GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EESrElIJK^iJMEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EESrElIJK^iJMEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen, )

Geloof èn Zonde.

In verband met mijn vorig schrijven over; Belijdenis doen" en „De drie stukken" kreeg it enkele brieven.

Erg blij ben ik, dat deze dingen het hart der lezers raken en o zoo gaarne wil ik iets zeggen over de ]> ezwaren, die men onder hel lezen, van wat ik schreef bij zich op heeft voelen komen.

Daar was eerst een brief van een collega, een brief, waarvan ik zou kunnen zeggen, dat hij niei tranen was geschreven.

Hij was geroerd door het bitter verschijnsel, dat er in de gemeente van Christus zoo weinig „leven" was.

Praten over weer en wind en land en zand dat kan men, maar als het gaat over zondekennis en geloofsblijdschap, dan is er een zwijgen, waaraan geen dominé of ouderling een eind weet te maken.

Ook klaagt hij over hel feit, dat zoo machtig vele jongemenschen, als zij buiten de veiligheid van hél ouderlijk huis komen en 'buiten de bewaking van het kerkje, waarin ieder hen kent en op hun daden acht geeft, de zonde gaan dienen en de wereld in de armen vallen. Hij herinnert daarbij aan wal men ziet bij militairen, zeelui, en aan de verschrikking, die te dezen opzichte de mobilisatie te aanscliouwen gaf.

Een brief van een anderen broeder is ongeveer in denzelfden toonaard geschreven. Hij wijst er vooral op hoe menig belijder, die rustig zegl, dat hij gelooft in Christus een kind van God te zijn, eenvoudig in de zonde blijft leven en niet in zijn wandel toont, dat het geloof zijn leven ook maar in bet minst verandert.

Laat ik als ik op deze opmerkingen ga antwoorden eerst even er op wijzen, dat men in zijn oordeel over de „levendigheid" van iemands geloofsleven natuurlijk wel altijd zeer voorzichtig zijn moet.

Het kan ook wel eens zóó zijn, dat het niet spreken over dat geloofsleven voortkomt uil schuchterheid.

Eveneens kan men zich vergissen in de beoordeeling van eens menschen houding tegenover de zonde.

Wij welen lang niet altijd precies wat innerlijke, verborgene moeite een kind van God heeft ten aanzien van zijn boezemzonden.

Maar — als wij hel hierover met elkander eens zijn (en dat zijn wij zeker), dan ga ik naast deze broeders staan en wil met hen weenen over het machtig tekort aan leven en heiligheid in de gemeente van Christus. En met hen wil ik vragen: vanwaar dit droeve verschijnsel en hoe is het weg te nemen?

Voor mijn besef zijn deze vragen niet moeihjl; op te lossen.

Het is mijn vaste overtuiging, dat al deze gebreken vrucht zijn hiervan, dat wij geleerd hebben en gewend zijn in onze kerken aan den verkeerden kant te beginnen.

Wij hebben altijd weer onszelf en elkander wijsgemaakt, dat een mensch, eer hij geloovig rusten mocht in Christus, een zekere mate van zondebesef, van liefde tol de hemelsche dingen, van heiligmaking moest bezitten.

Maar — al deze dingen kunnen ons alleen toekomen door het geloof uil Christus.

Gevolg van deze dwaling moest dus worden (in stee van, zooals men meende dal het worden zou, een ernstig en teeder leven) een slap en doodsch leven.

Ik kan dal nooit duidelijk en ernstig genoeg herhalen.

Alle leven, dat niet begint met in Christus, als zijn eigen Zaligmaker te gelooven, moet arm en dor en onheilig blijven.

Hiermee heb ik tegelijk den weg lot genezing gewezen.

Die weg is deze, dat wij nooit moede worden ieder op te roepen tot een kinderlijk, eerlijk, waarachtig, persoonlijk gelooven, dat Christus Jezus Zijn Heiland is, dat hij in Christus Gods kind is.

Het is absoluut zeker, dat wie zoo doet, daardoor lol „werkzaamheid" komt.

Door zich in Christus met God verzoend te weten, zal hij zich rijk en gelukldg kennen en vanzelf daarover ook kunnen praten. . ,

Wie zich in Christus Gods kind weet, een kina des hemelschen Vaders, die zal bang worden van de zonde, die zal legen de zonde strijden.

, ja^ ik weet het, en de gedachte daaraan hrengt heel mijn ziel in beroering, hoe verschrikkeliik i^ ^® Kerk des Heeren allerlei zonden worden vastgehouden.

IVotschheid, gierigheid, luiheid, kwaadspreken, nverzoenlijkheid; onrechtvaardigheid tegenover ündergeschiklen en dergelijke.

Maar dat komt lüervan en hiervan alléén, dat , jjiet wordt geleefd uit het geloof.

jys iemand zegt: ik geloof, dat ik' in Christus Gods kind ben en dat om Jezus' wil mijn zonden lijn vergeven; en die man weigert legen een benaaide zonde te strijden en hij heeft den euvelen nioed om zijn zonde te verontschuldigen door te zeggen: och, een kind van God blijft op aarde toch altijd zoo gebrekkig in zijn heiligmaking; dan zeg ik tegen dien man: ge kunt wel zeggen, dat ge leeft uit het geloof, maar ge doet het niet; als ge s avonds en 's morgens vlak voor Gods Aangezicht ging slaan en werkelijk geloofde: God heeft iiüj vergeven al mijne zonden, ook die ik dezen (lag gedaan heb; dan zoudt ge niet maar weer precies zoo kunnen voortleven; dat is onmogelijk. En als ge zoo voortgaat, dan kunt ge ook niet behouden worden, want uw wandel bewijst, dat ge niet gelooft.

Leven uit het geloof brengt absoluut zeker de lieiligmaldng mee.

Daarom, ik zeg het al weer, daarom moeten wij er elkander toe roepen, toe dringen om toch vlak voor Christus te gaan staan en. Hem in het aanoezicht ziende, te zeggen: Mijn Heiland! Dal is de eenige weg tot genezing. Niet hel wettisch toornen; niet hel onschriftuurlijk dringen tot zelfonderzoek in den gangbaren zin des woords; maar roepen tot geloof. Een der broeders schreef mij: is het niet beter tegen iemand te zeggen: neem Christus aan, dan: neem aan, dat gij een kind van God zijl. Hel lijkt mij toe, dal het beide precies hetzelfde is, en dal de formuleering van de omstandigheden afhangt.

Als ik Christus aanneem als m ij n Heiland, dan heb ik daarmede ook aangenomen, dal ik een kind van God ben.

En ik kan niet aannemen een kind van God te zijn, zonder ook Christus aangenomen te hebben. Wij pralen over deze dingen nog wel eens verder.

Een volgende maal hoop ik ook de bioscoop nog wel eens een beurt te geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

EESrElIJK^iJMEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's