GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nogmaals: Een Gereformeerd predikant onder de gelijkschakelaars. (L.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals: Een Gereformeerd predikant onder de gelijkschakelaars. (L.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ik verleden week. Woensdagmorgen, mijn artikel schreef, rekende ik op bedenkingen. Niet echter op het bezwaar van sommigen, die elkaar vertelden, dat ik dr v. d. Vaart Smit in „De Reformatie" een gelijkschakelaar genoemd had. Als ik vertel, dat een reiziger een jaar „onder" de kannibalen vertoefd heeft, beweer ik dan, dat de man een menschen-eter is geworden? Kom, kom, laat men wat nuchter wezen.

We zullen wat meer nota nemen van de argumenten, waarmee dr v. d. Vaart Smit, elders uitgenoodigd tot het geven van opheldering, zich óók (ik vermoed althans, dat hij tot een ander blad eveneens zich wendde) tot mij gericht heeft, om bezwaren weg le nemen. Ik meen, dat hij hier recht heeft, om • gehoord te worden, en hoop wat hij mij schreef, objectief te kunnen weergeven.

Voorop stel ik, dat mijn artikel van verleden week me^nog geheel en al juist schijnt te zijn. Ik hoop te kunnen meededen, waarom. Om evenwel dr V. d. Vaart Smit ten volle recht te laten wedervaren, begin ik in het nummer van déze week ia zijn geheel over te nemen, wat mij officieel van het Ned. Chr. Rersbureau werd toegezonden. Ik weet op het tfogenblik natuurlijk niet, of mijn lezers hetzelfde bericht ook in andere bladen geheel of voor een deel zullen hebben aangetroffen, eer dit nr. van „De Reformatie" in hun bus gestopt zal zijn. Mocht dit zoo zijn, dan spijt het me, bij voorbaat, dat ik hen hier onthaal, op wat zij in dat geval reeds elders hebben gelezen. Maar ze zullen verstaan, dat ik, op Woensdagmorgen, niet wetende wat eventueel andere bladen zullen doen, het mijn plicht reken, hem geheel aan het woord te laten komen. De zaak is m.i. daarvoor te ernstig. Het Persbureau dan meldde:

Over den Duitschen kerkstrijd. Dr H. W. van der Vaart Smit deelt betreffend© ziJTi bemiddelingswerk in Duitschland ons het volgende mede:

Mijn taak in Duitschland vs^as het om gegevens te verzaiiieitr ' - treffende den Duitschen kerkstrijd, mede ioök voor den Oecumeuioil.er ner.s-.en berichtendienst te Geneve, die mij verzocht berichten e'^i - r+itoiun Bioi-.. over ter publicatie in de wereldpers hem te zenden (een tvreetal brieven die mij' dit verzoeken zijn in mija bezit). In den loop van de besprekingen, tot dit doel gevoerd, in welke ik o.a. aan het kerkbestuur te Berlijn de bezwaren kenbaar meiakte die in het buitenland bestonden inzake onvrijheid der belijdenis en de strafmaatregelen tegen predikanten; en in welke het kerkbestuur verklfiarde op beide punten de bestaande bezwaren te kunnen wegnemen, kwam het er toe, dat het kerkbestuur (de „kerkregeering") mij op mijn Jianbod om dan bij mijn besprekingen ten behoeve van den vrede werkzaam te zijn, deze bemiddeling opdroeg. Deze werd door mij' ook aanvaard, nadat mij' gebleken was, dat voorstellen tot wegneming der bestaande ernstige bezwaren, biJ! de kerkregeering principieel toestemming vanden (ik heb dit schriftelijk). Deze voorstellen, door mij; in overleg met de kerkregeering geformuleerd, hadden en hebben tot inhoud, ten eerste dat de belijidenisbeweging in een kerkelijke wet alle waarborgen die zij wenscht voor de vrij'heid der belijdenis belichame en dit bij het kerkbestuur indiene, dat dan belooft een zoodanig wetsontwerp met vioJle sympathie te ontvangen en te zullen behandelen en ten tweede, dat indien de behandeling van dit kerkelij'k wetsontwerp' tot afdoening voert, daarna zonder eenige kleinzieligheid de strafmaatregelen over de predikanten te niet zullen worden gedaan.

