GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eer is teer, ook voor huisgenooten.

Een wederom mijnerzijds in zijn geheel overgenomen Heraut-artikel i— waarvoor ik mijn lezers verwijs naar , , Persschouw" — noopt mij nog eens tot een antwoord.

1. Het is in deze historie de tweede maal, dat Prof. Kuyper 'Cen zaak, die publiek is, bespreekt met behulp van particuliere en — postume informaties. Waar bij zoo bezorgd is voor „het recht der vreemdelingen", zal hij mij niet euvel duiden, dat ik begin met een woord over zijn overneming van een brief van Dr Marmelstein, Want deze tast de eer van ©en huisgenoot ar.n, en Prof. Kuyper, wederom geciteerd door „De Rotterdammer", biedt hem daarin in goed vertrouwen de gelegenheid. Toen ik Dr Beets en Dr van Lonkbuyzen geloofde, heette dat verdachtmaking, en de keus daarvan als wapen! Zij schreven over publieke zaken. Prof. Kuyper evenwel gelooft Dr Marmelstein in n i e t-publieke aangelegenheden, en publiceert het! „Eer is teer"^ zegt Prof. Kuyper terecht. ïk herinner hem daaraan. 2. Dr Marmelstein moet het nu niet aan mij, docb aan zichzelf en aan de niet-remmende Heraut wijten, als ik thans iets zeg over wat hij zelf in bet openbaar bracht. Hij bedient zich van het ééne orgaan om over den redacteur van het andere te Magen, dat deze hem doodzwijgt. We zuUen zien.

3. Het eerste geval betrof ©en uitlating niet van mij — zooals Dr Marmelstein constateert — doch van den aan „Die Heraut" niet onbekenden Dr K. Dijk. Deze had naar aanleiding van een officieel bericht, dat ik zonder kommentaar uit de officieel© bron in „De Bazuin" had geplaatst — bet bericht ging over denzelfden Dt De Vrijer, over wien Prof. Kuyper in „Die Heraut" nr 2784 critiscb schreef — een opmerking geplaatst in „Haagsch© Kerkbode". Ik h©b die opmerking overgenomen in „De Reformatie", nr 35 van den 14en jaargang, d.d. 1 Juni 1934. Aan wat Dr K. Dijk zeide, voegde ik mijnerzijds geen enkel woord toe. Wil „De Heraut" benevens „De Rotterdammer" dat onthouden? Daarop kreeg ik een brief van TDr Marmelstein, die bezwaren maakt© tegen het artikel Dir DIJK, en mij verzocht, deze bezwaren te publiceeren in „Dé Reformatie". Ib heb: toen niet Dr Marmelstein doodgezwegen, zooals deze, ©en tweede onwaarheid sprekende, beweert, doch hem gezegd, dat bij m.i. zich naar Dr K. Dijk wenden moest. Waar moet bet been, als ik iedereen, dien ik in Perssobouw citeer, laat aanvallen in den rug? Men kan mij scbrijven over wat IKZELF publiceer. Maar als' ik andere auteurs citeer, heb ik geen recht, hen door derden te laten bestrijden in mijn blad. Men zou dan al heel gauw vragen, of ik s.v.p. de dames en heeren d© eer van geciteerd wo-rdsn wil biesparen. Wat weet ik ©rvan, of een door mij geciteerd© lust heeft, om ©en door mij hem opgedrongen polemiek te aanvaarden? Vindt Pïot Kuyper ook niet, dat hij Kchtvaardig hielp veroordeeten? En dat ik in het geval van den Herautredacteur Dr K. Dijk recht heb gehandeld tegenover Dr J. W. Marmelstein? Zou Prol. Kuyper anders gedaan hebben? Misschien zegt deze: ja. Hij heeft altbans eens een anoniemen heer, gebeeten X, in „De Heraut" nr 2467 (3 Mei 1925) ©en uitval laten doen tegen mijn brocbure over „De Vrijmetselarij"; mijn op 2 Mei 1925 gedateerd antwoord werd in Heraut nr 2470, van 24 Mei 1925, een plaatsje gegeven. Dr De Moor, de toenmalige officiëele recensent, schreef zijn beoordeeling in nr. 2498 (6 Dec. '25). Prof. Kuyper heeft toen dien beer, die mij geen enkel' ingezonden stuk had aangeboden, niet gezegd: wend U tot den man zelf, bij schrijft in „De Reformatie", „De Bazuin" en in de „Dielftsche Kerkbode". Mogelijk denkt Prof. Kuyper dus anders dan ik over de vraag, ho© de eene huisgenoot-redacteur den anderen huisgenoot-redacteur bejegenen moet. Maar in elk geval meen ik nog altijd, dat ik Dr Marmelstein zeer terecht den „dienst" heb geweigerd dien Prof. Kuyper dezen anonymus tegen mij indertijd gunde. Niet ik zweeg Dr Marmelstein dood, maar hij deed dit zichzelf. Dr M. had zich tot Dr Dijk moeten wenden. De eer ook van Dr Dijk is teer; ik mocht niet de onderstelling wettigen, alsof ©en redacteur ook van „De Heraut" (Dr Dijk) niet Dr M. recht zou doen. Prof. Kuyper handelt een paar regels verder over „lichtelijk en onverboord oordeelen of HELPEN veroordeelen". Het woord „helpen" is door liemzelf gecursiveerd.

