GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is de N.S.B. Christelijk? (VI.)

(H e g e 1 i a n i s m e.) Zooals gezegd is, rest ons thans na te gaan, dat in de staatsleer der N. S. B., gelijk deze in brochure III (verantwoording doende in laatster instantie) ontwikkeld wordt, het idealisme bepaaldelijk in Hegelschen geest wordt aanvaard, en min of meer uitgewerkt.

Voordat we op deze kwestie zelf ingaan, moge een korte vermelding van een persoonlijke bizonderheid voorafgaan, welke juist in dézen zelfden tijd, waarin ik deze artikelen schrijf, en dan wel nader juist in deze week, mijn aandacht trok.

Ze betreft den Heer Ir A. J. Bergsma. De lezers herinneren zich, hoe ik eenige weken geleden melding maakte van een artikel in „De Bezem", waarin op vrij duidelijke wijze Ir A. J. Bergsma werd aangewezen als de vermoedelijke geestelijke vader van die bekende brochure III.

De daarin ontwikkelde staatsleer — zoo heette het — kwam zeer sterk overeen met een op name van Ir Bergsma staand geschrift.

Ons interesseert natuurlijk zeer sterk nu het standpunt van dezen Heer. En dat niet hierom, alsof wij de aandacht van de officieele leiding der N. S. B. wilden afleiden om ze te doen overgaan naar den Heer Bergsma; want dat moet, naar we betoogden, in geen geval gebeuren. Slechts hierom is een onderzoek naar wat de Heer Bergsma wil, voor deze artikelenreeks gewenscht, wijl, indien hegeliaansche invloeden in zijn denken aanwezig blijken, dit te meer relief geeft aan onze bewering, dat inderdaad brochure-Hl sterk hegeliaansch is.

i^reft het als een bizonderheid, dat juist dezer dagen het „Bolland-genootschap voor zuivere rede" te Amersfoort vergaderd heeft. Terwijl de christelijke gemeenschap zich op den. kerkdienst voorbereidde, immers op Zaterdag 9 Juni, of ook terwijl zij zich aan den kerkdienst overgaf, immers óók op Zondag 10 Jimi heeft dit genootschap te Amersfoort vergaderd in de internationale school voor wijsbegeerte, onder leiding van den voorzitter. Dr H. A. Kindermann. We ontleenen enkele mededeelingen dienomtrent aan de „N. R. Ct." (12 en 13 Juni).

In deze jaarvergadering is in de vacature van bestuurslid, ontstaan door het overlijden van Dr van Hasselt, benoemd Ir A. J. Bergsma. Dezelfde heeft ook op Zaterdagavond een rede gehouden over „De overgang van het verstandelijke naar het redepjke denken".

Nu viel het reeds aanstonds op, dat de voorzitter van de bijeenkomst eraan herinnerde, reeds het vorig jaar met eenigen nadruk erop gewezen te hebben, dat een genootschap als het BoUandgenootschap, „ondanks de noodzakelijkheid voor elk zijner leden om als staatsburger op politiek gebied kleur te bekennen èn als filosoof den zin der politiek te bedenken, zich er angstvallig voor heeft te hoeden in de tegenstellingen der politiek te worden betrokken". Spreker achtte de noodzakelijkheid zijner ten vorigen jare gegeven waarschuwing temeer achteraf aangetoond uit de feiten. Immers, in de Nederlandsche Afdeeling der Kant-Geseilschatt (ook een wijsgeerige vereeniging) hadden ook poUtieke tegenstellingen (en dan met name de kwestie van de verhouding tot het nationaal-socialistische Duitschland, K. S.) moeite gebracht.

Vervolgens sprak de voorzitter over de vraag, wat filosofie is. We citeeren de „N. R. Ct.": „Hetgeen", zoo lezen we daar, „hetgeen naar het onder ons geldende inzicht thans nog op den naam philosophie aanspraak kan maken, Ugt evenwel niet op dit terrein van slechts tegenover elkaar staande richtingen en standpunten. PJiilosophie in den door ons bedoelden zin is juist deze „€igen"wijsheid van richtingen te boven: de geest blijft niet bij deze eindeloosheid van tegenstelUngen staan. Naar ons inzicht kan philosophie alleen nog maar zijn: bewustwording van den geest van zichzelf, waarbij hij nimmer aan iets anders uitdrukking kan geven e n w i 1 geven dan aan zichzelf."

„Deze houding van den geest is bij ons", (aldus nog de voorzitter) „de eisch".

„Niet ieder, die zich geroepen voelt, is uitveT^ koren: ook bij ons geldt dit. Daarenboven zal ook bij ons nimmer het laatste woord zijn gezegd."

