GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kinderen, wat zijn ze?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen, wat zijn ze?

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het spelend kind.

Een der meest opvallende verschijnselen in het kinderleven is het spel. Het kind is pas echt kind als het spéélt.

Dat een kind speelt is een zoo gewoon verschijnsel, dat velen ook hier pas door de uitzondering — een ziek of idioot kind speelt niet — de bevestiging van den regel, van deze levenswei opmerken. En wat voorheen vanzelfsprekend leek, blijkt dan diep van zin te zijn. Het moge eenigszins geweldig en vreemd klinken: in het spel ligt een probleem verborgen, het probleem van het kind-zijn zelf.

Als dan ook heel best te verstaan, dat onder de kinder-psychologen juist het kinderspel zoozeer de aandacht trok en dat zij vooral via deze levensoperbaring trachtten door te dringen tot den eigen aard van het kind.

Het spelend kind stelt ons voor een van de moeilijkste, doch tevens een van de schoonste opgaven. In de herinnering daaraan bloeien eigen jeugdverrukkingen weer op.

Wie het spelend kind observeert, komt al aanstonds te staan voor de vraag, waarom hel speelt.

Het kind speelt met lichaam eu ziel, het speelt volkomen. Het is een levensbehoefte; het móét spelen. Het spel is hem doel, geen middel. Maar dat ^oel is het zich niet bewust.

Welke stuwkrachten werken hier van binnen uif? Een kind dat niet speelt, dat het spel onthouden wordt, verwelkt als een plant die losgerukt is uit den voedingsbodem.

Het spreekt vanzelf, dat men gezocht heeft naar een vei-klaring van dit levensverschijnsel in het kinderleven. Voor en na zijn er zoo verschillende s p e 1-t h e o r i e ê n ten beste gegeven.

Men heeft hel spel beschouwd als een soort veiligheidsklep voor overtollige levenskracht. Er zijn er geweest, die meenden, dat het kind zekere gedragingen, die het afleeren moet, in het spel gaat ontladen, uitzieken.

De gangbare opvatting is deze, dat het spel voor het kind een vooroefenschool van hei leven is, waarin de lichamelijke en de geestelijke functies worden „ingestudeerd". Datgene wat in het Mnd is aan gaven en krachten, als in ©en knop besloten, wordt door het spel tot ontwikkeling en tot rijker ontplooiing gebracht. Daarom is in het spel ook zoo goed het karakter van het kind te onderkennen; vooral in het spel van meerdere kinderen, in het samenspel, teekent de eigenlijke aard zich wel eens zeer scherp af.

In dit alles heeft _„spel" wel een ruimere beteekenis dan in de gangbare opvatting. Het begint al in de eerste levensmaanden. Zoo moet het „lallen", het monotone uitstooten van klanken, opgevat als een „spel", de vooroefening van het spreken. Hel is de onbewuste training van het spraakmechanisme, het instrument waarmee straks de gedachten als klanken worden vertolkt. Juist de spraakonlwikkeling bij het jonge kind is bizonder belangwekkend. In de taal toch heeft de spraak der creatuur haar hoogsten vorm gekregen. In zijn spraak, d.i. in zijn zelfopenbaring — en dat niet enkel door het woord, ook door gebaar: er liggen vele uitdrukkingsmogelijkheden in den mensch — komt het uit zijn geslotenheid en verborgenheid te voorschijn.

Het is opmerkelijk, hoe het kind alles betrekt in het spel en daardoor die eigenaardige spelsf eer schept, welke wij, o zoo vaak, misverstaan. Zelfs het heilige wordt wel eens betrokken in de sfeer van het spel. We denken b.v. aan het ïn-

tochtje-spelen van de Jeruzalemsche jeugd na den Palmzondag. Wat die deftige en vrome Farizeërs zich daaraan ergerden! Eu gaat het ons vaalc niet precies zoo? Wij eisclien immers in het religieuse van onze kinderen ook zoo vaak het groot-menschelijk decorum.

Een opmerkelijk verschijnsel in de speldritt is de vernie tigingsdr ang. Er zijn tijden, dat het kind z'n speelgoed opzettelijk vernielt, soms wel juist dat, waarvan het het meest heeft gehouden. Dat daarin een bizonder boosaardige trek zich zou openbaren is vermoedelijk te ver gezocht. Ik geloof, dat men ook hierin weer vaak het kind mis verstaal, en er niet meer in moet zien dan een mislukt streven naar de heerschappij over de dingen, welke ontmoediging zoo wordt afgereageerd.

Aanverwant zijn de kibbel zucht en de vechtlust bij gezonde kinderen, welke blijkbaar eveneens behooren bij de voor-studie lot de levenstaak.

Bizondere aandacht verdient de zin voor „spottemy en sotlerny". In Groningen heeft men daar een mooi en zeer karakteristiek woord voor: maljoagen. Welnu, dat „maljoagen" zit een gezond kind in 't bloed. Al weer iets dat wij volwassenen zoo vaak verkeerd verstaan. Er zijn er, die hierin wel een zeer boosaai'digen trek zien en Salomo grif toegeven, dat de dwaasheid in het jonge menschenhart gebonden is. Ja, zulke argumenten zijn wel zeer goedkoop. We spreken wel eens van „rage sans pitié" en meenen dat deze wreedheid en ongevoeligheid toch wel eigen is aan het kinderleven. „Toen God de menschen schiep", schreef eens ©en wanhopige achttiende-eeuwsche schoolmeester op zijn uithangbord, „schiep hij wel de grooten, maar niet de kleenen".

Is dat alles zoo?

Hebt u wel eens opgemerkt, hoe in het kind de „zin" leeft voor h e t k o d d i g e en h e t k o-m i s c h c — en dat vooral in bepaalde vormen en bewegingen? Kindereu gaan graag — en in vollen ernst! — met een mombakkes over de straat. Vooral 'n lange neus is erg gezocht. Onze biscuitfabrikanten geven blijk van psychologisch inzicht door juist deze dingen als reclame-lokmiddel aan de kleine boodscViaploopers uit te reiken.

Daarom is het Jan Klaassen-spul zoo'n écht kinderspel en hel is niet te verwonderen, dat tal van kinderen — ook wel volwassenen in wie het kind-zijn nog niet is afgestorven — zoo gaarne eens kijken naar de vertooningen van Jan Klaassen 's Zaterdagavonds op 'tDamplein te Amsterdam. Het z.g.n. „spotten" met menschen, die in hun Terschijning iets afwijken van wat kinderen gewoon zijn te zien, is niet altijd een spotten.

L. VAN KLINKEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Kinderen, wat zijn ze?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's