4. Nu bet tweede geval, waarin Dr Marmelstein onwaarheid spreekt. Hij schreef mij — hij zegt het zelf — inzake prof. Wenoelius ©©n particulieren brief. Dien kan men slechts doodzwijgen, door hem onbeantwoord te laten. Feit is, dat ifc hem op twee wijzen beantwoordde: particulier en publiek.

Ik heb in die publieke beantwoording gezegd, wat ifc meende te' moeten zeggen. Dr Marmelsteia beeft in dien particulieren brief zijn best gedaan, te betogen, dat Pïof. W. zoo'n vroom man was. Daaraan twijfelde ik nimmer. Hij heeft geconstateerd, dat hij ©en levendige belangstelling had voor bet Calvinisme. Dat geloof ik van allen, die op het congres waren, en te Parijs. Maar hij heeft niet bewezen, dat Prof. W. calvinist was. Dat kon hij ook niet, evenmin als Prof. Kuyper, die ©en particulieren brief noodig had, om.... bet den man zelf te laten zeggen.

5. Dr Marmelstein noemt mijn rectificatie „nietszeggend" en „onjuist". De verldaring is apodictisch genoeg; onze lezers kunnen — ik heb immers alles van „De Heraut" overgenomen — voorts nagaan, of ze ook juist is; men vindt mijn beide rectificaties in de nrs van 15 Maart (bl. 198, 2e kolom) en 22 Maart {bl. 207, 3e kolom). Ik heb na ontvangst van Dr Marmelsteins brief dadelijk gei'nformeerd bij Dr v. Lonkbuyzen, dien ik geciteerd bad; wat deze mij meldde gaf mij aanleiding tot het scbrijven van de rectificatie op bl. 207. Daar staat tevens, waarom ik niet verder gaan kon. Ik meende, en meen nog, dat ieder bet recht beeft, iemand l© b60ord©©len naai zijn publiek© positie. Aan een neutrale onderwijsinrichting kunnen gereformeerden zijn, en and r^n; v^: n een inricht'ng, die een bspaalds' kleur heeft, die links georiënteerd is, en opgericht is tegenover ©en ortbodoixe inrichting van dezelfde

groep (Quakers) begint men — tot men beter weet — aan' te nemen, dat wie er dooeeren het standpunt der inrichting deel'en. Men is onrechtvaardig, als men van een professor te Ledden bij voorbaat zegt: die is vrijzinnig, "want Leiden is neutraal, officieel. Men is evenzeer onrechtvaardig, als men van een confessioneel zich afgrenzende onderwijsinrichting bij voorbaat één der docenten anders indeelt, dan de inrichting zelf.

6. Van Dr Marmelstein afscheid nemende, merk ik op, niet „noog opgegeven te hebben" van mijn persnianicren, doch te hebben geconstateerd, dat ik andersdenkenden, als ik tegen ben polemiseer, letterlijk citeer. Dat kan ieder nagaan, meen ik. Wie eens vergelijkt, wat ik citeerde van andersdenkenden inzake dat congres, en wat anderen van mij aanhaalden, ziet het verschil.

7. Ik heb Prof. Kuyper in mijn „Open Brief" verzocht, deze zaak uit den engpas van het ééne geval-Wencelius te halen. Nu hij dat niet gedaan heeft, voel ik er weinig voor, weer mijn heele ruimte te verbruiken voor de beantwoording van zijn opmerkingen. Evenmin echter voel ik ervoor, bet „doorpraten" (christenen moeten het doen) te laten. Er zit dus niets anders op, dan de rest te bewaren tot de volgende week. We zullen dan meteen Prof. Kuyper de gelegenheid laten, om, ongeacht wat er nu nog komt, mijn tegen Dr Marmelsteins klacht gestelde beweringen ter kennis van zijn lezers te brengen.

Vrije Protestantsche Theologische Faculteit. (Slot.)

We zouden nog iets melden over verzorging en karakter der faculteit.

