GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ckristns in de „bijbsische geschiedenis".

Het zij me vergund, mede in verband met wat ik verleden week aanhaalde uit „Onze Vacatures", een verslag van een door mij voor „Gereformeerd Schoolverband" gehouden rede over den Christus in de bijbelsche geschiedenis hier te ontleenen aan het dagblad ifDe Rotterdammer":

Spr. begon zijn rede met de opmerking dat hij de moeilijkheden, waarvoor de Gereformeerde Paedagoog staat inzake het vertellen van de „Bijbelsohe geschiedenis" aan zijn leerlingen, niet behandelen zal, voor zoover het kwesties van zuivere paedagogiek zijn. Immers, het is eerst noodig, dat alle belijders, ongeacht tot welke „faculteit" zij benoOTeSpiiet eens zijiT ari s" belijders over de groote lijnen, die ons Christelijk geloof hier dient te trekken. Eerst daarna kan de theoloog, de homileet, de paedagoog, ieder voor zich, dit gemeengoed der Christelijke belijdenis meebrengen tot zijn speciale vakwerkzaamheid, en hetgeen hij als plicht voor zich heeft erkend, ook langs wetenschappelijken weg indenken, en voor de eigen vak-praxis zich ermee bezighouden.

Dit klemt te meer, omdat wat Prof. Noordtzij in zijn brochure over „De Geschiedenis der Godsopenbaring op onze scholen" verdedigt, voorzoover het spr.'s onderwerp reiakt, ons voor de werkelijkheid plEiatst, dat, indien Prof. Noordtzij's standpunt juist is, er in meer dan één opzicht nog pionierswerk verricht moet worden, omdat de bestaande handboeken inzake de bijbelsche geschiedenis nog veel te weinig hebben kunnen rekenen met in den laatsten tijd door Prof. Noordtzij, en reeds eerder door spr. zelf, verdedigde izichten inzake het karakter der Bijbelsche geschiedenis.

Hierna ging spr. enkele der nieuwere opvattingen na, die er omtrent het wezen en de waarde der „geschiedenis" heerschen, en merkte op, dat met name de opvattingen van Windelband, later van H. Rickert, inzake geschiedenis (wetenschap), hoewel ze onaannemelijk zijn, toch een aanknoopingspunt bieden voor een iespreking van het iegrip „geschiedenis" naar het Gereformeerde belijden.

Spr. ging na, in hoeverre hun probleemstelling „anregend" kon zijn voor het denken van Gereformeerden, maar hoe ook de fout daarin door de belijd denis van deze laatsten overwonnen werd, in thetischen zin. Met name wat den samenhang betreft tusschen „natuur" en „geschiedenis".

Van het algemeene vervolgens tot het bijzondere komende, sprak Dr Schilder over de „Bijbelsche geschiedenis", toonde aan, in hoeverre zij met „andere" geschiedenis verbonden is, en zich daarvan onderscheidt, en bezag de heel aparte bedoeling van den bijbel, als hij „geschiedenis" verhaalt. Aangetoond werd waarom, en op welke manier, de bijbelsche geschiedbeschrijving zich absoluut onderscheidt (voor wie eenmaal gelooft in de eenheid der Schrift) van aUe andere geschiedbeschrijving; ook hier ging spr. uit van het „vooroordeel" van het „geloof", dat óók over aard en doel van de geschiedbeschrijving van den Bijbel oordeelt, niet langs den weg van „neutraal" onderzoek, doch langs dien van aanvaarding der Schrift als Woord van God.

Hierna werd breed gesproken over den „Christus" (niet „Jezus") in de geschiedenis, die de Bijbel verhaalt, over Christus' plaats in de geschiedenis der openbaring en des heils, over Hem in zijn messiaansche ambt, en over de in het licht van Gods met betrekking tot den Christus genomen besluiten onmiddellijk duidelijk wordende eenheid van Oud-en Nieuw-Testament, gelijk deze o.m. gezien wordt in den Christus.