Beide voorstellen heb ik, met bevrijs van goedkeuring door de kerkregeering in bezit. Ik meen, dat deze voorstellen m^oigelijkheden genoeg boden voor de bemiddelingstaak, om principieel en practisch deze taak te kunnen vervullen.

Met deze voorstellen ben ik vervolgens naar de belijdenisbeweging gegaan. Deze was niet ongeneigd om op deze voorstellen, die principieel ook haar niet onmogelijk geleken, nader in te gaan en onderteekende een breed protocol (in mijn bezit) waarin ze dit uitspreekt. De groote m'Ceilijkheid hierbij bleek niet te liggen in deze voorstellen zelve, maar in het gro'Ote wantrouwen, dat van de zijde der belijdenisbeweging ten opzichte van de huidige kerkbestuurders persoonlijk bleek te bestaan.

Inmiddels werd een en ander doorkruist door de moeilijkheden, welke de nationale synode van 9 Aug. en het antwoord op de besluiten dezer synode van de zijde der belijdenisbeweging op Zondag 12 Aug. (kanselafkondiging) brachten.

Resultaat der langdurige en zeer zware besprekingen werd ten slotte, dat het praesidium van den broederraad der belijdenisbeweging weigerde met de huidige kerkregeerders besprekingen te voeren, dat een aantal leden van den broederraad zelven nog nader onder het oog wilden zien, of er niet nog een weg ware tot nadere verhandelingen, dat wederom een andere groep in elk geval den weg tot de hoofdzaak (het wetsontwerp) wilde gaan, dat de Gereformeerden, die deels wèl deels niet in den broederraad vertegenwoordigd zijn, officieel (de Geref. delegatie in de nationale synode en de Geref. kerkminister prof. Otto Weber) verklaarden ten volle door het den Gereformeerden inmiddels in denzelfden geest geschonken wetsontwerp bevredigd te

zi|n en betuigden tot verdere hulp in dezen vredesweg hartelijk bereid te zijn en dat alzoo de onderhandelingen nog niet afgebroken zijn, al is de moeilijkheid groot, die in al het bovengenoemde wordt omschreven.

Wat de Gereformeerden betreft, het is later gebleken, dat de officieele Geref. delegatie ter nationale synode en de Geref. kerkminister Otto Weber in hun aanvaarden van den vrede niet door alle Gereformeerden gevolgd worden. In de Geref. landskerk van Hannover heerscht verzet en het is de vraag of de vereischte tweederde meerderheid voor de vredeswet in de Hannoversche Geref. synode (Landeskirchentag) gehaald zal worden.

In het Geref. WupiJertal o.a. heerscht eveneens onzekerheid.

Voorts: ik lees in een publicatie van het presidium van den broederraad, dat een schrijven van de rijkskanselarij in antwoord op een informatie uit Oeynhausen ontkent, dat mij een „opdracht" van de rijkskanselarij' zou zijn gegeven tot pacificatieonderhajidelingen in de Duitsche Evangelische kerk en dat eveneens de Oekumenische pers-en berichtendienst te Geneve het geven van zulk een opdracht ontkent. Dit tweeërlei is volkomen juist. De rijkskanselarij heeft natuurlijk nooit zulk een „opdracht" gegeven en kan dat ook niet doen en in geen enkel stuk komt iets dergelijks voor. De Oekumenische persdienst te Geneve gaf eveneens zulk een opdracht nimmer. Met dezen dienst heb ik schriftelijk vastgesteld de overeenkomst in den aanvang van dit stuk genoemd. Beide zijn door mij aan den broederraad ook precies zoo medegedeeld (schriftelijk vastgelegd).

Ten slotte: ik voor mü heb dankbaar, gedachtig aan het woord dat de vredemakers zalig noemt, het bemiddelingswerk aanvaard en er veel goeds van gehoopt. Het heeft meer moeite gebracht dan ik verwachtte. Maar het kwam mis voor een Christelijke taak te zijn, in welke ik ook mogelijkheden zag voor kerk en belijdenis, mogelijkheden icok voor het opheffen van den inderdaad grooten nood, waarin tallooze pastorieën verkeeren. En daarvoor had ik ook wel eenige moeite over. Of er iets van de bemiddeling terecht komen zal? De Zweedsche aartsbisschop heeft voorheen een mislukking daarin geboekt, naar ik vernam. Het is zeer goed mogelijk, dat ook mijn taak ten slotte niet tot het doel voert, al zijn er dan toch eenige belangrijke resultaten ten goede reeds te boeken.