Wat het eerste betreft, volgens j, Die Rel. in G. u. Gr." kon het na d© scheiding tusschea kerk en staat niet komen tot een organisatie, waarin orthodoxe en vrijzinnige protestanten zich samen konden voegen. De orthodoxen (Lachenmann, Frankreich) waren daarvoor — gelukkig — niet te vinden. Zoo kwam er splitsing. Eenerzijds stond de Union des Eglises réformées evangéliques, anderzijds do Union des Eglises réformées. Eerstgenoemde had haar theologisch centrum in de theol. faculteit van Montauban, later verlegd naar MontpeUier. Die ze Union is orthodox. Niet-orthodox is de in de tweede plaats genoemde Union. Daartoe behooren de libeiralen, benevens een middel-partij (Fallot, Gounelle, Monod); deze laatste groep heeft vooral sociale belangstelling, en is afgebrokkeld van rechts. Aan deze- links en tusschen rechts en links in staande groep behoort de hier besprokene Parijsche faculteit. Deze „Union des Eglises réformées" „onderhoudt" (zegt Lachenmami, Fr.) d© Parijsche faculteit. Aan haar werken zoowel „lutherschen" als „gerefOirmeerden"; men begrijpt, dat „gerefOirmeerd" hier beteekent: linksprotestantsch. Althans in den tijd toen Lachenmann schreef. Later kwam Prof. Leoerf, die voor het Calvinisme belangstelling won, een dissertatie schreef (1894) over „determinisrne" en verantwoordelijkheid in bel „systeem" van Calvijn (vóór 1896!), een openbare les gaf over „Inspiration et Grammaire" volgens de 17e^eeuwsche theologen (1932), na een Inleiding op de gereformeerde dogmatiek, Ie deel, te hebben geschreven j^licentiaatsgeschrift, 17 Dec. 1931). Vandaar dan ook, dat behalve de private offervaardigheid ook bijdragen van de luthersche en „gereformeerde" „Kultver-^ eine" het voortbestaan der faculteit hebben moeten verzekeren.

Deze bijdragen worden sedert 1908 verzameld en beheerd door de Association pour Ie maintien et l'entretien de la Faculté libre de théologie protestante de Paris. Deze heeft de faculteit gered. In zijn overzicht van de lotgevallen der faculteit over 1931—1932 is dit door M. Ie doyen Raoul Allier erkend. Er was een oogenblik, zegt hij, dat de faculteit gevaar liep, te verdwijnen. De faculteit is dus op kerkelijke voorziening aangewezen, i) Ze heeft dan ook met buitenlandsche k erken relaties aangeknoopt. Ook de benoeming der professoren hangt aan kerkelijke bemoeienis. De luthersche professoren worden benoemd door de Commission executive der gen. synode in gemeenschappelijk overleg met d© luthersche professoren der faculteit. En de gerefo-tmeerde professoren worden aangewezen door den Conseil académique réformé; daarin hebben zitting de „gereformeerd©" (zie boven) professoren, de president der reeds genoemde Association, 11 leden, di© gekozen zijn door kerkeiraden, en 4 door dez© laatste en de „gereformeerde" professoren gezamenlijk! gekozen vertegenwoordigers. Kerkelijk is hier alles, wat de klok slaat, zoover ze beslissend slaat.

Hiermee is het karakter der faculteit reeds tevens aangeduid. Het is door den loop der geschiedenis bepaald als niet-orthodox. De vakken wórden verdeeld over lutherschen en gerelormeerden; de studenten, en ook de gepromoveerden moeten het van beid© groepen hebben. De faculteit deed van zich spreken door het symbolofideïsme: d© behoudende kracht van het geloof hangt volgens deze theori© niet af van de juistheid onzer theologisch© inzichten, doch van de echtheid en de kracht der overgav© van het hart aan God; door onjuist© theologische mceningen wordt deze niet geliinderd. Roomschen en tusschen orthodox en liberaal een brug slaande protestanten hebben naar die leer geluisterd. De nagedachtenis van Nathan Söderblöm is expres in een officiëele zitting geëerd. Adolf Keller sprak over „het neocalvinisme van Karl Barth".

Conclusie: mij is niet duidelijk^ waarom't indertijd door de Kamper professoren 2) in hun strijd voor het promotiereclit geschiede beroep op Montauban als „ongelukkig" is afgedaan door „Die Heraut". Haar redacteur is thans zelf gepromoveerd door een faculteit, die met die van Montauban onder zijn vonnis viel; daartoe stond zij confessioneel verder van ons af dan Montauban (MontpelUer). De Heraut-redacteur noemde (gelijk wij citeerden) Montauban het „ééne voorbeeld van een Theol. faculteit, die buiten het Universitair verband het promotierecht uitoefent". De Parijsche was er toen ook reeds om „op eigen naam" te promoveeren. Zie b.v. het titelblad van Prof. Leoerfs „These" van 1931, en let op het verschil met die van 1894.