Reeds deze uitlatingen van den voorzitter van hot genootschap liggen in de lijn van wat de aaiï Ir Bergsma (zabelijk) toegeschreven Brocliurö III der N. Si. B. ons als wijsheid opdischt. Evenals! trouwens de opvatting, door den voorzitter veTdedigd, dat wijsbegeerte religie is. We kunnen dat niet nader uitwerkten hieo-, want het zou de perken van een populair orgaan te buiten gaan. Genoeg is, dat we hier weer voor een hegeliaanschen redeneergang geplaatst zijn, en dat heit op zichzelf reeds iets zegt, dat na zülfc een open ningswoord gekozen is tot bestuurslid Ir A. J. Bergsma.

En als we dezen dan zelf het woord hooren nem^en, zien we eveneens weer Hegels deotschema voor den dag komen. Niet alleen herinnert sprekers opvatting over de „grens" Van het verstand aan de dialefctiek van Ëegal, maar ooK de toepassing van. deze diafoktiek op „moraal" en „ethiek" doet dit. Men lette — om een en ander te volgen op enkele passages uit het verslag (N. R. C:13 Juni '34, ochtendblad G, pag. 4). Eerst, wat het algemeene betreft, dit:

Het verstand kan bij A = A niet blijven, staan, maar moet tot het oordeel A : = B overgaan, en volgens Kant moeten zelfs A en B volmaaJkt verschillen, zoodat men moet stellen A = niet A. A moet zich dus aan eigen ontkenning gelijk stellen, als zijn niets gedacht worden en dat is de grens van A. Met andere woorden A moet afgegrensd worden, gedefinieerd worden.

Volledige begrenzing vereischt wederzij dsche begrenzing, wat voor de voorstelling onmogelijk blijlst-De gedachte van volkomen wederzljdsche begrenzing gaat de voorstelling te buiten. Volkomen wederzljdsche begrenzing is slechts mogelijk, wanneer beide elkander uitsluitende begrippen elkander (evens volkomen doordringen, welke gedachte voor het verstandige denken een volslagen tegenstrijdigheid is. Het óf-óf des verstands heeft zich tot het dialektische verruimd, door zich, door het noch-noch heen, met het zoowelals te vervolledigen. Tusschen het of-of en het redelijke, dat de éénheid is van het óf-óf en het zoowel-als, lig' het noch-noch. In dit laatste komt het verstand aan zijn grens. Hier heeft het verstand zijn functie volvoerd. De grens blijkt de vervloeiïng, het vervloeien van belde elkander ontkennende begrippen te zijn. in elkander.

Zoo blijkt de overgang van het verstandelijke tot het redelijke denken de overgang van het statische naar het dynamische denken te zijn, wat ons bewast is geworden, niet door afwijzing van het verstandelijke denken, maar door doordenken, waardoor het verstandelijke denken zelf zijn grens doorbroken heeft „Zelfvernietiging", heeft Bolland gezegd, „is de voorwaarde der zelfveroneindiging".

De lezer, ook de niet-filosofisch geschoolde, kan hier zijn aandacht geven aan volgende momenten:

a) twee elkaar uitsluitende begrippen doordringen elkaar; vandaar de vervloeiïng der begrippen;

b) van het „statische denken" komt de overgang naar het „dynamische"; de drang tot daad komt hier reeds om den hoek gMren; dat is de houding, die ook de N. S.. B. haar l'eden vril doeni aannemen.

Vervolgens wijs ik op deze passage:

Spr. geeft dan nog eenige concrete toepassingen op de samenleving. De concrete werkelijkheid moet de onderscheidenheden dragen, wat in de samenleving wil zeggen, verdragen. Is zij daartoe te zwak, wat aan de gelijkheidsgedachte o.a. uitkomt, dan is dat een symptoom van verwording. Toeneming van moraliteit en dus van zedelijkheid culmineert tot harmonie der tot volledige ontwikkeling gekomen strijdige componenten.

Zoo is het ook met maatschappij en staat; deze tegendeelen doordringen elkander geheel. Verkeerd begrepen wordt dit als een verstatelijking van het maatschappelijke, wat noodwendig een ontwrichting van de maatschappij medebrengt. Deze vermenging, niet wederzij dsche doordringing, is inhaerent aan elke z.g. socialistische orde.