Ook nog dit: Al heb ik vriendelijke brieven van rüksautoriteiten over de bemiddeling ontvangen, het is natuurlijk onjuist, wanneer men schrijft, dat de rijksregeering een „opdreuiht" gaf, of bemiddelingsbenoeming deed. Het „drukfoutenduiveltje" maakt soms zeer ongelegen van „rijkskerkregeering", „rijksregeering". Maar daartusschen is groot onderscheid.

Of ik mijn standpunt als predikant eener belijdende kerk voldoende in deze bemiddeling ten uiting kon brengen? Ik voor mij kan verklaren, dat ik dat ten volle heb kunnen doen. Te Berlijn is men over mijn standpunt als predikant eener belijdende kerV^ir-g^^u enkele onzekerheid gebleven

Of het hiei; , ™-: .t oili'"hationaal-socialisme, ja of neen? £)« yfakg is my (schriftelijk) door den broederraad der belijdenisbeweging aldus beantwoord, dat ik toch in het buitenland moge bekend maken, dat zij in geen enkel opzicht als „reactionairen" tegen het nationaal-socialisme willen beschouwd worden en dienaangaande zij in geen enkel opzicht als „oppositie" willen beschouwd worden. Deze verklaring komt ook met de waarheid overeen; o.a. bleek dat de ongeveer 4 millioen tegenstemmers van de 42 millioen, ik citeer de cijfers ruwweg, bij de stemming op 19 Aug. te zoeken zijn in Berlijn, in Hamburg, in Keulen-Aken (oude communistische bolwerken voorwat de twee eerstgenoemde betreft; Keulen-Aken is sterk Roomsch-Katholiek; daar zijn vele tegenstemmen uit Roomsch-Katholieke kringen gekomen). Het sterk Protestantsch belijdende Westfalen echter, waar de broederraad der belijdenisbeweging zijn steunpunt heeft, stemde overal met , , ja". En zoo was het in alle Protestantsche streken. Alle partijen verzekerden mij ook zonder eenige reserve, dat vóór of tegen de regeering voor hen geen kwestie was; zij noemde het allen „laster" indien men hun strijd om de belijdenis in de kerk vereenzelvigde met strijd tegen het nationaal-socialisme. Zij verklaarden nationaal-socialisten te zijn. Hun strijd ging tegen „Blut und Boden", tegen speciale theorieën van de „Duitsche Christenen" (de heerschende groep in de kerk)..

Voor deze week volsta ik hiermee. Er is nog meer materiaal, dat ik verwerken moet; daar hoop ik volgende week aan te beginnen.

School of Hoogeschool.

Onlangs schreef ik een enkel woord in terugslag op een opmerking van Dr W. A. van Es. Ik noemde toen even Apeldoorn. Hier volgen de officieele eischen voor de toelating:

a. Behoorlijk lezen en schrijven.

b. Het maken van een opstel in de Nederlandsche taal zonder grove taal-eni stijlfouten.

c. Rekenen met gebroken getallen. d. Een kort overzicht der Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis.

e. Een overzicht der Aardrijkskunde van Nederland en Europa.

f. Kennis van het Kort begrip der Christelijke Religie en der Bijbelsche geschiedenis.

Wie hieraan voldoet, heet dadelijk „student". Van onduidelijke naamgeving gesproken: dit instituut voert gelijken naam als een ander, dat niemand toelaat zonder de bul eindexamen gymnasium of staatsexamen toelatend tot de universiteit en zijn theologischen leergang encyclopaedisch vollediger maakt dan de rijksuniversiteiten doen.

K. S.

„GerefoTmeerd". (I.)

