GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sweelincks Psalmen.

(Geen verlioden Protestantsche Kerkmuziek maar begeerde Gereformeerde Huismuziek!

„En we kunnen ons dan ook haast niet anders voorstellen, dan dat een componist als Sweelinck, die zichzelf geheel vr ij willig als levenstaak ges t e l d h e e f t het v o l l e d i g e psalter te c o m p o n e e r e n in de berijming nog wel van Marot en De Bèze, medewerkers van Calvijn en met als cantus firmi de in het biezonder voor deze 150 psalmen samengestelde z.g. geneefsche melodieën, dat zoo een componist ook wel hervormd moet geweest zijn. Te meer haast nog daar deze meerstemmige psalmen t i j d e n s de d i e n s t a l t h a n s niet in de kerken van Calvijn g e z o n g e n m o c h t e n w o r d e n en Sweelinck ze dus uitsluit e n d tot e i g e n v r e u g d e en vroomheid schree f". (B. V. d. Sigtenhorst Meyer in: „Jan P. Sweelinck en zijn instrumentale muziek".)

Wie zouden dit gedeelte niet geciteerd hebben, hetwelk een pleidooi bedoelt te zijn voor het niet- Roomsch-zijn van Sweelinck, als er niet een paar zinnetjes tusschen hadden gestaan, expres voor deze gelegenheid door ons gespatiëerd, die een averechtsche voorstelling geven van de eigenlijke toedracht, hóé Sweelinck tot de Psalmcompositie gekomen is en welke drijfveeren hem daartoe genoopt hebben.

'Het is volkomen bezijden de waarheid de Psalmen van Sweelinck te beschouwen als vrijwillig

ondernomen zélf opgaven, ventileeringen voor des componisten eigen vreugde en vroomheid.

In 't algemeen zette geen componist te dien dage zich vrijwillig, op hoop van zegen, aan een of ander werk. Altijd was er een zeker terrein voor zijn sclieppingen, een cultuurgebied, 'tzij de Kerk. een Vorstelijk hof of het gezelschapsleven der hoogere standen.

Zoo leert ook de geschiedenis in het bijzonder van Sweelinck, dat deze nimmer aan het werk der Psalmcomponeering zou zijn getogen, als er in zijn onmiddellijke omgeving, buiten hem om, niet een kunstzinnige groep hervormden was geweest, die bij voorkeur den psalmzang-ia-meerslemmigenvorm op hun huiselijke muziekuitvoeringen had staan; wier reformatie-ideeën zich niet alleen uitstrekten tot die der Kerk, maar oot tot elke handeling des levens, dus ook die hunner particuliere muziekoefeningen, waarbij zij in den Psalter, èn om de woorden èn om de melodieën een Gode welbehageüjker en vereerender bezigheid vonden dan het gewone Chansons- en Madrigalen-gemusiceer op woorden, die van ijdele, wereldsche dingen spraken en. geen hooger doel hadden dan wat tafelgenot te schenken, om onder een roemer wijn gezongen en aangehoord te worden.

Deze veredeling van het muziekrepertoire der zangcolleges en gezelschappen (hier en daar werden ze genoemd zooals te Nijmegen „van de gereformeerde religie") teekent zich reeds af in de verschillende voorreden der muziekuitgaven die ons (zie „De Reformatie" van 2 Aug.) vertellen van een weer „tot zyn oude gebruick ende floer te brengen konst van Musica", door middel vani Psalmen contra „de wellustige, scandalose, lichtveerdige liedekens en danseriën".

'Éénzelfde begeerte is het ongetwijfeld van een in 1590 te Amsterdam opgericht Muziekoollege geweest, om naast de gewone vocale muzieknummiers, een bepaalde categorie die daarvoor in aanmerking kwam en geschikt in te richten was^ te voorzien van Psalmwoorden, ter vervanging der oorspronkelijke van wereldlijke strekking.

Dit is af te leiden uit het feit dat een zekere Louis Mongart in 1597 een 50-tal Psalmeii uitgaf en aan dit Amsterdamsch Muziekcollege opdroeg, waarin deze manier van omwerken, op een paar nummers na, toegepast was.