Hegel spreekt zoo nu en dan beeldsprakig over „der Weltgeist", een personifiëering van de Idee, die, zooals Hegel zegt, de hartstochten voor zich laat werken. Die is dan een soort bedrijfsleider van de cultuur. In het algemeen .laat zich zeggen, dat in den tijd van opbouw de „Weltgeist" in de menschen het besef inplant, dat het heil van boven moet komen en in den tijd van afbraak, dat het juist van b e-n e d e n verwacht moet worden, van de massa. In elk geval moet het heil nog komen! Wat echter zeker komt is het onvermijdelijke, wat de list van den „Weltgeist" voortoovert als het heilzame. In tijden van afbraak zorgt hij voor leuzen, opdat ook de meer edele menschen hun medewerking verleenen. Moet het recht verzwakt worden, dan is de leus: humanisme b.v. Moet de staats-en mtiatschappelijke orde het ontgelden, dan verzint hij een edel klinkende leuze als maatschappelijke of sociale rechtvaardigheid, alsof er in redelijkheid nog een andere rechtvaardigheid zou hebben te gelden dan die, welke uit het recht voortkomt. Raakt een leuze versleten, dan verzint hij een andere, een (schijnbaar) tegengestelde leuze. „Alles, wat ooit bedorven is", zegt Hegel, „is op goede gronden bedorven". In het bedenken van die goede gronden is de „Weltgeist" onuitputtelijk.

In dit gedeelte onderstreepte ik enkele dingen. Men lette weer:

a) op de opvatttag 'der samenlbving (de „onderscheidenheden", die in de samenleving worden Terdragen; men denke hier aan wat we nog uit .irochure III der N. S, , B'. zulen hooren verkondigen over discretie en continiiïteit);

b) op de harmonie van tot ontwikkeling ge-Komen strijdige componenten (hier wordt de „ethiek" w^eer opgebouwd niet uit God, doch uit de machtige werking der „Idee", zie artikel verleden week);

c) op het tegendeel-zijn van maatschappij en staat, die elkaar doordringen (N. S. B.).

d) op het (ons niet troostende) filosofische protestje tegen de „verstatelijking" van het maatschappelijke (hetgeen overeenkomt met de N. Si. Bi.beweringen tegen de door haar afgewezen stelling,

dat zij het staatsabsolutisme — theoretisch — huldigen zou;

e) op het naar voren schuiven van den wH (hartstocht, bedrijfsleider der cultuur), wat al weer aan de N. S. B: . herinnert;

f) Op het komen van het heil „van boven"; waarbij dan „van boven" niet beteekent: van den wetgevenden God, doch een tegenstelüng vormt met: „van beneden" = uit de m assa. Men heeft hier weer datzelfde theoretische naar voren brengen van het motief eener geestelijke élite, die in dagen van „o p b o u w" (als Hitler, Mussolini, Mussert hun Hand aan het roer slaan") de massa eenvoudig commandeert, en voor haar denkt (N.S.B.! zie hierover de door ons aangekondigde brochure van Pirof. Anema);

g) op het verband tusschen redelijkheid, rechtvaardigheid en recht. Dat klopt weer precies met wat in brochure III der N. S. B. gedicteerd wordt over het „recht" in den machtsstaat.

We kunnen ons voorstellen, dat een enkele lezer dit artikel wat moeilijk te volgen vinden zal. Ik geef het dadelijk toe. Maar als ik breeder uitwerken ging, zou het nog zwaarder worden. Bovendien verwijs ik nog eens naar Plrof. Anema's mooie brochure. Mijn doel met dit tusschen-artikel is eigenlijk niets anders dan een verwijzing te geven naar de hegeliaansche conceptie van Ir A. J. Bergsma, daardoor te meer perspectief te helpen krijgen in de reeds gereleveerde opmerking van „De Bezem" en voorts voor de volgende artikelen voorbereidend werk te doen. Bovendien mag ik dezen keer iets korter zijn, dan anders wenschelijk ware, omdat ik reeds eerder in ons blad schreef over Hegel en de grondgedachten van het nationaal-sociahsme. Ik deed dat in de artikelenreeks: „Ook de Christelijke politiek In gevaar" (in 'den ïoopenden jaargang).

Ook „Patrimonium” geeft onzuivere voorsteUino-

Men herinnert zich, dat ik, om bekende redenen, en uit bepaald gezichtspunt, bezwaar inbracht tegen de wijze, waarop het Geref. Jonge-Ungsblad een scheeve voorstelling gaf van wat de brochure van den Heer A. Schilder, Recht tot Werkstaking, beweerd heeft; gelijk ook tegen het feit van die scheeve voorstelling zelf.