In dit verband wees spr. erop, dat voor het Gereformeerde belijden de Christus de eenheid der Schriften is, dat uit Hem de van alle andere historiebeschrijving onderscheiden geschiedbeschrijving der Schrift verklaarbaar wordt, en trok daaruit voor het onderwijs van de geschiedenis, die de Bijbel gaf, conclusies, die, met erkenning van het verschil tusschen prediking en schoolonderrioht, overeenkomstig waren aan spr.'s opmerkingen, in „De Reformatie" voor enkele jaren gegeven over de „historische stoffen"' in de prediking. Opgekomen werd tegen het uiteenrukken van de „heilige" „geschiedenis" in zooveel geschiedenis sen, tegen het maken van „typen" van den Christus langs den weg van eigen fantasie, tegen het oplossen van de geschiedenis der Schrift in monumenta ecclesiae, of in bekeeringsverhalen, of in dramatische teekeningen van Gods incidenteele worstelingen tegen machten van zonde, of in heldenberichten over geloofshelden met hun worsteling. Tenslotte moet het de Christus zijn, en moet achter Hèm daa gezien worden Gods raad (alvorens de paedagoog zelf kan gereed zijn om te beginnen), die, wijl God in Hem zich openbaart, de „stof" is, telkens weer. Zoo wordt het onderwijs theocentrisch, maar dan daarbij christologisch.

Spreker gaf enkele practische voorbeelden om te doen zien, hoe, als men eenmaal zich a priori voor deze taak om des geloofs wille stelt, eenerzijds den paedagoog veel moeilijkheden wachten (vooral nu er nog haast geen werken bestaan, die dezen kant consequent uit willen), maar ook anderzijds het onderwijs winnen zal aan diepte, en (dit tegen veler verwachting in) aan eenvoud, en aan „stichting", ook in het wekken van eerbied bij het kind voor wat het nog dagelijks om zich heen gebeuren ziet in kerk en koninkrijk Gods. Met een korte aanduiding van het verschil, dat zou toe te passen zijn (op grond van de Schrift zelf) in het onderwijs aan eerstbeginnenden en verdergevorderden, besloot spreker.

In de geemimeerde bespreking, die volgde, werd, gelijk spr. constateerde, door niemand bestreden wat in zijn betoog principieel en grondleggend was. Hoofdzaak was: de practische moeilijkheid die spr. volmondig erkende, en die een waarschuwing tegen liefhebberij en Vernunftspielerei volkomen gerechtvaardigd maakte. Toch mag men niet ongeloovig zijn: indien immers het besproken standpunt bijbelsch is, dan móet het ook, voor wie gelooft, de allerbeste paedagogische winst in den schoot werpen. Ook mag men niet ongehoorzaam zijn: indien eenmaal de waarheid aldus is, dan vraagt God gehoorzaamheid. Laat men niet meenen, dat de kinderen het niet „begrijpen" zullen; want a) het gaat niet om „begrijpen" doch om „aangrijpen", hoewel met erkenning voorts van de duidelijkheid der openbaring; b) bij het 'bijbelsche-geschiedenis-onderwijs, gelijk het thans zich bewegen moet in het gewone raam, blijven vele vragen voor het kind onbeantwoord; b.v. de plaats van de wonderen (ook de charisma's; waarom toen wel, waarom nu niet? ). Heel wat van die vragen worden beantwoord als de onderwijzer de bijbelsche historie ziet onder het boven aangeduide gezichtspunt en in zijn vertellen van een bepaalde geschiedenis den band aan Het groote gefiëël, waann Z]j"vöOT£ömtrTaat zien (b.v. de Handelingen der Apostelen).

Met dankzegging door Dr Schilder werd de geanimeerde avond gesloten.

Tot zoover het verslag van „De Rotterdammer". Ik geef het hier door, natuurlijk niet om mijzelf te citeeren, maar om ooik nu weer ©en zienswijze te bepleiten, waarvoor ik reeds geruimen tijd geleden in een drietal hoofdantikelen van „De Reformatie" aandacht heb gevraagd. Ik geloof nog steeds, dat ihet goed is, aan het onderwerp te denken; besohouwingen ais van „Onze Vacatures" doen m.i. 2aen, waar we uitkomen, in de tegenwoordige constellatie, als 'helt roer niet met forsohen ruk omigeworpen wordt.

Brighton, Dr A. Kuyper, en w^.

