben gesteld. Met nadruk wil ik noemen het artikel „De Kerk in het slop" (De Ref. van. 29 Jan. 1932). Citeeren doen we hem uit zijn jongste geschrift, boeven reeds genoemd, over „Jezus Christus en het Cultuurleven": (blz. 256/7)

„Tegenwoordig wordt in onze alle verbanden uiteenrukkende wereld meestal de cultuur gescheiden van de religie, althans, scherp daartegen afgegrensd. Maar van den beginne is het alzoo niet geweest. Want religie is geen „provincie" in het ieven, en geen aparte functie van het „gemoed", en geen geïsoleerde verrichting van een stichtelijk clubje van menschen, gedurende een fragment van 's menschen levenstijd. Neen, religie, beter gezegd: de dienst van God, is: in alles Zijn Vv'il te volbrengen."

Men zou nog kunnen zeggen: hier wo-rdt van religie, niet van de Kerk gesproken en die „religie", wel, die wordt ook onderhouden doox onze Christelijke juristen enz. Zeker, dat moet óók. Niemand toch beweert dat het op de predikanten alleen moet aankomen: Maar voor wie het dan zeer bepaald geformuleerd wil zien, die leze op blz. 279:

„De Kerk alleen verbindt hen tot een onverbrekelijke gemeenschap, en leert de normen voor alle levensverbanden, ook buiten de Kerk.. De Kerk alleen als draagster van Gods Woord, kan in een volksgemeenschap nonnen geven, en zóó in dat volksleven weer openbaar doen - \vorden, wat in dat leven naar eigen aard zich aan rijkdom kan ontplooien."

Blz. 280:

„De Kerk mag, o neen, niet eens de kleinste cultuurkracht zijn; maar zij móét de grootste cultuurmacht zijn. Zij is de bruid van Christus, dat is van zulk een Bruidegom, die voor zich zelf, en voor Zijn God, laat samenstroomen al de glorie van de volkeren, en die een stad bouwt van de schoonste symmetrie: vandaar die kubus-vorm in het beeld van 't nieuw Jei-uzalem."^

Aandacht verdient ook hetgeen geschreven is dooT Dr G. C. Berkouwer in de „Watergraafsmeersche Kerkbode", (overgenomen in „De Ref, " van 24 Maart 1933, — Persschouw — waaruit ik citeer):

„We bedoelen dit gevaar, dat men op grond van een niet nader geanalyseerde scheiding van kerk en allerlei levensterreinen het de kerk gaat kwalijk nemen, wanneer ze zich over allerlei kwesties positief uitspreekt."

„... Want dat standpunt dringt de kerk langzaam maar zeker uit het volle, werkelijke leven weg.

„Ze houdt nog wel haar beteekenis, o ja maar ze heeft haar eigen terrein en dat eigen terrein, dat is: de ziel, het hart, het innerlijke leven, de vrede, enz., enz.

„Een dergelijke opvatting echter heeft hoegenaamd niets met de gedachte van de souvereiniteit in eigen kring te maken."

En verder nog:

„En daarom, omdat de kerk staat tegenover dien eenen mensch in z'n werkelijke bestaan, kan ze dat terrein niet onaangeroerd laten liggen.

„Maar we gevoelen wel, hier — bij dit voorbeeld — wordt de strijd nog niet zoo levendig. Als echter de kwestie gesteld wordt met andere voorbeelden, dan pas komen de pennen los. Maar nu moet juist hier geconstateerd worden dat ook bij andere voorbeelden het probleem blijft. We kunnen eiken dag hooren spreken over revolutionaire tendenzen, die in allerlei overtuigingen verborgen liggen. En als die tendenzen nog niet zijn uitgegroeid, hebben we er dan niets mee te maken?

„Wel met de consequentie, maar niet met het beginsel? "

Opnieuw citeeren wij Prof. Dr H. .Bavinck. Deze schreef in , , Magnalia De'i" (Kampen, 1909), bl. 615:

„Maar bovendien heeft God nog voor een ambtelijke bediening van dat woord zorggedragen; Hij gaf en geeft bij den voortduur herders en leeraars, ... die dat woord bedienen moeten... in aansluiting aan de behoeften van ieder volk en van eiken t ij d, van iedere Gemeente en van elk geloovige in het bijzonder" (spatiëering van mij, A. S.).

Valt de vraag, of een staking en uitsluiting geoorloofd zijn buiten het kader van dezen tijd en niet onder de behoeften van den geloovigen, arbeider of patroon ?

