GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds De Bondt over Ds Berkhoff.

Ds Berkhoff blijft in zijn orgaan klagen. Dezen keer daarover, dat wij (zie Ds De Bondt's door ons overge nomen artikeltje) niet overnamen wat hij schreef, om to bewijzen, dat, indien de „lussen" „worsten" waren, de „worsten" ondeugdelijk zouden zijn. Maar dat zou misbruik van onzen tijd zijn. Tegenover zijn verder; gaand betoog, herinneren we slechts er aan, dat we — tegen Ds Berkhof f's verzekering in — wel degelijk hebben aangegeven, welke objectieve maatstaven er gelden moeten voor textcritischen arbeid; wat Ds B. op dit punt zegt, is weer onwaar: hij beweert, dat het niet gezegd is. Op hem zou de plicht gerust hebben, deze opmerking te citeeren, te bewijzen, dat ze ongereformeerd was, of anders, indien ze dat niet was, dat in de practijk er tegen overtreden was. Zijn omhaal van woorden raakt dus het vraagstuk niet. We laten daarom verder Ds B. weer los.

We beloofden evenwel den lezers, van het indertijd aangekondigde artikel, dat Ds De Bondt in „Geref. Theol. Tijdschr." aan deze aangelegenheid zou wijden, iets na verschijning over te nemen. Aan die belofte gedachtig, en, nog steeds overtuigd, dat ons volk in deze dingen leiding n ó ó d i g heeft, geven we Ds De Bondt gaarne hier het woord.

Ds De Bondt zegt terecht:

Ongestraft mag Ds B. zooveel onwetenschappelijke stellingen aan niet-wetenschappelijk gevormden (als waaruit de lezersgroep van zijn blad im groszen unrt ganzen bestaat) niet verkondigen.

De z.g. voorlichting, die Ds Berkhoff geeft, zegt Ds De Bondt, is allerdroévigst.

De „zonen en dochteren der Reformatie" worden opgeroepen om het „neo"-gereformeerde bedrijf niet langer te dulden.

„Bovenal vragen wij, niet om scheuring te verwekken, maar om het contact met allen, die „even dierbaar geloof met ons verkregen hebben": Zal ons Gerefoi-meerdo volk deze aanranding van het heilig Bijbelwoord zwijgend gedoogen? "

We hebben ons eenvoudige. Gereformeerde volk, waarmee we ons van harte één gevoelen, te lief, om het door onkunde of demagogie te laten mishandelen.

Wij hebben niet „even dierbaar geloof" als Ds B, in de onfeilbaarheid van de Massoreten.

Ds De Bondt herinnert aan een poging van Ds B., om met Keil zich te verdedigen, of liever — wat iets anders is — Prof. Aalders in een ongunstig licht te plaatsen:

Om die eerste te argumenteeren, begint Ds B. met een citaat uit Keil over de Talmudisten:

Terwijl de niet van punten voorziene tekst om de velerlei uitlegging, die hij toeliet, hoogst welkom, ja onontbeerlijk was voor de schrijvers van don Talmud, ten behoeve van hun dogmatisch-juridische bedoelingen, zoodat zij streng de grondstelling vastliielden, dat het overgeleverde woord niet mocht geschreven worden; deed zich, nadat de Talmud voltooid was, door den drang der omstandigheden, de behoefte gevoelen, om de geheele mondelinge overlevering in schrift te brengen.

De door Ds B. aangebrachte spatiëering bewijst, dat dit citaat hem „hoogst welkom, ja onontbeerlijk" ia. Is Prof. Aalders ook onder de Talmudisten? Ds B. wil zeggen: Het is een veeg teeken, als de exegeten aan den ongevocaliseerden tekst vasthouden.

Dien kunnen ze voor hun eigen bedoelingen aan-. wenden.

Terecht merkt Ds De Bondt hierbij op:

Deze insinuatie tegenover Prof. Aalders bewijst, dat Ds B. zijn bitterheden niet weet te onderdrukken.

Het volgend betoog, ten bewijze, dat Ds B. de plank misslaat, is wegens de citaten uit vreemde talen hier niet over te nemen. Maar het is juist. Uit wat verder opgemerkt wordt, nemen we — het raakt nog dezelfde kwestie — nog dit over:

Nu heeft Ds B. geen studie gemaakt van de nieuwere litteratuur op dit gebied.

Even later:

Nu staat het in wetenschappelijke kringen vast,

dat de vocaal-en accentteekens pas gecreëerd zijn na de 5e eeuw.

We gaan er dus nu niet meer over twisten, waarom de talmudisten die niet gebruiken, want ze bestonden nog niet.

Maar wel houdt de vocalisatie verband met het schriftelijk vastleggen van de mondelinge traditie.