Ds W. V. 't Sant heeft in „Geref. Kbl. Den Haag" geschreven over de Buchman-beweging, waarover ik, om détailcritiek bewust te ontgaan, zijdelings iets opmerkte in de hoofdartikelen over „Onbetaalde Rekeningen". Nuchter, en volkomen juist, merkt Ds v. 't Sant op:

In de zeventiger jaren der vorige eeuw was er in Engeland ook een machtige opwekking in het geestelijke leven, de zgn. Brighton-beweging. Dr Kuyper had er van gehoord en nam er toen persoonlijk kennis van; hij keerde in 1875 enthousiast van haar meetings terug. Hij getuigde (ik ontleen de citaten aan Rullmann's Kuyper-Bibliografie) o.a., dat hij te Brighton „iets in zijn ziel gevoeld had, van wat hij vroeger niet kende", en hij drong aan, op wat de Engelschen consecration noemen, overgave aan den Heere, het leggen van zichzelf op het altaar. Hij noemde haar „een reveil van zoo hooge beteekenis, dat men na de Hervorming vruchteloos in de kerkgeschiedenis haar wederga zocht. De kracht dezer beweging lag niet in eenigen vorm of leertype, maar uitsluitend in de tegenwoordigheid en krachtvolle werking van den Heiligen Geest". In een schrijven aan Ds J. H. Gunning verklaarde Kuyper nog: „Het is ons geweest (n.l. op de Brighton-conlerentie) alsof we een oogenblik in aanraking waren geweest met een levenskracht en levensvolheid als in de eerste Christenen en in de helden der Hervorming uitblonk. In dat oogenblik hebben we gevoeld, dat onze heiligmaking nog te veel ons werk was, dat ons geloof nog niet eenvoudig, en dus ook ons verbond met den Heer nog niet vurig en teeder genoeg was".

Vrij langen tijd bleef Dr Kuyper met de Brightonsche beweging ingenomen. Pas na zijn ziekte, die hem buitenslands deed vertoeven, bleek hij ook geestelijk genezen. In „De Heraut" schreef hij in de lente van 1878 eenige artikelen, waarin hij de dwaling der perfectionisten bestreed en met diepe smart erkende in zijn meening over de Brighton-beweging te hebben misgetast. Ontroerend is, wat hij daarover zeide. Ik kan niat nalaten een. gedeelte daarvan over.-te schrijven.

„Er lag, zoo zegt hij, iets betooverends in zoo machtige gebeurtenis, heerlijk naar het scheen contrasteerend met de materiëele en ongoddelijke drijvingen onzer eeuw. En dit alles gehuld in den uitnemenden vorm, waarin de Engelsche Christen zich beweegt, en dieper gehuld nog in het kleed van den vreemde, dat zoo menige wonde voor het oog pleegt te bedekken, had metterdaad ten gevolge, dat de misleiding volkomen was. Toch werd, gelijk altijd, zoo ook hier, het onwezenlijke eerlang van het ware geschift door de feiten, die straks door den Heiligen Geest vertolkt, een schifting brachten ook in de zielen. En toen nu bijna overal gebeurde, wat men ook ten onzent zag, dat de onvaste geesten, de synergistische lieden, de Arminiaansche fanatieken en de vijanden van een dieperen gang, zich almeer van dezen stroom meester maakten, toonden, dat ze er zich in thuis voelden en allerwege in al grover geestelijke extra-vagantiën uitspatten, toen moest het licht der waarheid ook voor deze droeve verschijning wel opgaan en kon het niet anders, of de echte zonen van ons Nederlandsche Calvinisme, d.i, diep-emstig geestelijk leven, moesten wel, voorzoover ze op deze wateren waren afgedreven, tot de beschamende belijdenis komen, dat ze zich èn intellectueel, èn, wat erger is, in geestelijken zin, bij de beoordeeling van deze verschijning vergist hadden, en wel met een vergissing, die, verre van onschuldig te zijn, veeleer leiden moest tot inkeer en mannelijke belijdenis van schuld."

Hoe Kuyper eenigen tijd met die beweging had kunnen sympathiseeren, deze vraag roert hij ook zelf aan. Hij zegt er dit van: „In hoeverre de hooggaande overspanning van het zenuwleven, die kort daarop in zoo ernstige krankheid uitbrak, mee bij de verklaring van deze mistasting in rekening mag komen, sta aan de geestelijken onder Gods kinderen, sta bovenal aan den Kenner van lijf en ziel beide ter beoordeeling. Misschien mag ook gezegd, dat het gebrekkige onzer theologische opleiding, die beter thuis maakt in de doolpaden der critiek dan in den doolhof van het geestelijk leveYi, aan zulk een mistasting blootstelt".