Een wijze van doen die in die dagen en nog tijden daarna niets ongewoons of aanstootelijks in zich had — men denke ook aan de talloos vele wereldlijke liederen die als geestelijke hun weg vervolgden tot in de kerk- en gewijde-muziekliteratuur toe: een „Mein Gmüth ist mir verwirret" als „O Haupt voll Blut und Wunden", een „Innsbruck ich muss dicli lassen" als „Nun ruhen alle Walder".i ja zelfs, maar dan orngekeerd Ps. 79 als Geuzenlied .(„De Geuzen zijn in Bommelerwaard gevallen").

Dat dit soort van vergeestelijking, waarbij het muziek-origineel moeilijk zijn afkomst kon loochenen, en steeds weer z'n anderen aard en aanleg vertoonde, in de practijk niet kon bevredigen, bhjkt uit de weinige navolging die een dusdanig experiment heeft ondervonden. Muziekhistorisch althans zijn tot nog toe, in ieder geval niet op groofce schaal, veel van zulke omwerkingen aan te wijzen.

Maar ook was er tegelijkertijd in die Psalmuitigaaf van Mongart, al was het dan nog in bescheiden mate, een ander initiatief op te merken van, namelijk: de Psalmen op de wijzen van Bourgeois en Maitre Pierre, zooals die door de Geremeerden in hun kerken gezongen werden, in nieuwe bewerking aan den dag te brengen, kunstiger en uitgebreider dan de overal reeds door en door bekende Goudimelsche zettingen, die betrekkelijk vrij eenvoudig waren, noot tegen noot als ze gezet waren.

Voor dit zuiverder kunstbeginsel werd, bij monde van Louis Mongart, zooals uit ©en combinatie van historische gegevens is gebleken, Sweelinck de aangezochte man. En al publiceerde hij niet direct zijn auteursschap — anoniem staan zijn eerste proeven er vermeld — ongetwijfeld is dit feit voor hem van zooveel beteekenis geweest, dat er het perspectief uit ontstond, waarin later voor hem en zijn begunstigers zooveel breedte en diepte zou komen.

Want wat was het gevolg dezer samenwerking tusschen Sweelinck en de zanglustige collegianten?

Niet alleen dat hij in het jaar 1603 met een eersten bundel van 50 psalmen, opgedragen aan de Amsberdamsche Stadsregeering, voor het voetlicht trad, maar ook het geheele verdere van zijn levenstijd bezig bleef met, wat hij zelf zegt in de voorrede van zijn 1ste Boek, gaandeweg te zullen voltooien voor hen, tot wier gebruik en genoegen hij deze Psalmcomposities in het licht had gegeven. 1)

Is dus, zooals deze korte toelichting aantoont, de heer v. d. S. M. volkomen in strijd met de geschiedenis, Sweelinck voor te stellen oj) de wijze als door hem gedaan werd, nóg bedenkelijker gaat hij te werk door Sweelinck uit te beelden als iemand die in droeven druk leefde; die, wat vreugd en vroomheid hem ingaven, niet in eigen Kierk mocht laten uitvoeren; die troost zocht in wat de Kunst hem geliefde te openbaren, die, niettegenstaande kerkelijke negeering, zichzelf in het leven hield, gedragen door innerlijke bezieling en scheppingsdrang.

'Wiant, zegt de Schrijver op een andere plaats in zijn boek: ;

„...men vraagt zich wel eens in verwondering af, waarom Sweelinck niet betere oorden is gaan opzoeken voor zijn kunst. In het buitenland waren nederlandsche musici zeer in trek en gemakkelijk had hij daar een plaats kunnen vinden, waar zijn werk in maatschappelijk verband zou hebben gestaan. Hier daarentegen konden zelfs zijn psalmen en cantiones sacrae, die zulk een belangrijk deel van zijn werk uitmaken, niet dan buiten kerkelijk verband uitgevoerd worden, terwijl de predikanten bovendien zijn orgelspel nog trachtten te weren."

Het spreekt vanzelf dat dergelijke schrijverij feitelijk de moeite van het weerleggen niet waard is, onvolkomen van voorstelling en redeneering als zij is.