Lang voordat de talmudisten aan het werk gingen om het mondeling overgeleverde schriftelijk te fixeeren, waren er de Massoi-eten. Hun werkzaamheid strekt zich over eeuwen uit, begint reeds in den voor-Maccabeeschen tijd en eindigt pas, als de Bijbeltekst gedrukt wordt.

Maar nu mogen wij danken, dat God in Zijn providentia specialissima („zeer bijzondere voorzienigheid", over de Schrift, K. S.) er voor gezorgd heeft, dat wij het onderscheid zouden zien tusschen den heiligen tekst en de door menschen aangebrachte vocalisatie.

Wie voor dit onderscheid geen oog heeft, loochent daarmee Gods providentia.

Als Ds B. dan ook zooveel nadruk wil leggen op de juridisch-dogmatische bijbedoelingen van de Talmudisten, dan zeggen we: Zwijg gij stil, dat weten we maar al te goed. De Heiland heeft reeds getoornd tegen de scholen, die eens de Talmud-leeraars zouden voortbrengen. Daarom stond er ook zo o veel op het spel, toen de Joodsche leeraars besloten den heiligen tekst in aanraking te brengen met de mondelinge traditie.

Er stond veel op het spel, maar God zij geloofd. Hij waakte in zijn providentia specialissima.

Ds B. zelf roept uit: „Gevoelt men niet het onlosmakelijk verband tusschen vocalisatie en exegese"? En we antwoorden: Ja, dat voelen wij! De Massoretische vocalisatie is een Massoretische exegese!

De Massoreten zijn voortgekomen uit en hebben geademd in dezelfde sfeer, waarin de Talmudisten leefden.

Hun mondelinge traditie, die neergeslagen is in hun vocalisatie en accentuatie was de traditie van hetzelfde volk, dat ook de Talmudisten voortbracht.

Typeerend is dan ook, dat niemand het ondernomen heeft het goddelijk gezag van de vocalisatie te verdedigen, die de punctuatie n a het afsluiten van den canon stelde.

Wil men aan de vocalisatie goddel ij k gezag toekennen, dan moet men de consequentie aandurven, haar als aanwezig te vci-onderstellen bij het afsluiten van den canon.

Maar wie eenerzij ds gelooft, dat de canon is afgesloten ten tijde van Ezra en anderzijds toegeeft, dat in den na-Talmudischen tijd de vocaalteekens en accenten zijn gecreëerd, die mag niet aannemen, dat dit menschenwerk onfeilbaar is geweest.

Ds Berkhoff heeft zijn wijsheid gehaald uit een „ h o 1-iandschen" Keil, een verouderd boek dus, en dan nog maar een bewerking. Dit wreekt zich:

Met een tweede citaat uit den Hollandschen Keil is Ds B. al even ongelukkig.

De zaak van den O. T.-ischen tekst wordt heel simpel voorgesteld.

De Massoreten zijn met hun arbeid klaar. Het gaat nu maar om getrouwe afschriften „van den onwankelbaren vaststaanden tekst".

Nu moet hierbij in de eerste plaats opgemerkt worden, dat de vertaling hier niet precies weergeeft, wat er staat.

De Duitsche Keil heeft „des fest constituirten Textes".

Die tekst is vast gesteld. Daarin ligt veel meer de menschelijke werkzaamheid. Na wikken en wegen, na zoeken en vergelijken zijn de Massoreten tot één bepaalden tekst gekomen. Uit de vele lezingen hebben zij die ééne vast gesteld.

Dat is wat anders dan de „onwankelbaar vaststaande tekst".

Is het in 1933 nog vol te houden, dat de Massoreten reeds één vastgestelden consonanten-tekst hadden?

Een kleinigheid? Neen, want ze typeert de uit wetenschappelijk oogpunt ontoereikende schrijfwijze van Ds Berkhoff. Ds De Bondt merkt op:

Algemeen bekend is het, dat er vaak groot verschil in lezing is tusschen den M. T. (massoretischen tekst) en LXX (grieksche veitaling v. h. O. T.). De LXX berust op Hebr. m.s.s. (handschriften), die wij niet 'neer kennen.

De Hebr. m.s.s. zijn alle betrekkelijk jong.

Men lette ook op het volgende:

Het lijkt voor den beginneling, dat er maar één i, onwankelbaar vaste" vocalisatie is.

Ds B. meent al een geweldigen greep te doen door te verwijzen naar het artikel van Prof. Dr H. Graetz in „Monatschrift für Geschichte und Wissenschaft des .Tudentums" 1881.

Wat Ds B. met dit artikel wil, is niet geheel duideüjk.

Immers Prof. Graetz onderzoekt daarin, hoe oud ons massoretische vocalisatie-systeem is en komt dan tot de conclusie, dat het ouder dan de achtste eeuw moet zijn!