Laten diegenen onder ons, die warme genegenheid voor de Buchman-beweging koesteren, eens ernstig deze woorden van Dr Kuyper overdenken en zich door zijn ervaring laten leeren. Er is tusschen de Brightonbeweging en die van Buchman menig punt van overeenstemming; dat gevoelt men al uit de aangehaalde woorden van Kuyper.

Laat men niet spreken over de vraag, of dit en of dat niet goed is in de beweging. „Een iegelijk, heeft hij" iets goeds, laat het hem brengen daar, waar Christus zich een gemeente vergadert, door Zijn Geest en Woord, in eenigheid des waren geloofs, van het begin der wereld tot aan het einde; hij gelooft immers, dat hij daarvan een levend lidmaat is en het eeuwig zal blijven?

„Waardeeren" naar Chantepie de la Saussaye.

Dr K. Dijk heeft in het „Kerkbl. v. Den Haag" herinnerd aan een merkwaardig woord van Prof. Dr P. D. Chantepie de la Saussaye. Een man, zoo zegt Dr Dijk,

die niet behoorde tot den kring der gereformeerde denkers, en die dus om zijn door mij aan te halen woorden allicht niet zal veroordeeld worden als een „bekrompen" geest, wien het aan ruime levensvisie ontbrak. Deze hoogleeraar heeft 13 Juni 1900 in de jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letteren een belangrijke voordracht gehouden over „Het mystieke in onze nieuwste letteren".

Dr Dijk citeert dan het slot van deze voordracht. Het luidt aldus:

Wanneer ik gepoogd heb u te doen zien hoe de mystieke stemming zich ten onzent openbaart, heb ik dat niet gedaan om u die beweging te doen „waardeeren". Waard e eren is inderdaad een der domste bezigheden, waarin de beschaafde mensch onzer dagen zich verloopt. Waardeeren d.i. koel en onverschillig eenige tweedehandsche, averechtsche kennis opdoen en waanwijs zich daarop verheffen; maar niet tot de kern doordringen, niet eigen zedelijke houding bepalen, integendeel afstand doen van het onderscheiden van goed en kwaad. („Geestelijke Stroomingen", blz. 365).

Dr Dijk voegt er het volgende aan toe:

Dit wel scherpe maar waarachtige woord van den links-ethischen hoogleeraar verdient onze bijzondere aandacht in deze tijden van relativisme en vervaging der grenzen. Het is nu dertig jaren later nog van dezelfde kracht, waar thans vooral het kiezen van een eigen standpunt doctrinair wordt geheeten; waar een rechte maatstaf voor de beoordeeling van goed en kwaad niet meer mogelijk wordt geacht; waar van d e waarheid te spreken als hooghartig farizeïsme wordt uitgekreten, en de weg van twijfel en storm hooger wordt aangeprezen dan die van de eenvoudige aanvaarding. Want temidden van al die vaagheden en wankelingen doet de leuze waardeering zooveel opgeld. Wij moeten veel meer andersdenkenden waardeeren; wij moeten waardeering hebben voor het ethische standpunt en voor de niet-gereformeerde levensbeschouwing; wij zullen w a a r d e e-ren onze tegenstanders en zelfs hun streven, al gaat het dwars tegen het onze in; de eisch wordt gesteld tot waardeering van andere kerkgemeenschappen en confessies, en zelfs kunnen en moeten wij nog waardeeren boeken, die nu wel niet christelijk zijn, maar toch ons een boodschap brengen uit een andere levenssfeer. En zoo loopt de moderne gemeenschap over van waardeering en worden we week gemaakt door het geroep van waardeering, en breekt het diep-getroffen gemoed van den „warm-voelenden mensch" uit in bitter geklag, dat zijn nobel parool zoo weinig weerklank vindt in die kringen, die onder den naam calvinistisch bekend staan.

Welnu, in zulk een tijd is dit woord van Prof. P. D. Chantepie de la Saussaye als een verfrisschend bad.

Waardeeren is „een der domste bezigheden, waarin de beschaafde mensch onzer dagen zich verloopt".

Waardeeren is eenige „tweedehandsche averechtsche kennis opdoen en waanwijs zich daarop verheffen".

Waardeeren is „niet tot de kern doordringen".

Waardeeren is „niet eigen zedelijke houding bepalen, maar afstand doen van het onderscheiden van goed en kwaad".

„Niet tot de kern doordringen", — dat is het geheim doorgaans van de „waardeering", voorzoover ze een modeverschijnsel is.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's