(Dit artikel bleef verleden week overstaan.)

K. S.

Pluriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks). XX.

C. Thans zijn we gekomen aan onze laatste opmerking: we „gebruiken", na alles wat hierboven gezegd is, „vrijmoedigheid" om, niet bij wijze van „Retourkutsch"-zending, doch uit behoefte tot scherpe positie-verkenning, nu onzerzijds te verklaren, dat het spreken van pluriformiteit der kerk, op de wijze, waarop het in dat almanakartikel geschied is, zelf een epigonistisch werk gebleken is. Het nam over, wat onmiddellijke voorgangers gezegd hadden, toetste hun argumenten niet, gaf zelf onjuiste argumientatie, en ging voorbij aan het toch wel lot voorzichtigheid manende feit, dat die onmiddellijke voorgangers zielf in hun bespreking van dit ééne punt al hun wetenschappelijke en polemisch-apologetische vaardigheid hadden onzichtbaar gemaakt.

In het bedoelde artikel heeft de schrijver dan ook niet ons kunnen overtuigen, dat ernstige studie ditmaal er achter lag. We hebben in onze leerste reeks gesproken over de vertaling van Calvijns laüjn; had de schrijver kennis genomen van de rapporten, die bij de reeds genoemde synode ingediend zijn over de kwiestie-dr Buizer, dan zou daar door hem een betere vertaling zijn aangetroffen, dan die, welke wij, onder andere, op het punt van haar juistheid, hebben moeten bestrijden.

Daarom vergunne men ons een bescheiden verzoek: voordat men weer zijn broeders verwijte, dat zij als echte epigonen het „èn-èn" der groote voorgangers niet aan kunnen, onderzoeke men eerst w, at nauwkeuriger. Het „èn-èn" is ia deze bewogen tijden wel zóó gevaarlijk gebleken, dat men in zijn doxologieën ermee voorzichtig moet zijn. Van de pluriformiteit der kerk tot de pluriformiteit der w, aarheid is ©en kleine stap. Maar een noodlottige.

Hi^mee beëindigen wij deze reeks.

Een brochure van Ds J. J. Buskes tegen de N. S. B.

Door de firma D. van Sijn & Zonen te Rotterdam is uitgegeven voor rekening van d© Chr. Dem. Uni© ©en 'brochure van Ds J. J. Busbes: „Nationaal Socialisme en Christendom, een antwoord op d© vraag: Is d© N.S.B, christelijld? " Al geeft Dis Buskes zijn ontkennend antwoord op ten deel© andere wijze, dan ik zelf het deed, en al moet ik eerlijk bekennen, dat in de C. D'. U. veel is, dat mij om d©z©lfde redenen beizwaart als de N. S. B., dit verhindert mij toch in geenen deel©, hier te verklaren, dat ik Ds Busbes' brochure zeer goed geschreven acht, in veel opzichten overtuigend noemen kan, en dat ze zakelijk en eerlijk is in. het citeeren. De prijs der brocihure is 10 et. Van verschillend© personen, die door de N. S. B. naar voren gebracht worden als prof ©et of voorbeeld, worden hier sprekend© citat©n g©geven, die duidelijk maken, dat d© christelijkheid der N. S. B. sl©chts in de fantasie bestaat, en het groote gevaar van 'het nationaal-socialismei en zijn dwang demonstreeren. Wie weet, hoezeer de berk haar ^vrijheid inboet, zoodra het nationaal-sociaJisme de macht krijgt, zal het door Ds Buskes bijgedragen materiaal met belangstelling ook in een kerkelijk© rubriek in d© publiek© belangstelling aanbevelen, al zal hij ook overigens meenen, dat de theologische, denkbeelden, die ook door Ds Buskes in ander verband verbreid zijn, zelf voor een deel den toestand van v©rwarring, die er thans op en om ons erf heerscht, ook in politicis, en met nam© inzak© den samengang van officiëele "belijdenis-onderteebening en officieuse belijdenis-verloochening, in het leven hebben helpen roepen. Wij komen ©r ni©t uit; w© zinken. Want we bekeeren ons niet tot ©en ©erlijk woordgebruik. K. S.


1) Les Eglises se sont émues en apprenant Ie peril auquel se trouvait exposé notre maison Nos coreligionnaires nous sont venus en aide de toutes parts Il n'y a encore que 122 Eglises qui souscrivent pour notre Faculté. Ce n' est pas assez (prof. Henri Monnier, 4 Nov. 1932).

2) Behalve Prof. Ridderbos.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's