Wie viel alter? Ja, dafür giebt es keinerlei Anhalt. Op diezelfde bladzijde wijst Prof. Graetz er op, dat Hieronymus het nog niet kent, dat deze alleen van „Lesemütter" ''t x gewaagt.

Ds B. onderscheidt niet voldoende tusschen vocaal en vocaal t e e k e n.

Dat het Hebreeuwsch van oude tijden af uit klanken bestond, was, ook voordat Ds B. dit uitdi-ukkelijk beweerde, al evident.

Maar zoolang het Hebreeuwsch een levende taal Was, was het schrijven van de consonanten, naar den aard der Semietische talen, voldoende.

Moeilijkheden kwamen er pas, toen het Hebreeuwsch een d o o d e taal werd.

De vocaal teekens werden uitgevonden om de klanken schriftelijk zoo veel mogelijk te benaderen.

Even later:

Wat wil Ds B. dus met een beroep op Graetz? De vocaalteekens zijn ezelsbruggetjes voor ongeoefende lezers! Ds B. had zijn onderzoek echter niet in 1881 moeten staken.

Ook dit:

Ds B. stelt het voor, alsof er na het afsluiten van den canon tot den tijd van de Massoreten een einheitliche uitspraak van het Hebreeuwsch is geweest. En dat de Massoreten die ééne „onwankelbaarvaststaande" uitspraak hebben opgeteekend. Maar Ds B. kent hier de feiten niet.

Een ander argument beziende, merkt Ds De Bondt op;

Hebben w ij in onze gedrukte Hebreeuwsche bijbels den „onwankelbaar-vaststaanden" tekst van de Massoreten?

Het resultaat zal Ds B. niet meevallen!

Zelf schrijft hij in het nummer van Maart: In de 11e eeuw maakten de Palestijn R. Aharon ben Ascher en de Babyloniër R. Jacob ben Naphtali een vergelijking tusschen de Westersche handschriften en de Ooslersche. De hierbij' gevonden varianten hebben alleen betrekking op vocalen en accenten, waaruit volgt, dat de plaatsing van punten bij den tekst toen reeds volbracht w£is.

We behoeven wel niet te zeggen, dat Ds B. hier Keil citeert.

Toch had reeds dit citaat den schrijver veel kunnen leeren.

Reeds hier wordt gezegd: Er is niet één bepaalde, onwankelbaar-vaststaande tekst. Maar er zijn meerdere recensies.

En.... de verschillen loopen vooral over de vocalen en accenten.

Maar ook hier blijkt weer, dat Ds B. de nieuwere litteratuur niet kent.

Maar nu komt, zegt Ds De Bondt:

Maar uu komt de vraag op: Welken tekst hebben w y in onze Hebreeuwsche bijbels? Onze tekst berust op de uitgave van Jakob ben Chaijim van 1524/25 bij Daniel Bomberg. Op welke mss (handschriften) gaat echter deze tekst terug?

Wanneer we de inleiding op deze uitgave lezen, blijkt, dat hem alleen zeer slechte mss ter beschikking stonden. —

De zaak van den textus receptus is niet zoo eenvoudig als Ds B. het voorstelt.

Nu is op het oogenblik de derde druk van Kittel's Biblia Hebraica aan het verschijnen.

bereikt. Natuurlijk is daarmee niet de eindstreep

Htet is de roeping van de tekstcritiek zoover mogelijk achter de Massoreten door te dringen om hoe langer hoe meer den oorspronkelijken tekst te benaderen.

Eindelijk nog op een later artikel van Ds Berkhoff ingaande, zegt Ds De Bondt:

Het kost me wel moeite om me in te laten met zooveel onwaarachtigheden en verdachtmakingen.

Ds B. moet eerst studie van dit onderwerp gaan maken en dan moet hij zijn lezers inlichten.

Nu misleidt hij (door zijn onkunde) de schare.

Dit wordt aldus betoogd:

Al is de terminologie niet erg gelukkig (immers de geloovige exegeet zal zijn ratio („rede", denkend verstand) niet buiten werking kunnen stellen), begrijpen we wel, wat Ds B. bedoelt.

De tekstcritiek, die zich beperkt tot de codicaJe stof, noemt hij geloovig.

De tekstcritiek, die gebruik ma^kt van conjecturen (gissingen, K. S.), rationalistisch.

Nu verwerpt hij de conjecturale critiek. En meent zich op Dr Kuyper te kunnen beroepen.

Heel „waar" is hij in het citeeren niet. Dr Kuyper geeft toch duidelijk het onderscheid aan tusschen de tekstcritiek van het O. T. en die van het N. T.

Immers,

Immers Ds B. gaat gewoon verder, dat Dr Kuyper zich geheel op het door hem (Ds B.) verdedigde standpunt stelt, „dat we alleen door het bestaande tekstcritisch materiaal den overgeleverden tekst mogen zoeken te verbeteren."