Het door mij vóór twee weken in zijn geheel overgenomen artikel van prof. Grosheide noopt mij, gelijk reeds gezegd is, tot enkele opmerkingen. Verleden week was er geen plaats voor. Dat speet me toen; maar nu niet meer. Want zooeven kwam het bericht, in de pers, waarop ik al enkele maanden gewacht heb, en op welks inhoud ik niet vooruitloopen wilde, om niet uit particuliere gesprekken naar buiten te dragen, wat nog niet officieel aan de pers was overgeleverd. Ik bedoel het • bericht, dat er in het najaar een z.g. „Tweede •internationaal congres VAN Gereformeerden" zal •gehouden worden; dal daar enkele sprekers het woord zullen voeren; en dat het nederlandsche uitvoerend comité bestaat uit de heeren: prof. mr P. A. Diepenhorst, ds T. Ferwerda, prof. dr F. W. Grosheide, prof. dr Th. L. Haitjema, prof. dr V. Hepp, ds H. Janssen, dr R. J. Kromsigt, prof. mr V. H. Rutgers, dr H. Schokking, prof. dr J. Severijn, ds A. B. te Wihkel, en prof. ir C. M. van Wijngaarden. Op dit congres heeft prof. Grosheide reeds gezinspeeld in zijn artikel, bovenbedoeld; hij zag er een paradigma in van het bestaan van „gereformeerden in engeren en in ruimeren zin", en ik ben dus niet eens buiten de lijn van zijn eigen beloog, als ik in rechtstreeksch verband met wat prof. Grosheide schreef, ook over dit congres mijn meening tegenover de zijne stel.

En ik vind dat nóódig. Dit congres wil opgevat worden als een congres van („VAN") Gereformeerden. De samenkomenden dienen elkaar dus over c n w eer bij de natie, en bij de naties, als gereformeerd aan. Gereformeerd in engeren, of in ruimeren zin. En wijl een congres VAN gereformeerden slechts door een comité VAN gereformeerden (die trouwens zelf ook congressisten zijn) kan worden saamgeroepen, wordt door al deze Heeren, wederzijds, en vice versa, erkend, dat ze op een of andere wijze, d.w.z. in den engeren of den ruimeren zin, gereformeerden zijn.

Wij staan dus voor het feit, dat behalve een christelijk gereformeerde dominee, ook vier hoogleeraren en één curator van de Vrije Universiteit den volke komen zeggen, dat prof. Haitjema te rekenen is lot de gereformeerden.

Hierin stellen zij zich vierkant tegenover de anderen, de velen, ook mijzelf, die den hoogleeraar Haitjema niet gereformeerd vinden, ook niet „i n r u i m e r e n z i n". Ze vinden hem ö n gereformeerd, a n t i-gereformeerd, ondermijner van hel gereformeerde denken, een man, die — o ironie — nog verder afstaat van de Dordtsche Leerregels, dan de liberale heeren, die in het jaar der Afscheiding de menschen hebben uit de kerk gewort-cTii, die naar de Dordtsche Leer wilden terugkeeren. De ironie, de smartelijke ironie van het geval is dan, dat dit zich-presenteeren-van-prof.-Haitjema-als-gereformeerde - in - ruimeren - zin-met - goedvinden-van-de-boven-genoemde - gereformeerden-in-engercn-zin geschieden zal een paar dagen na de Herdenking van de Afscheiding, en enkele weken daarvóór wordt aangekondigd.

Ik wind er geen doekjes om: è.ls prof. Haitjema gereformeerd is, in welken ruimtegraad men hem voorts plaatsen wil, dan is de binnen enkele dagen van mijn hand verschijnende brochure over „De Dogmatische Beteekenis der Afscheiding" een dwaasheid; dè^n is mijn werk aan „De Reformatie" in zijn diepsten grond onzinnig geweest; dan hebben de Gereformeerde Kerken aan m, ij sedert mijn optreden in Kampen een soort van Trojaansch paard binnengehaald; want ik heb zoo ongeveer de helft van den Kamper lijd gebruikt om met kracht de studenten te waarschuwen tegen ideeën, die óók prof. Haitjema in ons land heeft ingang willen doen vinden.

Het wordt hier dus kiezen of deelen; en het helpt niet, of men hier om den lieven vrede zwijgt. Men heeft bewust geweten — de historie van den Calvinislenbond heeft luide genoeg gesproken — wat men deed; men is voor publieke en particuliere waarschuwingen niet teruggedeinsd. Het ligt bewust voor rekening van dit uitvoerend comité in zijn geheel, dat b.v. onze studenten worden opgevoed in den m.i. funesten, den arbeid der gereformeerde wetenschap lamslaanden, de kracht van onze werkers brékenden, een ellendig syncretisme in de hand werkenden waan, dal de denkbeelden van prof. Haitjema op een of andere wijze gereformeerd zouden mogen heeten.