En tenslotte mogen wij tegen den Heer Stap aanvoeren zijn eigen „Grereformeerd Jongelingsblad". D'e eind-redacteur, de heer P; . van Nes, heeft in het nummer van 18/11/1932 met groote waardeering en instemming melding gemaakt van „Dr Kuypers baanbrekende arbeid", waardoor deze, mèt „ons protestantsch-christelijk volksdeel", met recht tegen de sociaal-democraten mocht zeggea, dat niet deze de eer wegdragen van veel verbeteringen op sociaal gebied, doch dat, reeds voordat „er ook maar één sociaal-democraat in het publiek daarvoor pleitte", onze menschen en dan ook in bet bijzonder Dr Kuyper daarvoor zijn opgekomen. En hij citeert daarbij de volgende woorden, door Dr A. Kuyper geschreven in 1871 (zie blz. - 195 in het bovengenoemde nummer):

„Het verraadt geestesarmoe, als de Kerk van Christus de levensvragen van den dag niet onder de oogen durft zien. Toch durfde zij dat tot dusver niet; on daarvan maakt dit kernachtig geschriftje haar zeer terecht een hoogsternstig verwijt. Een levensvraag kan, juist wijl zij een levensvraag is, nooit buiten het terrein van haar werkzaamheid liggen Elke levensvraag toch, en bovenal het „vraagstuk van den arbeider", ontstaat door een nood, een ellende, een jammer, en is dus een vrage naar den genezenden balsem voor een pijnlijke wonde van ons mensehelijk leven. Hoe wil men zich dan een Kerk van Christus denken, zonder hart voor zulk een lijden en zonder den innerlijken drang, om haar Heiland, dien ze aanbidt, ook hier in de majesteit Zijner reddende heilaanbrengende liefde te doen schitteren? "

Wij zouden wiUeïi vragen of de Heer Stap, als hij de werkstaking e.d. buiten de bemoeienissen der Kerk wil houden, zulk een staking niet rekent tot de , , levensvragen", waarvan, naar D'r Kuypers woord, de kerk er geen enkele mag laten liggen.

De geachte schrijver in het Jongelingsblad, die dit citaat ons gaf, teekent daarbij niet aan, dat hij de opvatting van Dr Kuyper onjuist acht. Integendeel, zijn artikel getuigt van groote waardeering voor het initiatief van Dr Kuyper.

Uit onze opmerkingen is gebleken, dat wij in zulk een waardeering zeker niet achterstaan, maar wij meenen dan ook toch wel aanleiding te hebben den Heer Stap in overweging te geven na te gaan in hoeverre zijn opvatting al dan niet afwijkt van hetgeen zijn medewerker, de Heer van Nes niet alleen, maar ook de theoloog Dr Kuyper niet slechts heeft gepredikt, maar ook practisch in zijn leven beeft toegepast. W, ant niet alleen dat Dr Kuyper iets gezegd heeft tot de Kerk om dan zelf meer op het poMtieke terrein werkzaam te zijn; neen, ook op den kansel zelf „zweeg Dr Kuyper van deze dingen niet", zooals de Heer van Nes dan in hetzelfde artikel met een nieuw citaat ons mededeelt.

DAT' de Kerk t.a.v. óók het stakings-vraagstuk een taak heeft, hoop ik hierboven wel te hebben aangetoond als niet maar een particuliere opvatting van mij. Dit is het voornaamste; op dit primaire begrip zullen wij het eerst samen eens moeten worden. Vanzelfsprekend is daarna direct van belang, HOE zij deze taak zal aanvatten. Men sta mij toe, dat ik daarop nu hier niet inga. Wiant, zoolang het primaire nog in twijfel getrokken wordt, heeft het weinig zin, over het secundaire te spreken.

Ik sluit met de volgende conclusies:

De Kerk, als de draagster van de openbaring Gods, welke wij erkennen te zijn richtsnoer voor de bepaling van onze levenshouding, mag niet verdrongen worden en mag zich niet laten verdringen van eenig terrein, waarop eenig lid der Kerk gevaar zou loopen met Gods wetten in conflict te komen.

De Kerk zelve zal hebben uit te maken of bepaalde vraagstukken al of niet het geloofs-leven van hare leden kunnen raken en mitsdien ook haar belangstelling vereischen. Derden, die hun meening aan de predikanten zouden opdringen, kunnen de ambtsdragers niet ontheffen van hunne aansprakelijklieid voor het bloed dergenen, die aan hun zorgen zijn toevertrouwd.

Elk mensch, hetzij patroon, hetzij arbeider, heeft, ook in het vraagstuk van zijn dagelijksche roeping, te maken met Gods wetten, hem persoonlijk gesteld en draagt dus ook een persoonlijke verantwoordelijkheid jegens God.

Het vraagstuk van uitsluiten of staken_, ligt niet aan den omtrek van het leven, maar raakt de kern daarvan, omdat zij raakt de verhouding waarin elk mensch rechtstreeks tegenover God staat. Het is geen technisch vraagstuk zooals trustvorming (zie boven De Moor), e.d., maar een direct het geloofs-leven rakende daad van elk mensch individueel.

De leiding, welke van den Heer Stap e.a. uitgaat, zoowel in het stakings-vraagstuk, als in dat van de taak van de Kerk, mag niet aanvaard en moet verworpen worden, totdat aan de Schrift ontleende argumenten worden aangevoerd, die van ongelijk overtuigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Onbevredigende bestrijding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's