Terwijl Dr Kuyper juist beweerd heeft, dat de conjectuur daar geoorloofd is, waar het tekstcritisch materiaal ontbreekt.

Wanneer Ds B. dan ook het volgend citaat van Kuyper overneemt: „De Kerk gebruikt de facto (in feite) de Heilige Schriftuur alleen in vertaling; een conjectuur is derhalve dan eerst gelegitimeerd, zoo ze ook in deze vertalingen als vanzelf sprekend is opgenomen, " toont hijj hoe uüodig het is, dat we onze ratio gebruiken. Ds B. heeft van dit citaat niets begrepen.

Hij wil (iat tegen Prof. Aalders uitspelen en roept met een glunder gelaat uit: oort ge het, Prof. Aalders! Was dit zoo bij uw wijziging van Zach. 10 : 9? Ds B. meent dus, dat Dr Kuyper hier zou zinspelen op LXX of Vuig. e.a.

Maar deze vertalingen gebruikt de kerk toch niel de facto!!

De bedoeling van Dr Kuyper is duidelijk. De kerk, die de Schrift alleen in vertalingen gebruikt, heeft zelf uit te maken, of zij een conjectuur aanvaardt, of niet. Een gelegitimeerde conjectuur is alleen zulk eene, die door de Kerk in de voor haar kring geldende vertaling is opgenomen.

Ook:

Dat Ds B., waar hij de feiten niet kent, tot een absurde conclusie komt, is duidelijk.

289 Hij verwart de critiek van Duhm c.s. met wat onze hoogleeraren doen. Al de medewerkers van de „Korte verklaring met nieuwe vertaling", voor wier positieven arbeid wij dankbaar zijn, staan op het standpunt, dat eerst dan tot de conjectuur de toevlucht genomen mag worden, als de tekstgetuigen ons in den steek laten.

Dat is heel wat anders dan de willekeurige conjecturale critiek van de school van Duhm.

Alsmede:

In een taaltje voor de lezers van zijn blad heel duidelijk, zegt hij:

Is dit ook geen wonder Gods te noemen, dat deze zoon van Israël (Abraham Firkowitsch) tot op zijn sterfbed bewogen werd door een rusteloozen drang naar verzameling van Bijbel-handschriften? Maar Ds B. kent hier de draagkracht van zijn eigen woorden niet. Dat Firkowitsch een „treurige beroemdheid" heeft gekregen juist door het vervalschen van handschriften, zegt hij niet.

En:

Al wat Ds B. verder over den ouderdom van de mss opmerkt, is er totaal naast. We hebben geen enkel handschrift uit 489!

Men lette hierbij op de noot:

Het door Ds B. genoemde mss is, o wreede ironie, „ohue Vokalisation"!

Eindelijk nog:

De Massoreten wai'en zich ten volle bewust, dat hun tekst reeds hier en daar corrupt was.

Conclusie is:

We betreuren, dat Ds B. om eigen onhoudbare positie te verdedigen de toevlucht genomen heeft tot verdachtmaking van hen, die hun leven schenken aan de ontwikkeling van de christelijke wetenschap. Ds B. zegt: „Wij weten niet, voor welke ontdekkingen... wij kunnen komen te staan".

Maar wat ontdekt is, wordt door hem genegeerd. Zijn artikelen zijn grootendeels uit onkunde voortgekomen. Nu hij van zijn on-theologisch alfabet de eerste letter gezegd heeft, hakkelt hij verder. Nu gaat hij het eenvoudige volk misleiden.

Het volk, dat beter verdient, omdat het vertrouwen heeft in mannen, die in kleinheid zich, ook in den wetenschappelijken arbeid, wenden tot God.

Daarom waarschuwen wij tegen Ds B. Hij geeft onwetenschappelijke steenen als „dierbaar" brood.

En in een noot deze nuchtere opmerking en lusjes"!): („worstjes We hopen hiermee te hebben aangetoond, dat het vitium originis bij Ds B. is het maken van een logische fout. Ds B.'s syllogisme deugt niet. De maior luidt: Alle rationalistische tekstcritiek (lees: negatieve, willekeurige, onnoodige conjecturale critiek) is uit den booze.

De minor luidt:

De vocaal-wijziging in Zach. 10 : 9 is rationalistische tekstcritiek. Deze minor is door en door onjuist. Daarom trekt Ds B. een daverend-onwetenschappelljke conclusie.

Het is niet prettig, deze dingen allemaal zoo maar in de krant te zetten. Maar als Ds B. zich op glad ijs waagt, en al schaatsen rijdend, ernstige gereformeerde werkers omver wil loopen, dan moét men wel tot het volk komen met de nuchtere feiten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's