Maar de argumenten van prof. Grosheide dan?

Ik wil daar volgende week nader op ingaan.

K. S.

Is de N.S.B. Christelijk? (XV.)

Nadat nu de filosofische onderbouw van de staatsleer der N. S. B. met christelijke fundeering onvereenigbaar, en in christelijken bodem onvoltrekbaar gebleken is, willen wij thans nog in het laatste deel van onze critiek over die staatsleer zélf het een en ander zeggen. We zullen ons daarbij beperken. Ook al omdat in de laatste weken andere onderwerpen me dwongen, de co pie zoo kort mogelijk te houden, voorzoover de N. S. B. betreft (aan vacantievreugden, zooals ergens ondersteld werd, was dat niet te wijten ...) De staat, — wat is dat voor de Heeren? Hoor het monstrueuse antwoord: „in den staat is de

De staat, — wat is dat voor de Heeren? Hoor het monstrueuse antwoord: „in den staat is de eenheid van zedelijk en redelijk willen". Hoe dat zoo kan? Wel, wij hoorden reeds, dat er een „algemeene wil" is, gelijk een „algemeene menschelijkheid". Gevolg van de idee-filosofie, waarbij de idee zich realiseert in de verschijnselen. Nu is de staat de belichaming van dezen hypothetischen algemeenen wil. Wat dus de Heeren Filosofen (van dit kaliber wel te verstaan) gelieven te proclameeren tot den algemeenen wil, dat wordt nu in den staal belichaamd; dus kan de staat slechts dan zijn taak vervullen, als hij deze Heeren aan zijn hoofd zet, als herders van het Groole Huisgezin.

Het huisgezin, — want de staat heet hier een eenheid van het huisgezin en de maatschappij, „het groole nationale gezin".

Nu verder. Hoe wordt die staat nu goed? Wel, dat gaat heel makkelijk — op filosofenpapier, tenminste. „In het goede, het ware huwelijk 'adres? ? ) wordt niet gesproken van rechten en plichten, maar geschiedt VANZELF hel rechte in de sfeer van huiselijke liefde". Dit om te beginnen. „In het huisgezin geldt de eenheid van de bijzondere belangen (belangen!) der leden met het algemeene gezinsbelang; zelfbeheersching, ware vrijheid, zedelijkheid heerscht in het ware of goede gezin vanzelf".

Zoo ongeveer gaat het dan ook in de goede maatschappij; en daarna in den goeden staat. „De strijd van allen tegen allen heeft het accent van onzedelijkheid".

Ja, wel, maar niet de strijd van gehoorzamen tegen ongehoorzamen, van wet tegen zonde, van reformatie tegen revolutie. En dat goede huisgezin — waarin 't vanzelf goed gaat — is wel een mooi ding, om verder over te fanlaseeren, maar de staat heeft nu eenmaal te maken met kwade. En met kwade burgers ook. En met nog heel veel meer. Bovendien: — af^edacht daarvan: het is niet waar, dat ergens ..vanzelf", „zonder spreken van rechten of plichten" de zaak in orde komt. Er is ook nog een zekere bijbel, en een zekere bergrede, zou men den heeren willen in herinnering brengen. Het goede komt nergens tot stand, zonder het o p z e 11 e 1 ij k spreken over rechten en plichten, het indenken daarvan. Wat „vanzelf" gi'oeit, dat wordt onkruid.

Reeds hieruit blijkt, dal in de staatsleer overgedragen wordt heel de Gods Woord en wet verkrachtende ondergronds-ideeën, waarover wij zoo vaak gesproken hebben. Bij den ingang van de staatsleer staat een humanisme, dat voor de wet geen plaats heeft, en zich stellen wil op de basis van — zichzelf. Het kenmerk van alle humanisme.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1934

De Reformatie | 4 Pagina's

Nogmaals: Een Gereformeerd predikant onder de gelijkschakelaars. (L.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1934

De Reformatie | 4 Pagina's