Tot mijn spijt moet ik gelijke bezwaren inbrengen tegen „Patrimonium". Geklaagd wordt, in dit orgaan, dat door dhr. S. niet met argumenten wordt gezegd, „waarom werkstaking met inachtneming van een opzegtermijn, dus zonder contractbreuk, ongeoorloofd zou zijn". Men kan evengoed klagen, dat de heer S. niet met argumenten aangeeft, waarom de ^eref. kerk de nooddoop moet toelaten, niet met argumenten aantoont, waarom verzekering zonde zou zijn. Men voelt mijne bedoeling: de heer S. heeft heelemaal niet gezegd, wat hem hier in den mond gelegd wordt. Hij heeft het alleen over strengere zellbeheersching gehad, die men bij het staken in acht zou hebben te nemen, dan thans vaak geschiedt. Door hem in den mond te leggen, wat hij niet gezegd heeft, wordt het fijne puntjevanzijnbetoog„doodgezwege n".

Verder: geklaagd wordt, dat de heer S. uit bijbelteksten concludeert, „dat wij niet, uiteraard met geoorloofde middelen, mogen streven naar wat meer dan een droge bete". Ook hier alweer misduiding van des schrijvers gevoelen. Ik heb reeds letterlijke citaten gegeven. Ik voeg er nu bij een verwijzing naar § 49: waar de wegen worden geopend, waarlangs legen onrecht, of niet-„behoorlijk" loon te strijden is. Het stakingswapen wordt als "WAPEN echter aan een afzonderlijke keur onderworpen. En over dit fijne puntje loopt men weer heen.

ïen derde: beweerd wordt, dat de heer S. juist tegenover de arbeiders zoo op die soberheidsgedachte den nadruk legt. Ook dit wees ik reeds af als onjuiste weergave van zijn gevoelen. De bedoelde passage kwam voor, gelijk gezegd is, in een algemeen betoog, dat ook den werkgever, ook den hoogleeraar, etc. op het oog had. En DAT IS JUIST de zedelijke waarde van dit betoog. Ik wilde wel eens, dat „Patrimonium" nu eens ronduit zei: wat hef zou denken, wat al zijn lezers hoofd voor hoofd zouden móeten denken, indien de gereformeerde predikanten, die naar mijn vaste overtuiging vaak veel te weinig ontvangen voor de rechte vervulling van hun ambt (om dan maar te zwijgen van andere dingen) eens gingen staken. De heer S. heeft BEIDE partijen op het oog met die soberheidsgedachte, ook de werkgevers. Ook in § 49 is dat weer het geval. Hij beperkt óók den patroon b.v. in zijn „recht" tot sluiting van de fabriek, b.v. Waarom wordt dit verzwegen?

Men loopt heen over de staking als "WAPEN (zie § 49). Deed men anders, d.w.z. sprak men over wat het fijne puntje is, dan zou een reeks vragen, als b.v. of een accountant, een advocaat wel genoegen neemt met onvoldoende bezoldiging, in de pen gebleven zijn. Een arbeider, die naar een beter gesalarieerde betrekking omziet, doet heel wal anders, dan de arbeider, die in massa een oorlogswapen hanteert. Een dwangmiddel. W^aarom wordt toch op een poging, om naar Gods wel terug te leiden, zoo ruw geantwoord? Ruw — d.w.z. zonder behoorlijk op de dingen in te gaan?

K.S.

Anti-vereenigings-mentaliteit.

Onlangs heeft een voorganger bij de Chr. Geref. Kerk een brochuretje de wereld ingeworpen, z.g. ter bestrijding van een Gerei, predikant. Nauwelijks was mij het stuk ter recensie gezonden, of van chr. geref. zijde kreeg ik een brief: ach, als 'tu bUeft, bespreek dat geval maar niet om persoonlijke redenen.

Ik heb het toen gelezen, moest toegeven, dat het een wonderhjk zenuwdribbelding was zonder eenige heusche gedachte, en mij persoonlijk slechts in zoover rakende, als de auteur, zijnde leerling Apeldoorns, een mislukte geestigheid van zijn dogmatischen leermeester naschreef. Ik heb dan ook dadelijk, op dit chr. geref. verzoek, het brochuretje verscheurd.

Thans ^) evenwel geeft „De "Wekker" nog heusch een officieele aankondiging, en geeft in één en hetzelfde noordelijke kerkblad eerst Ds Hilbers, en daarna Ds Hovius een zeer aanbevelende recensie, dewijl het getrouwe volk er nog zoo veel uit mag komen te leeren van Gods waarheid.

Ik heb medehjden met zulke brekers van de eenheid der kerk. Het is niet de eerste keer, dat een chr. geref. voorganger mij voor een ander of voor zich zelf verzocht, als 'tu blieft niet te reoenseeren, vanwege den vrede des volks, en dat daarna de chr. geref. pers den Heer e dankte voor het getrouwe getuigenis.

K.S.


1) Deze copie staat reeds eenige weken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's