Alleen al de tirade „terwijl de predikanten bovendien zijn orgelspel nog trachtten te weren" is al zóó onbeholpen, dat, was het niet omdat zoowat de heele wereld erbij gewoon is van „ja" te knikkebollen, we er geen woord' aan zouden verspillen. Maar omdat menigeen bij dit punt, denkend aan Dordt, in zijn hart zegt: ja, , dat is toen toch wel een duffe beweging geweest voor Sweelinck en consorten, moeten we er even oj3 attent maken, dat er geen Dominee is geweest, die Sweelinck en zijn orgel het leven onmogelijk gemaakt heeft, ook al vonden sommigen het beter, zooals in Groningen „in stede des orgelpijpens" ©en kapittel uit den Bijbel te lezen vóór dat de dienst begon en weer anderen, dat het nóg beter was het heelemaal op 'te ruimen, los als het bij him kerkdiensten rond- 'bengelde, zonder dat iemand er wat aan had ~ want van begeleiding bij het gemeentezingen had üog niemand ter wereld het rechte benid, en wat het hier en daar, als een restant nog uit de Roomsche practijk, ten gehoore bracht, was ook niet de moeite waard er bijzonder op gecharmeerd te zijn, niet zelden deunen, meer bestemd voor lallend soldatenvolk en bierbankenpubliek dan voor een schare kerkgangers.

En wat de rest van des heeren v. d. S. M.'s geschrijf aangaat — we vragen: Waar ter wereld 'had Sweelinck een beter maatschappelijk verband kunnen vinden voor zijn, juist daardoor zoo ongekend hoog opgevoerde kunst van orgelspelen, als 'hij niet in een Nederlandsch gereformeerde stad had gewoond, waar de j, loffelicke gewoonte" van lalle dagen tot vermaak der burgerij te moeten spelen, z'n eerste en voornaamste plicht was?

Waiar, aan welk vorstelijk hof, onder welk kerkverband, in welken ki-ing had Sweelinck diezelfde onafhankelijke, vrije verhouding gevonden die hij in Amsterdam genoot tusschen Stadsbes tutu-, Opdrachtgevers van Geestelijke en Wereldlijke composities, vereerders uit binnen- en buitenland, aanzienlijken, geleerden en ongeletterden?

« Sweelinck en zijn Gereformeerde vrienden en hun Calvijnsch Psalmboek — het is een trits, die 'historisch in elkaar gegroeid is.

Als er geen Gereformeerden in Amsterdam waren komen wonen, Waalsche en Vlaamsche, Engelsche en Duitsche, die zich gecombineerd hadden met die uit Amsterdam zelf, Sweelinck zou geen „Philomuses" en het „loffelijke genootschap van kweekelingen, beoefenaren, begunstigers en liefhebbers der zoete en heilige toonkunst" gekend hebben, die met eUiaar hem aangezet en aangemoedigd Tiebben de eene Psalm-serie na de aiudere op te zetten en uit te gelven.

Als er geem Geneefsche melodieën waren geaompoineerd en ingevoerd in de kerk waar Swee- Unak, vóór en na den dienst, niets anders had te doen dan ze, zooals de Gereformeerde Kerkeraden het zoo gaarne wilded, „met verscheyden registers al zwierende" te variëeren, „dan sus dan soo", Sweelinck zou de „Uytghenomen Konstenajer int Orgelspelen" niet zijn geworden, de „Expert en befaemd Meester", „wiens geruchten tot verre plaetsen vloden", tot wien en om wien! dageUjks zoovele malen als hij speelde, van heinde en verre kwamen de „beminders van zijn kunst en konstig onderwijs".

Swieelinck èn de Gereformeerden èn hun Psalmen Da, vids: het is de eerste, geheel ©enige combinatie geweest van écht Gereformeerden kunstzin voor kerk- en huismuziek, voor orgel- en kora, alspel!

Dat alles moet in „Swee^lincks Psalmen" gezien worden. In geen geval dat wat de heer v. d. S. M. meent, n.l. verboden Protestantsche kerkkooi-muziek, vrijwillig door den auteur d^ wereld ingestuurd, maar: Gereformeerde huiskunst, hem afgedwongen door hervormd'qn van positief Calvinistische confessie!

1), Ce qui me fait penser que ce mien essay ne sera rejecté de ceux, pour l'usage & delectation desquels je l'ay mis en lumière: ausquels si j'appergoy qu'il soit aggreable, je prendray occasion avec Ie temps, moyennement la grace de Dieu, de produire Ie reste".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's